De Beweging. Jaargang 8
(1912)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
Spellinghervorming langs anarchistiese of langs organisatoriese weg?
| |
[pagina 286]
| |
stukje een verantwoording van een nieuw-uitgevonden spelling voor eigen gebruik. Maar de auteur laat het ‘aan de beleefdheid’ van zijn lezers over of ze hem volgen willen. Ieder weet wat deze term betekent. We hebben dus te doen met een nieuwe gids, die bemerkt heeft ‘dat deze spellingkwestie gewigtig gevonden wordt’, en die nu onder het patronaat van De Gids zich aanmeldt als voorganger in de Republiek van Vrije Spellers: ‘In de kwestie der schrijfwijze behoud ik mij volkomen vrijheid voor, maar ik zal dan ook die van anderen niet bedreigen, ook niet door propaganda, door brochures, bonden of ‘organen’.
De huisbakken spelling van Van Eeden is buitengewoon ongaar. Zijn ‘wijzigingen’ zijn gedeeltelik een terugkeer tot Siegenbeek (gewigtig, blaauw), gedeeltelik een vereenvoudiging, nl. als regel de dubbele ee, oo en uu in open lettergrepen, naast de enkele a. Uitheemse woorden vallen buiten deze regel: over de bastaardwoorden - die uiterst moeielike kwestie bij elke spellingregeling - huppelt hij heenGa naar voetnoot1). Deze beide ‘beginsels’ worden doorkruist door een derde: de taal dient verrijkt en verfijnd te worden door gelijkluidende woorden zoveel mogelik verschillend te spellen. Na invoering van het nieuwe teken é zegt Van Eeden: ‘Ik schrijf éven, als bedoeld wordt een kort moment, ‘eeven’ als bedoeld wordt gelijk. Hetzelfde geldt van ‘géne’ (gindsche) en ‘geene’. Om dezelfde reeden zal ik de getallen ‘zéven’ en ‘négen’ anders schrijven als de woorden zeeven (mv. van zeef) en neegen (van het werkw. neigen). Ik onderscheid dus ook ‘wigt’ en ‘wicht’, ‘digt’ en ‘dicht’, ‘ligt’ en ‘licht’. Ook dit ‘beginsel’ is niet fonkelnieuw. Van Eeden gaat daarmee, over Siegenbeek heen, terug naar de achttiendeeeuwse dichtgenootschappelike liefhebberijen! In de spraakkunst van Kunst wordt door Arbeid verkregen (1770) onderscheidt men regt van recht, vogt van vocht, togt van tocht, | |
[pagina 287]
| |
de subst. dagen en wegen van de werkwoorden daegen en weegen, enz. Van Eeden ziet een kleinigheid over het hoofd: dat alle verschillen tussen e en ee, o en oo die De Vries en Te Winkel handhaafden om het nut van de onderscheiding, in zijn stelsel....maar, daar zouden we Van Eeden onrecht doen! Een ‘stelsel’ begeert hij immers allerminst. Vandaar dat daaveren en klaateren om hun ‘klanknabootsend’ karakter de vergunning krijgen om een Van Eedense dubbele a te dragen. Van Eeden's geslachtsregeling - foei, wat een woord! - is de eenvoud zelf, en voor zijn discipelen zonder enige moeielikheid in de toepassing: ‘Met de geslachten der woorden spring ik daarom geheel willekeurig om, al naar de aanwijzing van mijn gevoel. Ik zal niet in een woordenboek gaan nazien of een woord als “kant” of “schijn” vrouwelijk of mannelijk is, ik zal schrijven “aan den kant” of “van de schijn”, al naar duidelijkheid of welluidendheid er mij door gebaat schijnen. Maar ik zal daarom niet weeder een doode reegel er van maken en alle buigingen en geslachten plompweg afschaffen, - alleen omdat de slordige, spraakmakende (N.B!) gemeente dat doet. Het kunnen nuttige onderscheidingsteekenen zijn, die ik niet missen wil.’ Als een dergelijk artikel onder pseudoniem ingekomen was, zou de redaktie niet ten onrechte verondersteld hebben dat een Kollewijniaan het geschreven had, als parodie op het spellingindividualisme van letterkundigen ‘die hun stokpaardjes voor belangrijke denkbeelden aanzien.’ Na Van Eeden's voorafgaande toepassing in ernstig letterkundig werk moeten ook wij de opkomende gedachte onderdrukken dat Van Eeden met de Gidsredactie, zijn medeletterkundigen en zijn lezers een loopje heeft willen nemen. Wat bewoog de Redaktie tot de plaatsing van dit ondoordachte stukje, dat, zonder de ondertekening, in elk tijdschrift geweigerd zou zijn? Durfde men het een zoo prikkelbaar auteur niet weigeren? Of gaf het feit de doorslag, dat de naam Van Eeden naast die van Van Hall, De Meester | |
