| |
| |
| |
Voor den dood.
Drie Eenakters
Door
G.L. Gonggrijp Jr.
III
Een held
Personen:
|
Briele, Kontroleur. |
Minke, zijn vrouw. |
Dupuis, postkommies. |
De Wedono-kotta. |
De Wedono van Maroengan. |
De Wedono van Kalialang. |
Soemidjo, djoeroetoelis}bij Briele. |
Sastro, huisjongen}bij Briele. |
De Luitenant der Chineezen. |
Het Dessahoofd in de kotta. |
Het Dessahoofd van Sirandoe. |
Het Dessahoofd van Pagoedé. |
Twee Magangs, Oppassers, Inlanders, Chineezen. |
| |
| |
Hetzelfde kantoor. De schrijftafel staat weer in het midden van 't vertrek, de kantoorstoel daarachter, de stoel voor bezoekers en de lange rottanstoel links en rechts van de tafel. De kast die door Van Merlen in een der hoeken gezet was, staat weer op zijn oude plaats. Waaiers, pauweveeren zijn weggenomen, zoodat de kamer weer een veel minder warmen indruk maakt. Een enkele plaat echter, de kaarten en een paar portretten op de schrijftafel zijn er nog, terwijl een wapentrophee aan de muur en een rekje dat vol pijpen hangt het kantoor toch gezellig maken. - Op een tafeltje staat een waschkom, zeep en een paar medicijn-flesschen.
Het is midden op den dag; het verblindende zonlicht straalt meedoogenloos, loodrecht op alles neer.
Soemidjo en een magang zijn bezig een kist uit te pakken, waaruit flesschen met medicijn te voorschijn komen.
(tellend bij het uithalen der flesschen).
Negen, tien, elf, twaalf.
(nakijkend op een lijstje).
Ja, Karbol?
(in de kist kijkend).
Zes, acht, tien flesschen.
Dat klopt. Zet ze maar hier in de hoek.
Terwijl ze bezig zijn de flesschen weg te zetten, verschijnt een tweede magang in de deur.
Hier is 't dessahoofd met een paar menschen die om medicijn vragen.
Laat hem hier komen.
(Roepend).
Petinggie!
(De tweede magang af).
(in de deur verschijnend en hurkend).
Mas...
Het Dessahoofd.
Ja, deze menschen vragen er om.
Heb je een flesch bij je?
Hier is ze.
(Als Soemidjo de flesch tegen het licht houdt).
Ze is schoon.
(tot den magang).
't Maatglas?
(Hij neemt een der flesschen met medicijn en trekt de kurk er uit, past de vereischte hoeveelheid in 't maatglas af en schenkt die over in de flesch. Onder deze
| |
| |
handelingen door vraagt hij verder aan het dessahoofd).
Zijn de gevallen alleen uit de kampoeng-kidoel?
Ja, en in de Chineesche wijk.
Ing Lie is gestorven, hoor ik.
Ja, en zijn zoon is ook aangetast, zooeven.
(de flesch aan het dessahoofd teruggevend).
Hier, denk om de bevelen van den kontroleur. Geen uit- en ingeloop in 't huis waar een zieke is.
Jawel, mas.
(Tot de buitenwachtenden).
Hebben jullie 't gehoord? In 't huis van een zieke mag niet uit- en ingeloopen worden. Eén verpleegt, de anderen mogen er niet bijkomen; 't bevel van den kontroleur.
Als jij er maar voor zorgt dat 't niet gebeurt, vrind!
(Met een sembah).
Ja, 'dèn.
En nu gauw de zieken geholpen!
Ja!
(Af).
De magang eveneens af. Soemidjo blijft in 't kantoor en neemt een paar bundels van 't archiefrek waarin hij naar een stuk gaat zoeken. Terwijl hij hiermee bezig is komt de Wedono-kotta.
(buiten).
Is er al medicijn gekomen?
Ja, daarnet werd een kist gebracht.
(Hij laat den bundel liggen en knielt).
(binnenkomend).
Goddank. Is 't dezelfde?
(Hij bekijkt de flesschen).
Neen. Alleen essence, kreoline en karbol.
Dat is jammer. - Waar is m'n oppasser? Ik zal maar vast van elk een flesch bij me thuis laten brengen. Oppas!
(gaat vlug naar de deur).
Je wordt geroepen!
Wanneer zou de kontroleur thuis
| |
| |
komen?
(Tot den oppasser).
Hier, breng deze drie flesschen naar den overkant. - Hé?
Ik denk niet vóor twee uur. Hij is naar Maroengan.
Ja, dat wist ik. Zeker weer de dessas in?
't Is verbazend...Wil je gelooven dat er hier nog nooit zoo gewerkt is als nu? En toch doet ieder 't graag.
(zacht sprekend).
Sommigen zeggen, dat hij over geheime kracht beschikt.
(glimlachend).
Ja, 't zou bijna zoo lijken.
Als hij 't niet was, had ik me al lang ongerust over hem gemaakt, in dit huis.
Ach, dat hoeft niet. Hem zal 't niet treffen.
(voor zich).
Hem niet. Hm. Twee is genoeg. - Dat zal een verlies zijn als hij van hier weg gaat. Ik wou dat ik met hem mee kon gaan. Hè?
Eén op de honderd. Zoo...
(zich omdraaiend).
Zeg aan den kontroleur dat ik hier geweest ben en vast drie flesschen heb meegenomen.
Ja, Heer.
(De Wedono af. Soemidjo gaat weer aan 't zoeken in de bundels).
(in de deur).
De petinggie van Sirandoe is hier. Hij vraagt om medicijnen.
God bewaar me! Hebben ze 't geroken dat er een bezending is aangekomen?
Ja, 't schijnt zoo! - Kan hij 't krijgen?
Ja, vooruit maar. Ik durf niemand weg te sturen.
Laat hem wachten tot mijnheer terugkomt.
Neen, dat durf ik niet; als er tenminste gevallen zijn.
(Roepend).
Sirandoe!
(De magang gaat weg en wenkt het dessahoofd binnen te komen).
Zijn er zieken?
Het Dessahoofd van Sirandoe.
Ja, mas.
Het Dessahoofd van Sirandoe.
Twee. De vrouw van
| |
| |
een koeli en een jong meisje. Ik heb dadelijk medicijn gegeven; maar naar ik dacht, moest ik om nieuwe vragen, daar ze bijna op is - zooals de kontroleur bevolen heeft.
Ja, goed. Geef je flesch maar.
(Onder het afmeten der medicijn).
Begint in de andere dessas om de zuid de ziekte ook weer opnieuw?
Het Dessahoofd van Sirandoe.
Ja, in Boemiroso en Djetis zijn ook weer gevallen, hoor ik.
Voorzichtig blijven, en doen volgens de bevelen.
Het Dessahoofd van Sirandoe.
Ja, mas.
(hem zijn flesch teruggevend).
Dit bijvullen met gekookt water.
Het Dessahoofd van Sirandoe.
Ja. - Als 't veroorloofd is, wilde ik vragen of de kontroleur weer gauw in Sirandoe denkt te komen?
Dat weet ik niet. Hoezoo?
Het Dessahoofd van Sirandoe.
De menschen zeggen dat 't geluk aanbrengt als de kontroleur in de dessa komt. Ze gelooven, dat mijnheer de booze geesten verdrijft. En nu, omdat de ziekte weer toeneemt - daarom vroeg ik het.
Ja, ja, zoo gauw als mijnheer kan! Er zijn driehonderd dessas.
Het Dessahoofd van Sirandoe.
Ja, mas. Ik vroeg 't maar.
Daar komt de kontroleur zelf; vraag 't hem maar.
Het Dessahoofd van Sirandoe
(met eenigen schrik).
O!
(Hij verdwijnt. Soemidjo blijft in 't kantoor en zoekt nog even door in zijn bundels).
