De Beweging. Jaargang 8
(1912)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
BoekbeoordeelingenGeorg Simmel, Philosophische Kultur. Gesammelte Essais (Philosophisch-soziologische Bücherei. Band XXVII). Leipzig, Klinkhardt, 1911.Enkele jaren geledenGa naar voetnoot1) wees ik er op dat er onder de nieuwe tijdschriften, die in Duitschland evenals bij ons met den dag talrijker worden, minstens een dozijn het woord ‘Kultur’ in den hoofd- of ondertitel hebben opgenomen. Meer dan een van dit dozijn is waarschijnlijk reeds ter ziele, maar er zijn ook andere bijgekomen. Zoo verschijnt er sedert 1910 een afzonderlijk orgaan voor de ‘Philosophie der Kultur’Ga naar voetnoot2). Dit tijdschrift wil zich van andere filosofische organen daardoor onderscheiden dat al het speciaal-wetenschappelijke wordt buitengesloten. Geschiedenis der wijsbegeerte, als zuiver historisch vak behandeld, valt er buiten. Psychologie die zich tot het vaststellen van feiten beperkt wordt niet opgenomen. Maar verder staat het, volgens verklaring der redaktie, voor alle scholen en richtingen open. Afgaande op den inhoud der eerste afleveringen zou men het streven der redaktie wel wat meer bepaald kunnen omschrijven. Inderdaad ontbreekt de eenheid van richting | |
[pagina 108]
| |
of doel niet geheel. Er is zeer duidelijk een streven om, op elk gebied van de kultuur, af te zien van iederen door nationale of historische ontwikkeling bepaalden inhoud, en alleen te letten op den vorm d.i. op de functie van den geest (logos), die overal aan zeer verschillende inhouden vorm en waarde geeft. De vraag, in hoever deze beschouwingswijs er recht op heeft, voor de alleen filosofische te gelden, kan beter in een wijsgeerig vaktijdschrift worden besproken. In elk geval hebben wij hier met een belangrijke beweging van onzen tijd te doen. In het centrum dezer logische beweging zijn Windelband en Rickert te zoeken, terwijl o.a. de medewerker Simmel meer aan de periferie roteert. Ik moet daarom den wijsgeerig geschoolden lezer verzoeken de volgende opmerkingen, naar aanleiding van Simmel's boek geschreven, niet zonder meer op de geheele richting van den Logos toe te passen.
* * *
De voorlaatste van de dertien hier bijeengevoegde Essais is getiteld ‘Der Begriff und die Tragödie der Kultur’. Kultuur beteekent, volgens Simmel, een konflikt, eenerzijds een eindeloozen strijd tusschen den mensch en zijn natuurlijke omgeving, andererzijds de eeuwige tweedracht tusschen den bewegelijken zich ontwikkelenden geest en de door hem zelf geschapen zelfstandig geworden machten van godsdienst en recht, van kunst en nijverheid, van wetenschap en zede. Volgens het spraakgebruik zijner school heet dit het ‘dualisme van subjekt en objekt’. Met den aard en de veelheid der vijandige objekten als zoodanig laat hij zich echter niet in. Het is hem enkel en alleen om de houding van het menschelijk subjekt te doen en om de regels die de geest bij zijn edel kampspel volgt. Van een zuiver aesthetisch standpunt dus wordt de strijd beschouwd. Het is de tragedie van de kultuur. Door de veelheid van natuurdingen en voortbrengselen van den geest heen zoekt de ziel den weg tot zich zelf, d.i. van een onontwikkelde tot een alzijdig zich ontplooiende | |
[pagina 109]
| |
eenheid van eigen wezen. Zuivere ontwikkeling uit zichzelf moge het hoogste ideaal zijn, in werkelijkheid leidt de kultuurgeest de ziel door vreemde landen, langs vreemde dingen. Vandaar het konflikt tusschen haar eigen scheppende bewegelijkheid en de vaststaande scheppingen van het verleden. En wijl ook deze door de ziel zijn voortgebracht, zoo komt zij met zichzelf in strijd. Dit is haar eeuwige tragedie. Met deze paar zinnen heb ik Simmel's hoofdthema aangegeven. Het drukt de stemming van zeer bewegelijke moderne zielen uit. Het is niet nieuw maar wordt met groote virtuositeit door den schrijver uitgewerkt. Op een wijze die ons meer aan het herhalen van eenzelfde patroon in fijn kantwerk dan aan muzikale variaties doet denken.
