| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
De begrootingsdiscussie's zijn altijd verwarrend. Wat een veelheid van stemmen en onderwerpen. Afgezien nog van de zoogenaamde districtsbelangen, die in de Decemberdagen een openbaar pleidooi vergen, zijn er talrijke punten van regeeringsbeleid, die ter sprake komen. De ministers moeten zich rechtvaardigen voor velerlei wat zij gedaan en wat zij nagelaten hebben. Verwacht wordt dat zij hunne plannen bloot leggen. En een breed koor van wenschen klinkt door de stemmen der afgevaardigden uit allerlei kringen en streken. Wenschen over optreden van de regeering ter bestrijding van euvelen, ter opwekking van nuttige instellingen, ter bevordering van de meest uiteenloopende en verscheiden belangen. Daartusschen komen slechts met moeite de wezenlijke politieke feiten naar voren. Dat wil zeggen die feiten van het volksleven, die een bemoeiing der politiek noodzakelijk maken. Hiermede is natuurlijk iets geheel anders bedoeld dan tegenwoordig mode schijnt onder politiek te verstaan. Het wordt vervelend, maar blijft ergerlijk dat vooral onder intellectueelen de meening ingang vindt alsof politiek een soort parasitische uitwas is, waarvan verstandige - en mogelijk fatsoenlijke - menschen een heilige afkeer hebben. En waarom? Omdat men in de politiek niets anders ziet dan een strijd van personen, die uit eerzucht of ijdelheid, of wellicht lagere motieven, zich in de leiding van politieke partijen gedrongen hebben, en die nu geen ander belang kennen dan hun partij en daarmee zich zelve invloed te verschaffen. Een invloed naar twee zijden. De meest gepermitteerde schijnt dan die op het regeerings- | |
| |
beleid, op belangrijke beslissingen en benoemingen. Maar de meest afkeurenswaardige wordt geoordeeld de invloed op 't kiezersvolk, omdat die door bedrog - demagogie genaamd - zou worden gewonnen. Deze opvatting is vervelend van oppervlakkigheid, en ergerlijk van wege het verval dat eruit blijkt. Natuurlijk is de meening naar uiterlijkheden gerechtvaardigd. Noch de vinnige al
te openhartige strijd tusschen de heeren Schaper en de Savornin Lohman, noch ook het melo-dramatische ‘afschuwelijk misverstand’ tusschen Dr. Kuyper en minister De Waal Malefijt geven een verkwikkelijke of verheffende dunk van het politieke leven in ons parlement. Doch wie goed oplet, zal spoedig bemerken, dat die uiterlijkheden dikwijls de kern onaangeroerd laten. Er zijn in onzen tijd en in ons land tal van onderwerpen, die over een levensbelang van ons volk handelen. Hervormingen zijn op allerlei gebied dringend. De staat en de wet hebben de ontwikkeling van maatschappij en samenleving niet kunnen bijhouden. En de disharmonie die aldus ontstaan is moet opgeheven worden. Daarvoor staan slechts twee wegen open. De macht van den inzichtsvollen en bekwamen man, die nieuwe vormen en organisatie's weet te scheppen en te legaliseeren. Maar daarnaast de politiek, dat is de werking der demokratische staatsorganisatie. Deze werking moet zoo zijn, dat de gescheiden en soms strijdige belangen van allerlei kringen der samenleving er ondanks de scherpste botsingen samenwerken.
Er kan nimmer sprake van zijn, dat slechts een der beide wegen zou worden ingeslagen. De eerste beteekent despotie, de tweede anarchie. Tusschen die beide is steeds de strijd in elke groote revolutie gegaan, terwijl het positieve resultaat steeds de samenvloeiing was van beider werkingen. Onze tijd doorleeft een soort vreedzame maar permanente revolutie. En daarbij is de politiek onmisbaar. Zuivering, niet veroordeeling is de taak van alle staatsburgers. Wie dat ernstig wenscht, laat zich niet verleiden door sensationeele bespreking van de kleine conflictjes, die de oppervlakte van 't politieke leven vertroebelen. Hij zal zoeken, eerst naar de wezenlijke staatslieden onder de ‘politiekers’,
| |
| |
als naar de menschen, die zich bekwaam toonen om de tijdsproblemen scherp te stellen. Zoo te stellen namelijk dat daaruit een richting van oplossing blijkt, waarvoor een politieke kracht ter doorzetting is te winnen. Hij zal vooral zoeken naar de werkelijke politieke feiten, het tot stand komen van hervormingsgedachten in een vorm, die een beoordeeling door het volk mogelijk maakt.