Men hoort buiten het geluid van paardenhoeven op 't grind en stemmen. Een oppasser en een paar dessahoofden met paarden langs 't venster. Men hoort
(zijn stem, die met het dessahoofd van Sirandoe spreekt).
Sirandoe? - - Ja. - - Zoo gauw mogelijk.
(Binnenkomend).
Dus in die dessas ook weer...
(Hij is gekleed in een witte Indische sluitjas en broek, heeft een helmhoed op en rijkappen aan. Een veldflesch hangt aan een riem over zijn schouder. Het eerste oogenblik schijnt hij nog over het zoo pas gehoorde na te denken. Dan, Soemidjo bemerkend).
Is de kist gekomen?
| |
| |
Goddank.
Hij legt rijzweep en veldflesch op tafel en zet zijn hoed af. Briele is een 28-jarige jonge man, van middelmatige gestalte en breed in de schouders. Zijn gezicht is bruin door de zon verbrand. Hij heeft blond haar, donkerblauwe oogen, een roodblonde, neerhangende snor en vierkante kin. Zijn bewegingen en zijn spreken zijn doorgaans kalm, met iets hoekigs en afgebrokens.
Kom binnen, Wedono.
De Wedono van Maroengan komt binnen, een groote, indrukwekkende verschijning. De sarong, die hij wat opgebonden had voor het paardrijden, laat hij nu weer tot op de voeten vallen.
(een stoel voor hem bijschuivend).
De medicijn is gekomen. U kunt dadelijk 't noodige meekrijgen.
(Tot Soemidjo).
Is er ook kinine bij?
Niet?! Wat bliksem! Er is toch om gevráágd. Schrijf een brief aan den resident...Wacht maar even.
(Hij gaat aan de schrijftafel zitten en schrijft).
Ik kan u nog niet aan kinine helpen, Wedono.
(buigt even met 't hoofd).
De malaria schijnt nu niet meer mee te tellen.
(Schrijvend).
‘...daar deze ziekte in drie onderdistrikten nog steeds epidemisch heerscht en dus kinineverstrekking op ruime schaal dringend noodzakelijk is.’ Ziezoo.
(Geeft Soemidjo het koncept, waar deze mee heengaat, een paar van de doorbladerde bundels eveneens meenemend).
Verschrikkelijk! U hadt 't niet moeten zeggen, want nu voel ik 't weer.
O, dat spijt me, mijnheer...
't Is maar gekheid! Maar u wilt zeker wel wat drinken?
(roept).
Sastro! - Wat zal 't zijn? Een glas citroen water? Dat zal wel lekker smaken.
Doet u geen moeite...Aèr blanda maar.
Geen citroenwater? U hoeft niet bang te zijn, 't water is gekookt.
| |
| |
Uitstekend. - Sastro, breng ons twee glazen aer blanda.
(staat op en zet een zestal flesschen medicijn apart).
Is dit genoeg?
(roept).
Oppas!
(De oppasser verschijnt).
Pak deze flesschen in.
(Hij brengt ze weg).
Ziezoo. Neem uw gemak, Wedono.
(Hij gaat op den langen stoel liggen).
Dat is alweer achter de rug.
't Zijn geen pleizierige tournées, mijnheer.
(met de oogen langs de zoldering dwalend).
Neen! Die dessas in Progo waren verschrikkelijk.
Uw heele distrikt is er erg aan toe.
Er is geen dessa, mijnheer, waar niet den heelen nacht door de lijkzangen gehoord worden.
Het mag gezegd worden, dat ieders graf nu open staat.
(mijmerend).
Ja, zoo is 't.
(ernstig).
Een zuiver geweten is nu veel waard.
(met een blik op hem).
En, hebt u dat, Wedono?
(rustig).
O ja, mijnheer, ik wel.
Waarom zegt u zoo: ik wel?
Omdat ik ineens de gedachte kreeg: als mijnheer de Raaf hier nu was, zou hij misschien niet zoo rustig zijn; hij zou de dessas niet in durven, denk ik.
Maar als 't waar is dat hij vergiftigd werd, dan kunnen zijn moordenaars nu toch ook niet heel rustig zijn.
| |
| |
niet bang zouden zijn.
(Briele ziet hem vragend aan).
U en ik hebben wel bewerkt, dat de twee boeven uit Binangoen dood geknuppeld werden. Toch voel ik mijn geweten zuiver, en mijnheer het zijne ook, denk ik.
(lacht).
Je bent verdomd brutaal, Wedono.
O pardon, mijnheer. Ik wou maar zeggen...ik wou geen vergelijking maken tusschen uw voorganger en...
Neen, neen! Maar u hebt gelijk. Proost!
Op uw gezondheid!
Zij drinken elkaar toe uit de glazen die Sastro juist gebracht heeft.
(die zijn glas dadelijk leeg gedronken heeft).
Hè, dat doet goed. Maar 't moet nog wat kouder zijn!
(Roept den bediende terug).
Sastro! - U ook nog een glas, Wedono?
Een sigaar of sigaret? Daar staan ze, voor u.
(staat op en presenteert een sigaar aan Brielle, die zich met een waaiertje wat zoekt af te koelen).
Neen, dank u, 't is mij te warm op 't oogenblik.
(Noodigt den ander met de hand om op te steken).
(neemt een sigaret).
Dank u.
(Hij steekt op en rookt, voorover leunend in zijn armstoel zittend).
(zijn vrouw bemerkend door de openstaande binnendeur).
Dag vrouwtje, kom maar binnen!
(Minke, gekleed in sarong en kabaja, verschijnt in de deur).
De Wedono van Maroengan rust even bij me uit; - jullie kent elkaar, nietwaar?
(den Wedono een hand gevend).
Ja zeker; dag Wedono.
De Wedono van Maroengan neemt haar hand en buigt. - Minke wendt zich weer tot Briele en neemt zijn hand. Als zij met haar arm op zijn schouder tegen hem aan wil leunen, weert hij haar zachtjes af.
Ik ben in Maroengan geweest.
(wat achteruit gaande).
Hoe was 't daar?
Slecht. Heel veel gevallen.
Kun je niet eens één dag overslaan.
Onmogelijk, kindje.
(Zij zwijgt wat terneergeslagen. Dan vraagt hij).
Hoe is 't met de kleine?
| |
| |
(opklarend).
O, goed! Hij kan toch al zulke lieve geluidjes maken.
(glimlachend).
Welke nieuwe nu weer?
Dat moet je zelf maar komen hooren. - Hij slaapt nu.
Herman, ik heb maar vast gegeten; 'k wist niet hoe laat je thuis zou komen.
Best. Ik heb nog wat af te handelen. Ga maar vast slapen ook, wil je?
Dag kindje!
Zij knikt onder 't heengaan den Wedono vriendelijk goedendag, die terug buigt en weer plaats neemt.
(tot Sastro).
Geef me nog een glas aer blanda, maar laat de flesch wat langer in de ijskist staan.
Ja Heer.
(Af met Briele's glas. Even later brengt hij 't gevuld terug).
(weer met de oogen langs de zoldering dwalend).
Wedono, u moet zooveel mogelijk 't verkeer uit uw distrikt met Kalialang blijven tegengaan.
We hebben 't aan dien kant van de rivier tot nu toe vrijgehouden; 't zou jammer zijn als 't daar nu ook begon. Hier bij ons wordt 't ook weer erger, zooals u weet.
Ja mijnheer, ik zal er voor zorgen.
Een pauze. Briele komt uit zijn liggende houding overeind, leunt voorover met de elleboogen op de knieën en bedekt de oogen met zijn handen.
(na een oogenblik).
Hebt u hoofdpijn?
Neen. - Maar ik zie den heelen tijd dat kerkhof voor me met die uit de grond stekende armen en beenen.
