De Beweging. Jaargang 8(1912)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 144] [p. 144] Levensresten Door W.L. Penning Jr. I Leegzitten tusschen druk bedrijf Zorgstoel -? neen, praatstoel wees u 't lot; En zwaar zij 't hart, de geest blijft spelen, En zet een wacht voor 't oud verdriet: Verheffen kan het droefste lied, Maar klaagtoon in 't gesprek drukt neêr en gaat vervelen. Eén wolkjen onderschept de zon, Eén zucht benauwt een blijde omgeving; Vermeden, veilt vergeefs zijn leed Die and'rer stille smart vergeet, En elk vervolgt om blijk, of schijn, van medeleving. Gij - door uw scherts er voor behoed Te ontstemmen, of ontsticht te worden - Uit diepste vreugdgemis, zie op: Die vrucht genoot na bloem en knop, Prijze aan zijn boom nog 't blad, veelkleurigst nu 't haast dorde! [pagina 145] [p. 145] II Toeluisteren Aan F.H. Eydman. Vriend! die den booze in mij beleest En opjaagt uit zijn hoeken, En leegte vult met goeden geest Uit bladen en uit boeken, - Niet enkel vóedt ge uw lettergast: Zoo streelende ook de zinnen Als telkens weêr mij 't maal verrast, Zoo vroom laat het zich innen. Klaar zegger - in wiens stemgeluid, Natuurgeluid gebleven, 't Spel van gemoed en geest zich uit, Bij zang of spraak om 't even - Fraai komt ge een rein gekweekte gaaf Leeskunstig door te voeren, - Mij, die me daaglijks daaraan laaf, Zeldzamerwijs te ontroeren: Mijn eigen verzen, meest me ontgaan, Krijg 'k op zijn schoonst te hooren; Al meer herken 'k mijn dicht-bestaan, En warm voel 'k mij bekoren! Kon 'k straks, ik die aan de'eindpaal sta, De baan opnieuw beginnen, Licht sloeg 'k een andere uitkomst gâ - Doch liet zich 't Beetre winnen? Toeluist'ren maakt me helderziend; Weêr daad doorleef 'k en dingen, En ga weêr de oude wegen, vriend! Ook die wij-samen gingen; [pagina 146] [p. 146] Jeugd, liefde's klaar of donker uur, Geestdriftig zoeken, strijden, - 't Schijn-vluchtige openbaart zijn duur In schoonheid boven 't lijden. Hoeveel 'k mij jammerlijk verwijt, Kunst diende ik naar vermogen; In de aandrift school mijn heerlijkheid, Mijn hoogste loon in 't pogen. Liefst móeizaam werd van zorg verpoosd, Bij rust-dwang dierf ik zegen; Thans klinkt uit eerlijk werk één troost -, Blinkt vast bezit mij tegen. Op ervers wachtend, als ik ga, Wien 't liefste heeft begeven, Blijve eenig levensteeken na - Misschien voor láter neven?... Zou 't mèt mij zinken, - half getroost Zoo 't lied mijn tijdkring diende, Beluister 'k, werkloos nu verpoosd, In 't mijne ook 't lot der vrienden. Naar vrienden-rust verneem 'k mijn groet, Naar vrienden-hart mijn danken; Uw lezing dank, bouwt mijn gemoed Zijn huis weêr op, uit klanken. Van 't boek af, mag úw oog zich vrij Op blóei des huizes vesten - U bleef de hulp des mans terzij': Met handslag, broeder! eeren wij - Gij 't leven, ik zijn resten. 17 Maart 1912. Vorige Volgende