[pagina 288]
| |
en Scharten te vinden is onder het Adres van de zeventig letterkundigen tegen de Vereenvoudigde Spelling? In het laatste geval gaan de samenwerkenden, door beurtelings rekenschap te geven van hun ‘motieven’, van hun eigen Adres steeds meer een paskwil maken. Ons konden ze geen betere dienst bewijzen. Want Van Eeden's ‘hervormings’-poging verloopt in het absurde. De protesterende letterkundigen beweerden dat ook zij met De Vries en Te Winkel gebroken hadden of wilden breken, maar terwijl ze waarschuwden voor onze weg, die ten verderve voerde, lieten ze er maar één open: de weg van spellinganarchie. Scharten droomde eens van een ideale Kommissie, die een ideale regeling zou ontwerpen. Bij het woord ‘bindend gezag’ schrok hij wakker. Natuurlik niet! Alleen wanneer de nieuwe regeling geheel overeen zou komen met mijn wensen en met de uitspraak van mijn eigen, oppermachtig taalgevoel! Van Eeden gaat een stapje verder: ‘Elke Kommissie is dwaasheid. Ik ga voor, ieder moet weten hoe hij mij volgen wil!’
Het komt niet in ons op, aan letterkundigen ‘in abstracto’ - zou Dr. Kuyper zeggen - het recht te betwisten, zich persoonlik de meest grillige afwijkingen van de gangbare spelling te veroorloven. Maar bij een dergelijke ‘gezindheid beroven ze zich zelf van het recht om een woord mee te spreken bij een algemene spellinghervorming, en een spaak in het wiel te steken wanneer een ernstige poging kans van slagen heeft. Immers zonder breed overleg, zonder tucht is een hervorming eenvoudig ondenkbaar. Tot vervelens toe hebben wij er op moeten wijzen hoe de Vereenvoudigde Spelling voortgekomen is uit een taktiek en een gezindheid, lijnrecht tegenovergesteld aan die van Van Eeden. Twee kommissies, waarin de geleerdheid, de onderwijspraktijk en de letterkunde vertegenwoordigd waren, hebben aan de totstandkoming meegewerkt. De ernstige voorstanders hebben, met opoffering van eigen voorkeur, zich aan de tucht van de nieuwe regeling onderworpen, in | |
[pagina 289]
| |
het besef dat alleen op die wijze iets te bereiken viel. Het smalen op het geloof aan een ‘alleenzaligmakende’ spelling of op het ‘onwelvoeglijk’ drijven van de ‘heeren onderwijzers’ is een bewijs van onkunde of onmacht. Gewichtiger schijnt het bezwaar dat die wijzigingen van een Vereniging waarvan ieder lid kon worden, dan toch ook ‘eigenmachtig’ zijn. Daarbij moeten we in 't oog houden: 1o. dat de Regering bij een spellingregeling geen autoriteit heeft, 2o. dat de stelling: spellingwijziging moet ‘uit het volk’ voortkomen, niet meer dan een frase is. De taal-ontwikkeling volgt een natuurlik proces; spelling-wijziging is het willekeurig ingrijpen in een konventie om een nieuwe konventie te scheppen. Er zullen altijd vrijheidlievende naturen zijn, die uit afkeer van iedere konventie, ook in de spelling hun eigen weg gaan. De drang tot een algemene spellingverandering zal uiteraard voortkomen uit een, aanvankelik kleine, groep van belangstellenden en belanghebbenden, van taalkenners en pedagogen. De meerderheid zal, door de macht van de konventie, een taai verzet bieden aan elke wijziging. Vandaar dat in 1892 alleen zij die zich uit eigen initiatief bij de beweging aansloten, op de wording van de aanvankelike Voorstellen invloed kregen. Men mag het betreuren dat de leerlingen van Matthijs de Vries zich onthielden, verwonderen kan het ons niet dat zij de spelling, voor het Woordenboek ontworpen, met tegenzin zagen wijzigen. Het Protest van de 500 taalkundigen, waaronder talrijke leerlingen van Verdam en Te Winkel, bewees dat van een taalkundige antithese in de spellingkwestie geen sprake meer is. Dit brengt ons tot de hoofdzaak: de bevoegdheid van de beide Vereenvoudigings-kommissies, wetenschappelik en prakties, is nooit door bevoegden betwijfeld; het gezag moest de Vereenvoudigde zich veroveren. Eerst door overreding, toen door volharding. Door argumenten won men morele en praktiese steun; door de nieuwe spellingpraktijk brak men tegenstand. Maar er is een grens: het grote publiek is langs deze weg wel aan het nieuwe te wennen, maar niet er voor te winnen. ‘Dat het aantal nieuwe-spellers de meer- | |