(Geïrriteerd opstaande).
Vervloekt! Dat mag zoo niet langer, wedono! De menschen moeten behoorlijk begraven worden.
(Hij loopt op en neer).
We zouden er op die manier nog rotkoortsen, of god-weet-wat, bijkrijgen.
| |
| |
(schuchter).
De menschen hebben er bijna geen tijd voor, om iedereen behoorlijk te begraven....
Och wat, geen tijd, geen tijd! Dan moeten ze maar wat minder tijd besteden aan 't eeuwige bidden en zingen bij hun dooden, en wat langer en dieper patjollen! De godsdienst zegt toch, dat ieder zijn dooden behoorlijk begraven moet?
Nu dan! - Zegt u de lui maar uit mijn naam, dat ze de gevolgen zullen ondervinden als er niet goed begraven wordt: de dooden die 't niet goed gedaan worden op den dag des oordeels, en de levenden die 't niet goed doen ondervinden de kwade gevolgen nog bij hun leven. Laat u op de aanstaande koempoelans de kaoems ook maar eens opkomen, dan zal ik 't hun zelf wel eens vertellen.
Ja mijnheer.
(Hij haalt een notitieboekje voor den dag en teekent het aan).
(buiten).
Mag ik even binnenkomen, mijnheer Briele?
(komt binnen met een telegram in de hand).
Ik zag u daarnet thuis komen; nu kom ik dit telegram maar even zelf aanreiken. 't Is goed nieuws, geloof ik.
(geheimzinnig knikkend).
Ja, dat zal wel.
(met vroolijk gezicht, belt).
En, mijneheeren, zullen we nu niet overgaan tot de wijn?
(met een ootmoedig gebaar van verontschuldiging).
U moet 't me niet kwalijk nemen, Wedono, maar ik heb heusch geen champagne in huis.
De Wedono, die er niets van begrijpt, ziet Briele en Dupuis beurtelings aan. De laatste grinnikt van plezier. Soemidjo is binnengekomen en wacht, bij de deur staande, Briele's bevel af.
Stuur even iemand naar den overkant en laat
| |
| |
vragen of de wedono hier komt, nu!
Soemidjo af).
Sastro! - Mijnheer Dupuis, een sigaar of een cigaret? Of een pijp?
Liefst een cigaret.
(Neemt er een en steekt op).
(als zooeven).
Wedono, excuseer me dat ik bij deze feestelijke gelegenheid u zulke doodgewone sigaren presenteer: ik heb werkelijk niets anders in huis.
(neemt, niets begrijpend, een sigaar).
En ik een pijp!
(Hij neemt een van de lange goudsche pijpen van 't rekje en begint die te stoppen. Tot Sastro, die in de rechtsche deur verschijnt).
Een flesch wijn en vier glazen!
(En beduidt zijn huisjongen met een hoofdbeweging het bevel gauw uit te voeren).
Heeft u goede tijding gehad?
(met een gezicht van: mensch, wat vraag-je-me-nou!).
Of ik goede tijding gehad heb?...Ja, zoo-zoo.
(Duipuis barst in lachen uit. Briele steekt zijn pijp op).
Ziezoo. Ga zitten, heeren, ga zitten. En Wedono, is uw galakostuum nog in orde?
Mijn galakostuum?...Jawel, mijnheer.
U is toch een gelukkig mensch. Ik bezit er niet eens een.
(Zich achter de ooren krabbend).
Bliksem ja, hoe moet dat nou? Dupuis, heb jij een rok voor me te leen?
Een rok? Neen; hoogstens een smoking die u veel te klein is.
't Is wat moois, u jaagt ons nog leelijk op kosten, Wedono.
Ik begrijp niet, mijnheer...
Begrijp niet? Wat begrijpt u niet?
(Tot Dupuis, koddig):
Begrijp jij?...
(Sastro komt met den wijn).
Aha, de eerewijn!
(De flesch nemend, tot Sastro).
Heb je hem in 't ijs gezet?
Mensch, wat bezielt je? We hebben niet om lauwe wijn gevraagd; gauw in 't ijs!
(in de buitendeur).
De Wedono komt, mijnheer.
Prachtig. Breng nog een stoel uit de binnengalerij. - -
(Hij neemt een slok van zijn mineraalwater, maar
| |
| |
staat op en gooit den inhoud uit 't raam).
Bah, alles is lauw.
Ja, 't is verschrikkelijk warm vandaag.
Vind jij 't ook? - Hier heb je een waaier.
Merci.
Briele ziet den Wedono van Maroengan zachtjes-lachend aan, die in zijn lot berust en mee glimlacht.
(ongeduldig).
Lieve menschen, waar blijft die wijn toch, ik verga van de dorst!
De Wedono-kotta komt binnen. Allen staan op en geven den pasaangekomene de hand.
Gaat u zitten.
(Allen hebben hun plaatsen ingenomen, behalve Briele, die staan blijft en zegt):
Wedono, 't is een groot en heuchelijk nieuws dat me noodzaakte u op 't warmste gedeelte van den dag hierheen te ontbieden.
(De aangesprokene maakt een lichte buiging van: dat heeft niets te beduiden. Briele maakt eveneens een lichte buiging terug en Dupuis barst weer in lachen uit om de gezichten van de twee wedono's die elkaar aankijken. Sastro komt met den wijn. Briele staat op en zegt plechtig):
De eerewijn.
(Hij schenkt de glazen in en biedt achtereenvolgens den Wedono-kotta, den Wedono van Maroengan en Dupuis een glas aan. Daarna het telegram opnemend, zegt hij):
Mijne heeren, ik heb een telegrammetje ontvangen van den resident: ‘Beiden zilveren ster. Uitreiking op aanstaande konferentie.’
(Tot den Wedonokotta, hem de hand drukkend).
Wedono, van harte geluk gewenscht, u hebt 't verdiend.
(Tot den Wedono van Maroengan).
Mijn hartelijke gelukwenschen.
(Hij drukt hem de hand en klopt hem op den schouder).
(de twee Wedono's eveneens de hand schuddende).
Gefeliciteerd, Wedono! Slamet, slamet.
De twee inlandsche hoofden staan een oogenblik nog sprakeloos. Dan neemt de Wedono van Maroengan Briele's hand tusschen de zijne en buigt zich voorover, de hand op inlandsche wijze kussend.
(lachend).
Ik? O, dat komt later wel, wacht maar!
(De Wedono-kotta dankt hem eveneens, Briele's hand tusschen de zijne houdende. Briele, zijn glas opheffend).
Gezondheid heeren!
(Er
| |
| |
wordt geklonken).
Ik ben geen redenaar, maar dit wil ik wel zeggen, dat ik dezen tijd van samenwerking met u beiden nooit vergeten zal! U hebt, waar 't moest, uw leven gewaagd, u hebt meer dan uw plicht gedaan.
Wij hebben u gevolgd, mijnheer.
Ja, ja, proost hoor!
(Hij drinkt zijn glas leeg).
Dupuis, drink eens leeg; - Wedono! Anders wordt de wijn weer lauw.
(Hij schenkt Dupuis in en wil ook den wedono van Maroengan inschenken).
Neen, dank u, mijnheer, niet meer!
En goed tegen de cholera.
Sst! - Daar wordt nu niet over gesproken.
Een stilte. Hij schenkt de glazen der twee wedono's en zijn eigen bij, en gaat in gemakkelijke houding op zijn stoel zitten. De anderen volgen zijn voorbeeld.
Ja, ik was bang dat die Dupuis iets merken en verklappen zou, daarom heb ik hem maar in 't geheim genomen.
De verrassing is goed gelukt, ja? U hebt geen van beiden iets gemerkt.
(die Briele den heelen tijd dankbaar en bewonderend aanziet, schudt van neen).