De politiek is inderdaad een soort heksenketel, die gewiekste, snel oordeelende personen eischt, omdat snel handelen absoluut noodzakelijk is. Een heksenketel, die niet bediend wordt door een vast georganiseerd en geoefend personeel, maar waaromheen menige wonderbaarlijke dans wordt uitgevoerd van elkaar bevechtende liefhebbers in 't kookproces. Maar achter die omgeving, onder de soms onwelriekende en ontstemmende dampen, en onder de felle borrelingen aan 't oppervlak, dringen vele en gewichtige volksverlangens samen, en vormen zich de producten, die van 't allergrootste belang zijn. Want de vroegere heksenketel is in onzen modernen tijd te beschouwen als de vaten, waarin door het bijeenvoegen, dooreenmengen en koken van stoffen die elkaar niet verdragen, de nieuwste chemische verbindingen tot stand komen, die de samenleving behoeft. De chemische reactie's onzer democratische samenleving, dat zijn de politieke feiten, die in 't parlementaire leven tot stand komen. Wie daarin geen belang stelt, wie die niet tracht te begrijpen, wie niet mee zijn invloed aanwendt om de goede leiding en de beste resultaten te verkrijgen, verzuimt zijn plicht als staatsburger. En geschiedt dit door talrijke intellectueelen, dan werken zij 't verval en de toch reeds groote verwarring in de hand. Politiek is noodzakelijk, en thans meer dan ooit noodzakelijk. En een juiste, en naar 't wezen der dingen doorgaande beoordeeling is meer dan vroeger gewenscht. Want al het afgeven op de politiek is ook een politiek, en een erge slechte, die buitengewoon sterk meewerkt om staat en wet nog meer te doen achterblijven bij den vooruitgang in 't maatschappelijk leven, waardoor de scherpste conflicten onvermijdelijk zijn.
* * *
| |
| |
| |
De onderwijskwestie.
Ons politiek leven is meer dan een kwarteeuw geheel beheerscht door de onderwijskwestie. Het is buiten twijfel dat dit voor ons volk een zeer belangrijke is. De vorming der aanstaande leden der maatschappij, die tevens goed staatsburger zullen zijn, is bij uitstek moeilijk omdat juist de maatschappelijke eischen zich zoo sterk wijzigen. In Duitschland heeft voor kort de groote natuur-wetenschappelijke geleerde Wilhelm Ostwald het nog zoo scherp uitgesproken dat het geheele systeem van onze tegenwoordige opvoeding berust op een geweldige verkwisting van energie. Nergens schijnt de traditie zich hardnekkiger te handhaven dan in de school. Dat de samenleving meer invloed vraagt, en de stramme organisatie die van staat en wet uitgaat, wil doordringen met haar eischen, is daarom geheel verklaarbaar.