[pagina 290]
| |
derheid, of zelfs maar een zeer groot percent van de natie zou gaan uitmaken, zolang de school voor de nieuwe spelling gesloten blijft, is eenvoudig onmogelik’Ga naar voetnoot1). Het Onderwijs is de macht die allereerst de spellingkonventie in stand houdt, die de spellingoverdracht op een nieuw geslacht bemiddelt. In onderwijskringen is men door studie en praktijk het best in staat, de verdiensten en gebreken van een spellingstelsel te beoordelen en bij noodzakelik gebleken wijziging van raad te dienen. Van het grootste belang was het dus, dat de overgrote meerderheid van het Onderwijs, in volle omvang, voor de Vereenvoudigde gewonnen werd. Het feit dat de onderwijs-organisaties, in een gezamenlik adres, aan de Regering toelating van de nieuwe spelling in het onderwijs vroegen, was van de grootste betekenis. Daardoor kreeg het streven, tot nu van een partikuliere Vereniging uitgaande, een organisatoriese grondslag. Daarin kon een vooruitstrevende Regering een waarborg zien, dat de invoering van de nieuwe spelling geen verwarring-stichtende proefneming zou zijn, maar een begin van geleidelike vernieuwing. Wanneer dus een Regering niet vóórgaat, maar afwacht of een nieuwe spelling zich uit eigen beweging baan breekt, dan zijn daartoe drie faktoren noodzakelik: een groot aantal voorstanders in verschillende bevolkingskringen, het doordringen in het gebruik, en de instemming van het OnderwijsGa naar voetnoot2). | |
[pagina 291]
| |
De meerderheid van de Staatskommissie heeft met burokratiese kortzichtigheid de aard van het probleem miskend. Naar de voorstanders werd niet gevraagd; de onderwijzers werden honend ter zijde geschoven. In plaats van een onderzoek naar ‘botsende inzichten omtrent de spelling’ kwam een vergelijkende becijfering van twee konkurrerende schrijfwijzen, waarvan het resultaat te voorzien was. Op grond van dat ‘onderzoek’ werd aan de Regering de verwachte en verlangde raad gegeven, de nieuwe spelling ‘in abstracto’ geheel vrij te laten, ‘in concreto’ zoveel mogelik te onderdrukkenGa naar voetnoot1). Vandaar dat het Rapport voor een oplossing van de spellingkwestie in vooruitstrevende richting vrijwel waardeloos is.
De hervormingszin van een tijdperk kan ook in kleinigheden blijken. Spellingvereenvoudiging is voor geen onzer een levenskwestie. Ook op onderwijsgebied ontleent dit streven zijn gewicht aan het verband met hoger belangen. Wanneer wij het verwijt moeten horen dat we de spellingkwestie opblazen, dan kaatsen we met recht dat verwijt terug. Onze krachtsinspanning wordt noodzakelik gemaakt door de felle tegenstand. Er moest inderdaad niet zoveel drukte gemaakt behoeven te worden over een zaak van ondergeschikt belang. De invoering van een eenvoudiger spelling zou in ‘volk en stam’ meer voorbijgaand gemopper dan gevaar opleveren. Aan het einde van het Rapport staat, weggestopt in een | |
[pagina 292]
| |
Bijlage, een zeer beknopt rapport van Dr. Kiewiet de Jonge, dat in drie bladzijden vertelt, hoe de Vereenvoudigde Spelling in Zuid-Afrika ingevoerd is. Nadat Prof. Viljoen zich bij de Nederlandse taalgeleerden overtuigd had dat de nieuwe schrijfwijze ‘in overeenstemming was met wetenschappelijke begrippen omtrent de eischen eener taal’, en dat daardoor geen afbreuk gedaan werd aan ‘de hoogere eenheid der Nederlandsche taal’, legde hij deze verklaringen over op een Kongres van afgevaardigden van Transvaal, Oranjerivier-Kolonie en Kaapkolonie (28 Des. 1904). Met slechts vier stemmen tegen werd