En nu moet je weten, Dupuis, dat deze man me in een vertrouwelijk oogenblik vertelde, dat wij bestuurs-ambtenaren niets kunnen doen zonder dat de inlandsche hoofden 't weten.
(vroolijk).
Ja, dat heb ik gezegd!
Nu zie je 't! - Daar zitten ze nu;
(lachend)
nog heelemaal overdonderd!
Ja mijnheer, 't is te onverwacht; 't is te veel! -
Er heerscht een oogenblik van gelukkige stilte.
Plotseling hoort men een zachten klaagroep, als van iemand die getroffen ineenzakt: Allaah....Allaah!...Er klinken verschrikte stemmen.
| |
| |
Een paar inlanders snellen langs het venster naar de plaats vanwaar het geluid komt. Alle vier staan als één man overeind en zien elkaar verschrikt aan.
(in de deur, tot den wedono van Maroengan).
Uw oppasser is aangetast!!
(De wedono snelt naar buiten).
Vervloekt!
Hij en de wedono-kotta eveneens naar buiten. Dupuis valt, doodsbleek en met sidderende knieën, op zijn stoel neer.
(van Briele en anderen, onduidelijk door elkaar).
Haal de draagbaar. - De draagbaar! - Soemidjo, de flesch met klaargemaakte kreoline, in de medicijnkast. - En karbol!
Soemidjo loopt 't kantoor door het huis in; een ander haalt een der flesschen met karbol weg. - Dupuis staat op en gaat, aarzelend, naar de buitendeur, om te kijken; maar met afschuw en vrees wendt hij zich van 't ellendige gezicht van den lijder af. - Een paar menschen zijn met een baar aan komen dragen van een ander gedeelte van 't erf.
(buiten a.v.).
Hier. Voorzichtig! Geef eerst medicijn in. - Beur 't hoofd wat op; ja zoo, voorzichtig. Hou zijn armen vast. Zijn armen vasthouden. - Zoo, zoo. - Naar de barak!
De wedono-kotta komt binnen en wascht zijn handen in de kom. Daarna komen de wedono van Maroengan en Briele, die doorloopt en het huis ingaat om zich te wasschen. - Langs het venster gaat een kleine groep menschen, met den zieke op een draagbaar in hun midden.
De twee wedonos blijven zwijgend staan. Sastro brengt kom en handdoeken weg, en komt wat later met schoon water en schoone doeken terug.
(ziet de twee anderen aan en vraagt eindelijk).
Hoe was 't? Een erge aanval?
Ja, hij was bijna bewusteloos.
Hij zal 't wel niet lang meer maken.
(tot den wedono van Maroengan).
Had u niets aan hem gemerkt?
(komt weer binnen).
Dat is een treurig einde van ons feestje, vrienden.
't Is ook eigenlijk nog geen tijd om feest te vieren. - De arme kerel. Hij is er erg aan toe.
| |
| |
Ik stond te kijken van zoo'n aanval. 't Is of de ziekte weer veel heviger wordt.
Dat wordt ze ook, mijnheer. Ik ben van morgen al hier geweest om medicijnen te halen; de menschen komen er van alle kanten om vragen.
Hoe staat 't met de waterleiding?
Die is nu tot paal 22 klaar.
Morgen kom ik eens kijken. We zullen er van dezen kant ook aan beginnen te werken. Op deze manier gaat 't niet vlug genoeg.
(komt binnen; knielend).
Ik kom vragen of ik het eten klaar moet zetten, Heer.
Ja goed.
(Tot den wedono van Maroengan).
Wat doet u, Wedono? Blijft u hier eten?
Ik zal maar bij den Wedono-kotta eten, mijnheer. Dank u.
Goed; dan zal ik u niet langer ophouden.
(De beide hoofden de hand gevend).
Tot morgen Wedono.
Dank u, mijnheer.
(Beiden buigen even ten afscheid voor Dupuis, die gedurende het laatste tooneet peinzend voor zich uit heeft zitten staren naar Briele).
(de twee vertrekkenden met een hoofdknik groetend).
Wedono....
(Langzaam opstaande).
Mag ik u nog even spreken, mijnheer Briele?
Ja zeker. Ik ben tot je dienst. Ga zitten. - Opsteken?
Neen dank u, niet meer.
Briele stopt zijn pijp nog eens, en gaat in gemakkelijke houding zitten rooken.
Kontroleur, u kent me, nietwaar?
Ja, dat wil zeggen, - ja ja, ik geloof van wel.
Dan zult u zeker ook wel aan me gemerkt hebben, dat ik niet bijgeloovig ben.
Ten minste, 't omgekeerde heb ik nooit bij u opgemerkt, dat is zoo.
| |
| |
(in de rede vallend).
Mag ik even vragen - is 't over 't huis?
(glimlacht even, knikt, en noodigt den ander met de hand om voort te gaan).
(ernstig).
Kijk mijnheer; ik wou u, als goede vriend, dit zeggen. - De vroegere kontroleurswoning was oud en ongezond; de bewoners werden telkens ziek en daarom werd hier, op deze plek, een nieuw huis gebouwd, zooals u weet.
(Briele knikt).
Weet u ook wat ze van dit huis zeggen?
(Briele knikt van ja).
Wéét u dat?
(haalt zijn schouders op).
Juist. Toen ze 't mij vertelden, dacht ik precies hetzelfde als u nu - omdat ik niet bijgeloovig ben. Maar nu, heb ik 't zelf gezien, ik heb 't ondervonden. Gaat u zelf maar eens na. De vroegere kontroleurs, die nog in 't oude huis woonden, werden dikwijls ziek, omdat 't hier ongezond is, en dat huis was vochtig en slecht. Maar nooit is er een gestorven!
Mijnheer de Raaf kwam in dit nieuwe huis. Op een avond - 't was acht uur, ik weet 't nog precies - werd ik gehaald door den wedono. Of ik even mee wou komen; hij kon niet zeggen, wat het was. Toen ik hier op 't erf kwam, wist ik al dat er iets vreeselijks gebeurd was. 't Heele huis was donker; daar, voor, zaten een paar inlanders, met een fakkel. Sastro was er ook bij; die zat maar te prevelen en te klagen: 't was net of hij gek was geworden. Zijn lamp was gevallen en kapot, zei hij; er was nergens in huis licht. We gingen binnen. Sastro zei niets, maar we voelden waar we zijn moesten. En toen, daar in de slaapkamer...de gordijnen waren gescheurd, 't heele bed was door elkaar gewoeld...en daarop lag de Raaf, 't gezicht verwrongen, de mond wijd open, de oogen glazig. De man die de fakkel
| |
| |
droeg, beefde, en de vlam begon te dansen...de schaduwen op zijn gezicht en op zijn handen bewogen! We dachten dat hij nog leefde en gingen weg, allemaal. -Later kwamen we terug met lantaarns en lampen, en zagen dat hij dood was.
Toen werd er natuurlijk o.a. verteld dat het kwam door 't huis. Ik geloofde 't niet.
Van Merlen kwam hier. Hij werd ziek. Zijn meisje kwam om hem weg te brengen naar Tosari. Maar dienzelfden avond nog, is hij gestorven.
Iedereen zei dat 't kwam door dat hij dit huis bewoonde. Ik kon 't niet gelooven. En tot vandaag toe, mijnheer Briele, heb ik het niet willen gelooven - tot dat daar, zooeven, dat gebeurde met dien oppasser. Dat was een waarschuwing, kontroleur. Nu geloof ik het. U moet uit dit huis weg, dadelijk!...
Gelooft u het nu zelf nog niet?
(die aandachtig en stil geluisterd heeft, haalt diep adem en glimlacht).
Sastro heeft me ook al zoeken over te halen om 'm te smeren, maar dat is natuurlijk te gek om van te praten.
(Ernstiger).