* * *
Tweemaal schijnt de schrijver de hoekige gebroken bewegingen van zijn antithetisch begrippenspel onder de plooien van den filosofenmantel te verbergen. Eens in zijn Essai over de Alpen. Hier is voor hem de aanblik van de absolute verhevenheid. Absoluut anders dan de tijdelijke beweging van ons leven. Het eeuwig gelijke. Het is duidelijk dat hem, bij de behandeling van dit onderwerp, niet het Alpenlandschap zelf voor den geest staat, maar dat hij borduurt op de ervaring van Nietzsche die, bij het gezicht op rots en gletscher van het Oberengadin, in de eeuwige herhaling van het gelijke zijn levensgedachte vond. Simmel laat de herhaling weg. Meenend op zijn absolute hoogte boven elke tegenstelling te staan, is hij juist bezig het tegendeel van alle levenspolariteit zoo scherp mogelijk te stellen. Hetzelfde verschijnsel vinden we ten tweede in zijn beschouwingen over Vrouwelijke Kultuur. De stelling van het probleem is hier misschien even oorspronkelijk als verdienstelijk. De schrijver vraagt niet wat de vrouwen van de bestaande kultuur zouden kunnen overnemen. Dit zou slechts verbreeding, vermenigvuldiging, geen verdieping of verrijking | |
[pagina 110]
| |
van het kultuurleven beteekenen. Belangrijker dus is de vraag of de vrouwen een eigenaardig vrouwelijke naast de voorhanden in hoofdzaak toch mannelijke kultuur zouden kunnen scheppen. Het antwoord van den filosoof schijnt ontkennend te luiden. Het wezen van de vrouw is, volgens hem, boven begrip en tragedie der kultuur verheven, omdat het een gesloten eenheid vormt, die zich zelf trouw blijft. Dit is het eeuwig-vrouwelijke, dat zelfs buiten en boven de polariteit van het geslachtsleven staat. Mij schijnt dit weer het zelfbedrog van den denker te zijn, die, meenend in het eeuwig-vrouwelijke de eenheid van het begrip te vinden, bezig is de tegenstelling van zijn kultuuridee uit te werken.
* * *
Kultuur blijft dus mannelijke kultuur met al haar onverzoenlijke tegenstellingen, een eeuwige tragedie. Grenzeloos vermeerderen zich de produkten van den geest. Voor de hoedanigheid ervan moge nog een grens zijn, de hoeveelheid gaat in het oneindige. Boeken, beelden, uitvindingen, alles zonder einde, niet geëvenredigd aan de diepte van persoonlijk leven. De enkele mensch is niet bij machte zich van deze oneindigheid meester te maken. Dit is het wat ons terneerslaat: het gevoel, omgeven te zijn van tallooze kultuurelementen, die men niet in zich kan opnemen. Een gevoel van overlading dus. De moderne mensch met zijn rijke kultuur heeft alles zonder er iets van te bezitten. Zoo luidt de klacht van den filosoof. Het wil mij voorkomen dat hij zich hier te veel laat gaan. Zijn uitgangspunt is immers de functie van den geest, een souvereine levenshouding. Nu schijnt het mij juist een zeer mannelijke houding zich niet te overladen. De rijke, die economische goederen meer dan noodig is tot zijn beschikking heeft maar die gezondheid en werkkracht wil bewaren, zal er een matig gebruik van maken. In deze matigheid zijn we reeds gewoon een bewijs van hoogere kultuur te zien, terwijl we onmatig- | |
[pagina 111]
| |
heid als een teeken van barbaarschheid of halve beschaving leeren beschouwen. Gaat het niet evenzoo op het gebied van de geestelijke kultuur? Ligt overlading in de idee van het kultuurleven? Is dit niet veelmeer wijze zelfbeheersching, een tucht van den geest, die slechts datgene in zich opneemt wat hij innerlijk kan verwerken en omzetten in daden? Ik ben geneigd dit laatste voor een hooger begrip van kultuur te houden dan het door Simmel opgestelde. En mocht werkelijk het zijne een getrouwe afbeelding geven van de moderne kultuur, dan zouden we aan niets zoo zeer behoefte hebben als aan een hygiëne van den geest.
* * *
Een oogenblik kan ik de virtuositeit in het dialektisch spel van deze Essais bewonderen. Spoedig echter bekruipt mij de vrees dat de schoone schijn hier niets dan ledige schijn is. Tevergeefs zoek ik er het talent van een Nietzsche of Bergson. De bundel wordt zeer voornaam geopend met twee opstellen over filosofische Psychologie. Met geheel zijn richting ziet Simmel op gewone psychologie, die de studeerkamer verlaat, het werkkleed aantrekt en de handen vuil maakt, uit de hoogte neer. Hij haalt zijn psychologie uit de Idee, uit het fijngesponnen net van zijn begripsvormen. Toch zou niets gemakkelijker zijn dan aan te toonen dat zoo ongeveer alles wat hij brengt - ik beweer niet dat het plagiaat is - ook bij anderen, vooral bij Fransche en Amerikaansche psychologen en sociologen te vinden is. Hoe gevaarlijk op psychologisch gebied deze ideologie is, moge één voorbeeld (zie blz. 297) verduidelijken:....‘das sublimierteste Gebilde der Geisteskultur, die Mathematik, stent vielleicht mehr als irgend ein anderes Geistesprodukt jenseits von Männlich und Weiblich, ihre Gegenstände geben nicht den geringsten Anlass zu differentiellen Reaktionen des Intellekts. Und daraus erklärt sich, dass gerade in ihr mehr als in allen anderen Wissenschaften die Frauen | |
[pagina 112]
| |
ein tiefes Eindringen und bedeutende Leistungen gezeigt haben.’ Tot tijd en wijlen dat de vrouwen de wiskunde als het haar meest kongeniale gebied der wetenschap veroverd hebben, mogen we ons oordeel over deze ‘Philosophie der Kultur’ m.i. opschorten. T.J. de Boer. |
|