toen de vereenvoudigde spelling aangenomen. Een internationale Kommissie werd aangesteld om de besluiten van dit Kongres zo spoedig doenlik aan de verschillende Departementen van Onderwijs voor te leggen. Onmiddellik na dit Kongres verschenen Ons Land te Kaapstad, welks hoofdredakteur als afgevaardigde tegengestemd had (N.B.!), en De Vriend des Volks te Bloemfontein, in de aangenomen schrijfwijze. De drie hoofdbladen der Hollandsche Afrikaners in Zuid-Afrika werden dus in de vereenvoudigde spelling geschreven. De nieuwe spelling van Ons Land ontmoette in den eersten tijd bij vele harer lezers heftige tegenstand en grote verontwaardiging, die echter, naarmate de nieuwe spelling meer en meer ingang vond, verzwakten. In April 1906 hechtte de Superintendant-Generaal van Onderwijs in de Kaapkolonie zijn goedkeuring aan het verzoek tot gelijkstelling der V.S. met die van de Vr. en te W.; vóór 1906 ten einde was hadden ook de onderwijsdepartementen van Transvaal en de Oranjerivier-Kolonie de gelijkgerechtigdheid erkend. Met recht mag worden gezegd, dat de V.S. tans, vijf jaar na haar aanneming op het Kongres te Kaapstad, in Zuid-Afrika algemeen is, zowel in regeringskantoren als op de scholen’.
Is deze energie niet beschamend tegenover de Jan-Saliegeest hier te lande, in een kwestie die met enige onbevangenheid werkelik niet onoplosbaar is? Dagbladredakteurs wikken | |
[pagina 293]
| |
en wegen of ze een ingezonden stuk of artikel (voor verantwoording van de schrijver) wel in nieuwe spelling durven plaatsen, de redaktie van een tijdschrift met klinkende ‘liberale’ namen weigert elke bijdrage die niet orthodox gespeld is, onder voorwendsels die tonen dat ze zich voor hun handelwijze generen. Het Algemeen Nederlandsch Verbond - een bron van ‘volkskracht’ immers? - stopt alle spellinggeschil liefst in de doofpot, doodsbenauwd dat ze enige ‘boze’ leden zullen verliezen. Een Inspekteur bij het Lager Onderwijs is zó bijziend, dat hij anno 1910 ontkent dat er een andere spelling bestaat dan De Vries en Te Winkel. Dat zulk anti-vereenvoudigingsfanatisme in brede kringen van ondergeschikten de neiging om voor hun overtuiging uit te komen, onderdrukt, is wel verklaarbaar doch niet verschoonbaar. Maar de schuld schuilt ook onder de medestanders. Dr. Kuyper spreekt smalend van ‘zekere kring’ - een troepje roerige openbare onderwijzers, onder leiding van ons Hoofdbestuur - tegenover wie de ‘gebruikelike’ spelling niet onverdedigd mag blijven. Deze onjuiste voorstelling, gelogenstraft door de Ledenlijst van de Vereniging, vindt in konservatieve oren maar al te veel gehoor. Toch zijn er tal van onaf hankelike en invloedrijke mannen op maatschappelik, wetenschappelik en letterkundig gebied, die door een kleine opoffering - een gewoonteverandering die gedurende een paar weken verscherpte aandacht eist - een krachtige steun konden geven, die nu meer dan te voren nodig is. Na de herhaalde toelichting van de negende regel behoeft nauweliks meer gezegd te worden dat daarmee niet bedoeld is de taal te raken. Spellingwijziging laat ieders stijl ongedeerd. Ook in dat opzicht kunnen de schrijvers hij hun overgang aan het publiek aanschouwelik onderwijs geven.
Uit het bonte koor van stemmen in het ‘Letterkundig Adres’ klinkt ook die van de heer L. Simons: ‘Wij Nederlanders zijn een tuchteloze natie; onze tijd roept om nieuwe tucht. Daarom verzetten wij ons tegen Kollewijn!’ Om te komen in het gezelschap van onordelike of tuchte- | |
[pagina 294]
| |
loze oude-spellers, en van hervormers als Van Eeden, die de onordelikheid tot beginsel verheffen! Wie inderdaad een nieuwe orde bereiken wil, zal tot het inzicht moeten komen dat die niet te verkrijgen is door het oude, afgeleefde, kunstmatig in het leven te houden, nòch door met Van Eeden on-maatschappelike stokpaardjes te beklimmen, maar door zich aan te sluiten bij de wassende hervormingsstroming.
Assen, Mei 1912. |
|