Dat ik morgen sterven kan, of vandaag? Ja zeker geloof ik dat. Maar wie kan dat niet? Neen Dupuis, als 't Allah's wil is dat ik morgen sterf, dan zal dat gebeuren, of ik hier ben of bij mijn moeder thuis. Dat geloof ik.
Ach wat! Of die oude tooverkol hier rondwandelt of niet, wat doet dat er nu toe!
Maar u ziet toch aan de Raaf en van Merlen...
Maar mijn God! Wat wil je dan?! Zeg op, wat zou je nou wel van me willen? - Dat ik op de loop zal gaan voor een oud wijf dat hier 50 jaar geleden begraven is?
Mijnheer Briele, als u dat zoo zegt, op 't oogenblik dat ik u hoor spreken, ja, dan moet ik u gelijk geven: 't is onzin. Maar toch...ik heb een voorgevoel - ik heb een voorgevoel - dat er iets vreeselijks gebeuren zal!
Ik begrijp 't wel. U is wat gedeprimeerd, wat overstuur. Dat is een gewoon verschijnsel in tijden als deze.
(schudt 't hoofd).
Neen, neen, dat is 't niet. Maar
| |
| |
als ik hier langs kom en dit huis zie - dan moet ik telkens aan uw twee voorgangers denken, - en aan die twee avonden...
(Stilte).
Ja, als ik vandaag of morgen sterf aan malaria of cholera, of door een andere dood-natuurlijke oorzaak, dan zegt wéér iedereen: zie je wel, 't is toch maar wáár van dat huis! Maar kom, laat ons er nu van afstappen en die hocus-pocus laten waar ze thuis hoort: in de kampong.
Toch, hoe 't ook zij, u is te roekeloos, u is onvoorzichtig. U moest bijvoorbeeld geen huizen binnen gaan waar lijders zijn.
Dat gebeurt ook alleen bij hooge noodzakelijkheid.
En bovendien vergt u te veel van uw krachten; dat houdt niemand uit zooals u 't doet.
Nou nou, zoo erg is 't ook niet.
Hoor eens, we moeten roeien met de riemen die we hebben! Nogmaals: zoudt u anders doen dan ik als u in mijn plaats was? Ik doe wat mijn plicht is, en daarmee uit.
(Minder kortaf).
Kijk eens, Dupuis, ik weet heel goed hoe je 't meent. En ik weet ook bliksems goed dat ik er vandaag of morgen zelf tegenaan kan vliegen - maar 't moet nu eenmaal. En heusch, ik slaap veel geruster als ik zelf mee aanpak, dan wanneer ik 't aan anderen over zou laten. Je weet hoe 't gaat met zulke dingen. Geef ik alleen de mooie prentahs aan mijn wedono's, dan worden die overgebracht aan de assistent-wedono's, en die zeggen 't aan de oppassers, en die weer aan de dessahoofden - enzoovoorts. Geef ik daarentegen zelf 't voorbeeld, door te doen, er op uit te gaan, te kontroleeren, aanwijzingen te geven, te helpen - dan doet elke wedono en assistent-wedono als ik. 't Zou een straf voor hem zijn als ik hem gelastte thuis te blijven.
En als ik vragen mag, helpt 't?
Ja zeker! Hebben we de ziekte in dit distrikt er niet bijna onder gehad? 't Is waar 't begint weer erger te worden. En in heel Maroengan is 't beroerd, èrg beroerd! Als je in dat distrikt komt, overvalt je dadelijk een doodsche,
| |
| |
benauwde stemming...ellendig! Vandaag kwam ik in een paar dessa's - dat was verschrikkelijk! De menschen waren maar half begraven, armen en beenen staken uit den grond, brrr, afschuwelijk.
(Hij schudt zich en haalt eens diep adem. Met veranderde stem, die weer den ouden klank heeft).
Maar dat onze moeite beloond wordt is zeker.
(Naar den kaart gaande).
Kijk eens naar 't distrikt Kalialang, dat is mijn trots. 't Is, zooals je ziet, van de twee anderen gescheiden door deze rivier, en ten noorden afgesloten door de bergen. Over de rivier is weinig verkeer, en alleen op deze twee punten. We gaan 't passarbezoek over en weer, dat weinig te beduiden heeft, wat tegen, en op de hoogst enkele passar in Kalialang, waar geregeld menschen van dezen kant komen, is 't dessabestuur terdege geïnstrueerd! Komt er iemand die elders geweest is, in Kalialang terug, dan moet hij een paar medische formaliteiten ondergaan en de eerste drie nachten in de langgar blijven slapen. Tusschen twee haakjes, je houdt hierover je mond dicht! En er is in dat heele distrikt nog geen een geval geweest. Zijn dat geen resultaten? En we zullen eens zien, als de waterleiding voor de kotta klaar is, - al is 't een ding van bamboe en touwtjes, - of de ziekte hier ophoudt of niet.
(Plotseling stil staande voor Dupuis).
Weet je waar ik me alleen nijdig over maak? Dat ik nu geen kinine heb gekregen. Geloof maar gerust dat de cholera hier nooit zooveel menschen weggehaald zou hebben, als die 't veld niet zoo goed klaargemaakt had gevonden door die ellendige malaria. Die heeft ook wat op 't geweten! En 't is nog lang niet afgeloopen! Ik schrijf dat en rapporteer 't, ja zeker, wel drie maal. Vraag óók om kinine, en verdomd! krijg 't niet. Natuurlijk: welke ezel vraagt in een tijd als deze om kinine! - Enfin, laat ik niet vloeken, 't kan morgen komen.
Mijnheer Briele, ik vind dat u alles voor ons doet wat u doen kunt, en meer dan iemand anders zou kunnen en durven. Maar toch...U moet ook om u zelf denken; -
(opstaande om heen te gaan)
en aan uw vrouw en uw kind.
(neemt de hem toegestoken hand en houdt die, half in gedachten, een oogenblik vast).
Adieu, m'n brave.
(Dupuis af).
| |
| |
(alleen. Hij zucht diep).
M'n vrouw en m'n kind...
(Als een, die de opwellende tranen verbergen wil, legt hij 't hoofd in de hand).
(Minke komt zachtjes binnen en legt haar armen om hem heen).
(opziende).
Slaap je niet?
Wat is er? Heb je gehuild?
(schudt 't hoofd).
Wat is er met jou?
Niets.
(Beiden glimlachen).
Je jokt.
(trekt haar op zijn knie).
Ziezoo. Biecht nu eens op. Wat is er?
Och, niets bizonders. Ik dacht aan jou, dat 't zoo ellendig voor je is dat de ziekte weer erger wordt. En -
En aan de kleine. Je hebt hem vandaag nog bijna niet gezien.
Dat is waar...Maar ik heb des te meer aan hem gedacht, geloof je dat?
Straks, als ik me heelemaal gewasschen en verkleed heb, kom ik een lange poos bij jullie zitten, onder de thee.
Je hadt dadelijk andere kleeren aan moeten trekken toen je thuis kwam. Waarom heb je dat niet gedaan?
De wedono bleef nog bij me. Maar 't is waar, ik zal 't voortaan dadelijk doen. Je wordt te onverschillig op 't laatst.
En - biecht jij nu ook eens op. Wat hadt je?
Nee, eerlijk zeggen. Ik heb 't ook gedaan.
Ik dacht aan jou en de kleine.
(na een stilte).
Hoe was 't in Maroengan?
Slecht. Treurig. Vooral in 't onderdistrikt Progo is 't verschrikkelijk.
Helpen onze medicijnen zoo weinig?
't Schijnt zoo. Daar tenminste is 't of niets tegen de ziekte bestand is!
| |
| |
Zul je erg voorzichtig zijn en je niet oververmoeien?
Ja schat. Maar ga nu slapen.
(Hij geeft haar een zoen op haar hand).
