De Beweging. Jaargang 8(1912)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] Drie gedichten Door E.G.J. Gimbrère. De komeet Op 't blanke sneeuwveld hingen nevels En wolkenbergen stonden stil, Getint door rooden tooverschemer, Door schemer die niet wijken wil. De nevels beeldden witte weiden. Een herder dreef zijn talmend vee. De wouden kropen langs de bergen Waar woonde weenend liefdewee. En van het bergpad daalde langzaam Een blonde maagd met hangend haar, Dat als het langs haar wangen wiegde, Zij wegstreek met een licht gebaar. Het roosje dat langs Alpenwegen In witte kleuren eenzaam bloeit, Hing van haar lachend-roode lippen, Waar soms een zacht geneurie vloeit. Terwijl zij ging steeg uit de wouden Met zwaar gekras een kraaienschaar. Met trage slagen aangedragen Hielden zij stil vlak boven haar. [pagina 172] [p. 172] Nu zwegen zij. En droomen wevend Van lang bewaakte hoop en rouw, Dreef bij hun draaiend hooger-zweven Een glans op vleugels donkerblauw. De maagd stond stil. De lichte sluier Dien zij om hare schouders droeg, Vloog wapperend op den vluggen adem Van Wind die haar geheimen vroeg. Mij werd het wee. Zooals de wolken Geruischloos naar het Noorden gaan, Zoo sloop ik langs het bergpad, bevend... Ik greep haar hand...Ik zag haar aan... Ik houd van peinzen lang en droevig, Wanneer de lichte Venus lacht, En de komeet gluurt langs haar sluier En alles wit op bruiloft wacht. Aan 't galgeven Vier kloosterlingen, zwart gekleed, Met witten boord en blinkend kruis, Staan roerloos in het windgesuis En denken over dood en leed. Het water ligt daar blauw en breed, Waarover laag met flauw geruisch Een duif zich haast naar 't duivenhuis - Het water is zoo lief en wreed. - En plots, weergalmd door duin en woud, Stijgt op een lied zoo hoog en blij, Dat mij de weemoed zinkt in 't hart. Gelukkig, voor wie vreugde houdt Op leed de overhand! Wee mij! Ik zie in alles dood en smart! [pagina 173] [p. 173] Veronica Met schreeuwend dringen wordt de massa voortgedreven, De enge straten door. Men roept van hooge daken, Men scheldt en hoont en lacht met scheefgewrongen kaken: ‘Ziedaar, daar gaat de Weg, de Waarheid en het Leven!’ En Christus hoort en zwijgt - Soldaten hem omgeven. De paarden duwen menschen trug die kreten slaken. - Hij sleept zijn kruis, dien kruis en kroon tot koning maken. En van 't gelaat drupt bloed en zweet, zijn lippen beven. Langs paarden heen stort zich een vrouw met weenend' oogen. En sprakeloos biedt zij een doek van 't fijnste linnen. Hij reinigt zijn gelaat en wil zijn liefde toonen... Want op het doek verschijnt zijn aanschijn na het drogen... Hij glimlacht, want hij weet dat sommigen hem beminnen... Dan wordt hij voortgesleurd en hoort weer spot en hoonen. Vorige Volgende