Geef de kleine vast een zoen voor me.
(omhelst hem).
Ik heb vannacht zoo heerlijk van hem gedroomd.
In 't eerst was 't akelig. Ik droomde dat ik in Holland was, in een stad, en jou zocht...Je was nergens te vinden. Vreeselijk was dat! Ik liep maar straat in, straat uit, en ging telkens de huizen in om je te zoeken, maar nergens vond ik je. Ik werd zoo bang, zoo angstig! 't Was of de menschen me allemaal kwaad wilden doen, en jij was er niet. Eindelijk ging ik een smal huis binnen waarvan de deur openstond. Ik zie 't alles nog precies. En daar kwam me in de gang iemand tegemoet: onze kleine. Maar hij was al veel grooter en kon loopen. Ik nam hem op en zag zijn oogen: precies die van jou! O wat was dat zalig! Zalig, na al die doorgestane angst. Precies jou oogen en trekken waren 't. - -
(verschijnt in de deur).
Het eten is klaar.
Sastro vraagt wanneer je nu eindelijk eens komt eten?
O, dadelijk, als ik Soemidjo geholpen heb.
(met een wenk aan Sastro dat hij heen kan gaan).
Mijnheer komt dadelijk.
Soemidjo is met stukken binnengekomen. Briele teekent er eenige van en begint aan de andere door te zien.
(terwijl Minke op de leuning van zijn stoel zit en meeleest).
Ik zou maar naar huis gaan, Soemidjo.
Ja mijnheer.
In de verte hoort men ketelmuziek.
(luisterend).
Ik denk een optocht van de Chineezen, omdat de ziekte weer erger wordt.
O, daar is de Luitenant al.
(Opstaande).
Komt u binnen!
| |
| |
De Luitenant der Chineezen komt binnen. Hij is gekleed in de gewone witte tropendracht en houdt een strooien hoed in de hand. De Chinees is nog kenbaar aan het dunne staartje dat hij draagt, met 't einde in zijn jaszak. Hij buigt bij 't aannemen der hem toegestoken handen wat te diep naar onze begrippen.
Gaat u nog eens probeeren de booze geesten te verdrijven?
(glimlachend).
Ja mijnheer. De menschen vroegen 't zoo dringend; de schrik is er weer ingekomen.
Ja, dat zal wel. Hoeveel vandaag?
Tot nu toe vier gevallen:
En dan wilden we deze gelegenheid meteen gebruiken om u te bedanken voor alles wat u voor ons doet.
(glimlachend).
Wat ik voor u doe? Dat is nog niet erg veel, blijkt nu!
Ja mijnheer, toch wel. Als de waterleiding klaar is, zal 't wel beter worden, denk ik. Daarvoor komen we u nu ook bedanken.
Haha! En wie heeft 't geld gegeven? Jullie, of ik?
(glimlacht vergenoegd).
O, dat deden we graag, mijnheer.
De optocht komt van links het erf op, en Briele gaat met Minke en den Luitenant voor 't raam staan kijken. Soemidjo heeft zich al verwijderd.
Ik hoor de kleine!
(Ze gaat vlug weg).
Voorop komt nu een dichte drom inlanders, vooral kleine jongens, die luid schreeuwen als ze langs 't raam gaan. Dan komen de bekkenslagers. Het aanhoudende, niet te snelle, regelmatige slaan op de luidklinkende bekkens vertolkt op eigenaardige wijze de ernstige stemming. Daarachter gaat een dubbele rij van hobospelers. - Een lange roode doek, met zwarte Chineesche letters beschreven, wordt voorbij gedragen, gespannen en opgehouden tusschen twee bamboestaken. Dan komt de onmisbare draak, die met zijn geweldigen muil rechts en links in de lucht hapt. En eindelijk de godheid, gedragen in een klein pagodevormig huisje, dat rijk met rood en goud versierd is en in schommelende beweging wordt gehouden.
Op een teeken van den Luitenant houdt alles stil en eenige Chineezen komen 't kantoor binnen. De menschen verdringen zich bij de buitendeur en aan 't raam.
| |
| |
Mijnheer de kontroleur. De tĕ-pè-kong wordt door ons rondgedragen om de booze geesten, die de ziekte veroorzaken en de menschen wegnemen, te bezweren. We dachten dat de vorige plechtigheid alle kwaad reeds had verdreven, maar gisteren bleek, dat dit maar tijdelijk was. Daarom nog eens een poging. U hebt ons echter gezegd, mijnheer de kontroleur, vertrouw niet alleen op de macht van bezweringen en offers en goede geesten, maar help de goede geesten door zelf te doen. Dat hebben velen van ons ook gedaan, maar niemand heeft zooveel gedaan als u, mijnheer de kontroleur. Dat weten wij, en daarom willen wij niet verder gaan met onzen tĕ-pè-kong, voor u bedankt te hebben.
(Hij en de anderen schudden Briele de hand).
Mijnheer de kontroleur, door u wordt voor ons allen gewaakt als een vader; we zijn u zeer dankbaar. Dag en nacht smeeken wij het goede over u af, en hopen dat mijnheer de kontroleur spoedig de eerste in 't land moge worden, en niets dan geluk zal ontmoeten en een lang leven. - Hip, hip, hip...
(binnen en buiten).
Hoera!
(De hoera's planten zich buiten voort. Bekkens worden geslagen, voetzoekers knallen af).
Luitenant, ik dank u zeer voor uw woorden. En u allen, vrienden, dank ik oprecht.
Toen ik gisterenavond hoorde, dat de ziekte hier in de kotta weer begonnen was, werd ik moedeloos, en dacht dat al onze moeite vergeefsch was geweest. Maar nu ben ik weer vol goeden moed, want ik weet dat gij allen me helpen zult, nietwaar?
Goed. Ik behoefde 't niet te vragen. U hebt me al geholpen. Maar antwoordt me nu openhartig: hoe komt 't dat de ziekte weer begonnen is? - Nu, wat denkt u er van, Luitenant?
(Hij leunt met den rug tegen de schrijftafel).
Ja...De een gelooft, dat de booze geesten nog niet bevredigd zijn. De ander, dat wij onze voorvaderen verwaarloosd hebben, die ons daarom niet meer tegen 't kwade
| |
| |
beschermen. Sommigen meenen, dat de ziekte pas op zal houden als de waterleiding klaar is...
Mijnheer de kontroleur, wij kennen de juiste oorzaak geen van allen, we gissen maar. Maar dit is 't wat ik wilde zeggen: dat sommigen voor u vreezen, mijnheer. Omdat de geesten nu eenmaal verlangend zijn geworden 't leven van velen onzer weg te nemen, en mijnheer de kontroleur heeft hun dat verboden en maakt 't hun door zijn wil en zijn slimheid onmogelijk. Sommigen van ons nu vreezen dat zij zich op mijnheer zullen wreken...
Maar wij zullen hun wraakzucht van u af zoeken te wenden.
Een Stem uit de Inlanders
(bij het raam).
Wij gelooven, dat 't de Godin van 't zuiderstrand is, die 't aantal van haar volgelingen wil vermeerderen en daarom démons uitstuurt om de zielen te rooven!
Ach neen, dat is niet zoo.
De juiste oorzaak kennen we geen van allen, dat was goed gezegd. Maar dit merk ik toch uit uw woorden, dat 't booze geesten moeten zijn, die de menschen ziek maken.
Ja Heer! Ja mijnheer! Zoo is 't!
Goed. Dat geloof ik ook. Maar dit verzeker ik u: de mensch hoeft voor de booze geesten niet bang te zijn, als hij maar slim is.
Waar houden de booze geesten zich op? - Waar 't donker is, waar 't vochtig en vuil is, waar de zon nooit komt. Welnu, ontneem hun die plekken en ze kunnen niet blijven.
Ze leven in 't water, heb ik u gezegd, maar tegen vuur kunnen ze niet: - kook 't water, en ge zult geen duivel binnenkrijgen die u de ingewanden uit elkaar scheurt.
Verbrandt alle vuil; kap den boom om die alle licht weg-
| |
| |
neemt van uw erf, en de geest, van zijn schuilplaats beroofd, moet vluchten.
Neem, als een uwer ziek is geworden, desnoods een stuk van 't dak weg zoodat de zon binnen kan komen, die al wat booze geest is, verdrijft.
Maar ik zeg dingen die ge allen al weet. Doet er nu ook naar, en ge zult zien dat alles goed gaat.
(Op de flesschen wijzend).
Nieuwe medicijn is gekomen, dat werkt op de geesten die de ziekte veroorzaken, als water op een kat. Vergeet 't niet. En nu, veel geluk verder van uw optocht, en nog wel bedankt!
Ja mijnheer, ja mijnheer! Leve de kontroleur! Hip, hip, hip - hoera!
(Af).
Buiten valt alles in met 't hoera geroep en de stoet zet zich weer in beweging. Briele kijkt dien nog een oogenblik na en neemt dan zijn plaats aan de schrijftafel weer in.
(komt binnen).
Het eten staat klaar, Heer.
Ja, goed. Laat de boel maar staan, ik heb nog geen honger. Ik zal je wel roepen als ik wil eten.
Ja, Heer.
(Hij maakt een sembah en draalt nog).
(weifelend).
Neen...Neen.
(Af met een sembah).
Briele leest een stuk, nu en dan iets aanstrepende.
(bij de buitendeur).
Ik kom rapporteeren, Heer.
Ik kom rapporteeren, Heer, dat de oppasser, die zooeven aangetast werd, gestorven is.
De Heer wedono zendt me om u kennis te geven, dat de oppasser van zooeven gestorven is.
(opgestaan).
Wat zeg je?! - Nu al dood? Hoe kan dat?
Ja Heer. De Heer wedono was er bij, hij is juist gestorven.
God! Nu al gestorven...Dat is gauw...
(Hij blijft een oogenblik in gepeins staan).
| |
| |
Ik heb 't gehoord. Hoe is 't mogelijk, zoo gauw. Is hij werkelijk dood?
Ja mijnheer. Wij stonden er bij, toen hij stierf. De wedono van Maroengan zorgt voor de verdere ontsmetting en een snelle begrafenis.
(zuchtend).
Ja, dan is 't gedaan. De arme man. - Gaat u zitten, Wedono.
Zij zitten een oogenblik zwijgend tegenover elkaar, elk in zijn eigen gedachten verdiept.
(verschijnt in de deur).
De wedono van Kalialang.
De wedono van Kalialang? - Laat hem binnenkomen.
(Bij zichzelf).
Wat komt hij hier doen, op dit uur?
Dan zal ik u niet ophouden...
Volstrekt niet. Blijft u gerust. 't Zullen wel geen geheime zaken zijn, denk ik.
(Den Wedono, die binnengekomen is, de hand reikend).
Wedono! Hoe gaat 't?
(met een lichte buiging).
Mijnheer...
(Daarna groet hij zijn kollega even met een hoofdknik. Zijn gezicht staat strak en ernstig).
Neemt u plaats. - En, wat is er van uw dienst?
(De drie mannen zijn gaan zitten. Daar de aangesprokene blijft zwijgen, vraagt Briele nog eens).
Wat voor nieuws hebt u?
(Stilte. De Wedono-kotta wacht op een teeken van Briele om heen te gaan. Deze vraagt, op hem duidend).
Wilt u, dat de wedono...?
O neen, mijnheer, - ik...wilde alleen komen rapporteeren, - ik hoop niet dat u boos zult worden - - dat er in 't distrikt Kalialang choleragevallen zijn.
(staat met een ruk op).
Verdomd!
Alsof hem een slag getroffen had, staat Briele er een oogenblik verslagen, moedeloos bij. Langzaam gaat hij naar de kaart van het distrikt en volgt met de hand de rivier die de grens vormt.
Pagoedé, een brug. Tlogo, een doorwaadbare plaats, en Kóépangan, een veer. En verder? Nergens verkeer met
| |
| |
den overkant.
(Zich omdraaiend).
Hoeveel gevallen zijn er?
Twee-en-veertig! - M'n God, hoe is dat mogelijk?! In welke dessa dan? Pagoedé?...
Ja, en ook in de andere dessa's, verspreid.
(driftig).
Verspreid? Wat bliksem!
(Dreigend).
Wedono, hoe komt dat?
(Bedenkend, dat er een derde bij is, bedwingt hij zich en gaat kalmer voort).
Hoe komt dat zoo ineens, Wedono?
Ik zal u alles vertellen, mijnheer. Van morgen kwam de petinggie van Pagoedé me rapporteeren, dat er personen in zijn dessa waren aangetast door cholera - naar hij 't deed voorkomen, maar een paar. Ik vroeg of hij gedaan had wat we hem gelast hadden, en liet mijn paard zadelen om er heen te gaan. Nog vóór we wegreden kwamen er nog twee petinggies, en een oogenblik later weer een, uit de dessa's in den omtrek van Pagoedé - daar was den vorigen dag pasar geweest - om te rapporteeren dat er cholera-gevallen waren. Ik ondervroeg ze. Het bleek toen dat er in Pagoedé al sinds drie dagen cholera heerschte, en er 26 gevallen waren met 18 dooden, tot gisteren toe. - Ik geloof dat hij ze onze medicijnen niet gegeven heeft, en daarom niet heeft durven rapporteeren, toen er zooveel stierven.
Godver...!
(De anderen zwijgen, terwijl Briele met onheilspellend gelaat en smartelijk vertrokken mond heen en weer stapt).
Laat die petinggie hier komen.
(Hij belt).
Of neen, ik ga er zelf naar toe.
(Tot Soemidjo).
Laat 't paard opzadelen, de schimmel.
(Soemidjo af).
De petinggie van Pagoedé is hier, mijnheer.
Is hij hier?
(Hij maakt een beweging naar de deur, maar bedwingt zich en zet zich op zijn stoel, naar de buitendeur gekeerd).
Laat hem hier komen.
(roepend).
Pagoedé! Kom binnen. - Vooruit, hierheen!
(na eenige oogenblikken, tot den man, die buiten is neer-
| |
| |
gehurkt).
Kom hier, kerel! Hoor je niet wat je gezegd wordt?
Het dessahoofd van Pagoedé komt hurkend binnen, rillend van angst.
(ziet hem met felle oogen aan, en vraagt langzaam).
Sinds hoeveel dagen heerscht de ziekte in jouw dessa?
Het Dessahoofd van Pagoedé.
Sinds twee dagen...ruim.
(met iets meer stemverheffing).
Sinds hoeveel dagen heerscht de ziekte in jouw dessa?
Het Dessahoofd van Pagoedé.
Sinds drie dagen.
Hoeveel gevallen zijn er geweest tot van morgen toe? En hoeveel dooden?
Het Dessahoofd van Pagoedé.
Ongeveer...twintig.
(driftig).
Hóéveel vraag ik, kerel, en zeg de waarheid, want bij God ik laat jou de lijken opgraven om te zien of je me niet voorgelogen hebt!
Het Dessahoofd van Pagoedé.
Een en dertig gevallen waarvan vier-en-twintig gestorven zijn.
Wat moest je doen als er ook maar een enkel geval was?
Het Dessahoofd van Pagoedé.
Dadelijk rapporteeren.
(dreigend).
Waarom heb je dat niet gedaan?
(De man zwijgt. Briele's hand grijpt de rijzweep die op tafel ligt. Met klimmende woede).
Waaròm niet?!
(Opstaande, met donderende stem).
Spreek, ellendige, vuile hond! Waarom heb je niet gerapporteerd?!
(De twee anderen zijn eveneens opgestaan en wijken achteruit. Een oogenblik is het of Briele den man met de rijzweep te lijf zal gaan. Dan, zijn woede bedwingende, gooit hij de zweep weg, doet een paar stappen, en zegt, schijnbaar kalm).
Je begrijpt, dat een lammeling als jij, die liever zijn volk laat krepeeren als de bevelen van zijn meerderen op te volgen, geen dessahoofd meer is. Doe je bandelier af.
(De man verroert zich niet).
Versta je me niet? Doe die bandelier af! -
(Hij gaat op hem toe, zet zijn voet op den linkerschouder van den man, en scheurt hem met één ruk den bandelier van het lichaam. Hem 't ding in 't gezicht werpend).
Laat daar de honden van je dorp mee spelen.
De Wedono van Kalialang geeft den man een wenk dat hij heen moet gaan, maar deze blijft roerloos zitten.
Laat die man weggaan, ik wil hem niet meer zien.
| |
| |
Als de man zich niet verroert, wenkt hij een oppasser om hem weg te brengen. Deze neemt het Dessahoofd bij den arm en wil hem meetrekken.
Het Dessahoofd van Pagoedé
(voorover vallend).
Vergiffenis, Heer!
(verachtelijk).
Ach, ga toch weg, kerel!
Het Dessahoofd van Pagoedé
(terwijl hij door den oppasser meegevoerd wordt, kreunend).
Vergiffenis, vergiffenis...
Minke verschijnt in de binnendeur en ziet angstig-vragend naar haar man.
(op haar toekomend).
Vrouwtje, ik moet nog even naar Kalialang.
De cholera is uitgebroken.
En moet je daar nu weer heen?
Ja. Je begrijpt, dat er misschien veel ellende te voorkomen is als ik er zelf dadelijk heen ga. Dat begrijp je, nietwaar?
(wat treurig).
Ja, Herman.
Nu dan, tot vanavond, kindje. Kus de kleine voor me.
Dag man!
(Zij geven elkaar een zoen en zij gaat heen).
(vaagt met de hand over 't voorhoofd. Hij schenkt zich een glas water in, proeft er van en laat 't staan. Belt tweemaal. Naar de buitendeur gaande).
Is 't paard gezadeld?
Ja Heer.
Sastro komt binnen.
Breng me koud water. Maar goed koud, ik heb dorst.
(Sastro gaat met de karaf en 't glas heen. - Briele zet zijn helmhoed op en raapt de rijzweep op. Tot den Wedono-kotta).
Morgen, Wedono, gaan wij er op uit. Ik kom om 7 uur bij u, dan zullen we wel eens overleggen wat we hebben te doen.
Ja mijnheer.
Sastro komt met een glas water op een presenteerblad en een karaf. Bij 't aanbieden van 't glas beeft zijn hand zoo dat het glas omvalt.
(niet onvriendelijk).
Jongen, wat scheelt je?
(Sastro schenkt hem een nieuw gals in en Briele drinkt).
Ziezoo. Alles klaar?
| |
| |
(Hij gaat naar zijn plaats aan de schrijftafel om zijn notitieboekje bij zich te steken. Een oogenblik blijft hij stilstaan, grijpt met zijn eene hand de tafel en zoekt met zijn andere zijn hoofd...Met wijd-opengesperde oogen voor zich heen starend, zacht). Wat is dat??...(Een schok, een huivering schijnt hem te doorvaren. Hij ziet de twee Wedono's een oogenblik vragend aan. Dan schudt hij met een ruk alles van zich af en gaat naar de deur. De twee Wedono's, die in de deur staan, blijven hem aanzien, zonder op zij te gaan).
(beurtelings Briele en zijn kollega aanziende).
Zou 't niet beter zijn - 't is al bij drieën - als u morgen naar Kalialang ging?
Ja mijnheer, ik kan vandaag wel alleen gaan.
Neen, ik moet 't zelf zien.
(Tot den Wedono-kotta, hem de hand gevend):
Tot morgen. Groet den Wedono van Maroengan voor me. - Kom!
(die Briele's bewegingen met angstige oogen heeft gadegeslagen, roept plotseling hartstochtelijk klagend uit):
Heer!...Het is nu genoeg geweest!...
(draait zich om en ziet hem fronzend aan. Dan, glimlachend):
Ga jij maar slapen, ouwe; 't eten bederft niet, ik kom vanavond terug. -
Men hoort, zeer flauw, kindergeschrei. Briele blijft roerloos staan.
(in antwoord op een blik van den Wedono van Kalialang).
De kleine sinjo huilt.
(zingt de wijs van een Maleisch slaapliedje).
Allen luisteren, de oogen op Briele gericht.
(rilt. Plotseling):
Vooruit!
De twee Wedono's laten hem door en volgen. In de menschen en de paarden die buiten staan, komt beweging. - Sastro richt zich uit zijn knielende houding op en sluipt naar 't venster. In spanning ziet hij zijn meester opstijgen. Men hoort de hoeven der paarden 't grind slaan. - Plotseling maakt Sastro een beweging van schrik.
De Stem van den Wedono-kotta
(onmiddelijk gevolgd door andere stemmen).
Pas op, de kontroleur!...De kontroleur valt! Hij valt!!
Een schreeuw uit twintig kelen klinkt op!
Verwarde stemmen. Er vluchten een paar losse paarden weg. Menschen komen hard aangeloopen.
| |
| |
(is achteruit gedeinsd en grijpt als waanzinnig zijn hoofd met beide handen).
Ooh! Allah! Allah! Allah!
Briele, die bewusteloos is en aan 't hoofd bloedt, wordt binnengedragen en op de lange stoel neergelegd.
Water, geef water!
(Hij wascht de wond).
(angstig).
Herman! - Herman! - Herman! -
Men hoort, flauwtjes, kindergeschrei.
(wanhopig).
Allah! Allah!
Mannen, vrouwen en kinderen, van alle kanten aangerend, verdringen zich bij de deur en het venster. Zachte uitroepen van schrik en medelijden worden gehoord. Sommige Dessahoofden en oppassers zijn in de kamer, geknield toeziende of de Wedono's helpend.
De Wedono van Maroengan en Dupuis
(zich door de menschen heendringend, komen binnen).
Wat is er?!
(Zij krijgen geen antwoord. De Wedono knielt aan 't benedeneinde van de lange stoel neer, Briele's voeten vasthoudend).
(snerpend).
Sastro! - - Sastro! - - Sastro!!
(heengaande).
Allah!...Allah!...
(prevelen, meewarig).
Allàh...Allàh...
(komt met een in der haast omgeslagen kimono binnen).
Wat is er gebeurd?!
(De wond ziende).
God!! -
(De Wedono van Kalialang helpende bij 't wasschen).
Herman! Herman!...
(Tot de omstanders).
Haal azijn! En eau-de-cologne! Gauw!
(Een paar gaan. Tot den naast haar staanden Wedono).
In Godsnaam, wat is er gebeurd?!
De kontroleur is van 't paard gevallen; hij kwam met 't hoofd op een steen terecht.
Hoe kwam dat?
(Niemand antwoordt).
Hoe kwam dat?!
Hij werd plotseling onwel.
(ziet hem met verwilderde oogen aan).
Toch niet...?
Briele komt bij. De voeten trekt hij krampachtig op; zijn vingers krommen zich samen en het gezicht verwringt zich in pijn. Hij wijst naar den hoek waar de flesschen met kreoline staan en valt weer in zwijm.
Minke, die langzaam, in afschuwelijke ontzetting, achteruit gedeinsd is, met de handen een steunpunt zoekende en de mond een paar malen openend zonder geluid te geven, - werpt zich met een hartverscheurenden gil op haar man.
|
|