Maar in ons land is die ontwikkeling vertroebeld door den invloed, die de kerk opeischte. Daartegenover scheen alleen de staat zich te kunnen verweren. En van daar de strijd tusschen staat en kerk om de school. Zoolang die voortduurde was het onmoge!ijk in de school zelf de traditie op den achtergrond te dringen om voor een nieuw leven van jonge en vèrziende gedachten plaats te maken. En het scheen dat kerk en staat langzamerhand tot elkaar zouden komen, dat de pacificatie in den ouden schoolstrijd nabij was. Dan kon een nieuwe schoolstrijd aanvangen. Kerk en staat zouden dan waarschijnlijk tezamen aan de zijde van het behoud staan. D.w.z. zij zouden samen de weerstand vormen, die een opvoedkundige beweging zou hebben terug te dringen. Tot nu toe kon die beweging zich niet vormen al waren verscheidene elementen aanwezig. Noemen we slechts de spellingvereenvoudiging, het veranderde taalonderwijs, de opgewekte genegenheid voor natuuraanschouwing, de reorganisatie van hoogere burgerscholen en gymnasia, de university-extension, de strijd tegen de ontgroeningsuit-spattingen in een verstijfde en gekunstelde studentensfeer, die zich de aristokratische allures van een afzonderlijk maatschappijtje veroorlooft, enz. Vooral echter de kwestie van handenarbeid en vakonderwijs, die maar al te vaak van een
| |
| |
te schoolsche kant worden bezien. Dat zich hieruit geen krachtige richtingbewuste beweging vormde, kan blijken uit het rapport der Ineenschakelingscommissie, waar verouderde schematiseering de overhand had. De oorzaak is echter stellig te zoeken in de deelname van vele goede krachten aan den ouden schoolstrijd onder de leus van de neutraliteit. Hoe misleidend dit was, kan blijken uit de houding der onderwijzers. Zij streden toch voor de overheidsschool, maar wilden daartegenover geen ambtenaar zijn. Het onderwijs moest vrij zijn, en de persoonlijkheid van den docent liet niet toe dat hij gedwongen werd in den vorm van de leerstof. Blijkt hieruit niet duidelijk, dat het onderwijs een bijzondere plaats had intenemen, te midden van - en in nauw contact met - de maatschappij? Een soort eigen organisatie, waaruit verklaarbaar is de drang naar een republikeinsch bewind over de school. De overheid had slechts voor de finantiën te zorgen. Dit is een geheel ander iets dan de school, zooals vroegere liberalen die wenschten.
Wordt dit overwogen, dan is het duidelijk waarom de liberale partijen de overheidsschool en de strijdbare onderwijzers in den steek lieten. Want die onderwijzers gingen in tegen de overheerschende invloed van het staatsgezag, meer nog zelfs dan tegen de kerk.
Moet dan het dualisme in de onderwijs-politiek van Dr. Kuyper, de verkwistende versnippering van 't geheele schoolwezen geduld of zelfs toegejuicht worden? Moet de vervanging van de staat door de kerk in 't gezag over de school een verbetering heeten? Dat wordt volstrekt niet erkend door het inzicht dat een nieuwe schoolstrijd een andere richting moet inslaan en zich een andere taak stellen.
Aanvaardend het beginsel dat de overheid de kosten voor 't onderwijs heeft te betalen, moet gestreden worden tegen alle verkwisting van energie. Verkwisting in organisatie, verkwisting van de krachten der onderwijzers, verkwisting en bederving bovenal van het groeiend intellect der kinderen.
De discussie in de Tweede Kamer maakte de onderwijskwestie helaas niet tot een politiek feit.
Voor 't reorganiseeren van de nationale opvoeding bleek
| |
| |
de ijver slechts zeer mat. Zóó mat dat Dr. Kuyper, Dr. de Visser en de heer Wijnbergen de kans schoon zagen de oude in elkaar gezakte schoolstrijd weer op te blazen. En minister Heemskerk, die een zeer matige belangstelling toonde voor alle plannen om de organisatie van het onderwijs te verbeteren, en over alle ijver in die richting een ijskoud stortbad wierp, hij maakte zich wezenlijk weer warm voor den noodstand der christelijke schoolkassen. Dat is een gevaar. Niet voor de politiek der rechterzijde. die inderdaad in den schoolstrijd haar ‘raison-d'être’ had, en dus niet ten onrechte na mislukking op sociaal terrein, tot haar oude liefde terugkeert. Het is een gevaar voor andere politieke partijen, wanneer zij n.l. den ouden strijd tegen de kerk aanvaarden. Want voor den nieuwen schoolstrijd is de tijd nog niet rijp. Zijn richting en vormen zijn nog te vaag en te verspreid om er een politiek feit van te kunnen maken.
* * *
| |
De vakbeweging en de regeering.
Allerlei wenschen werden in de kamer afgewezen omdat deze regeering een sociaal program te verwerkelijken had. Dat had de prioriteit en nam al de krachten in beslag. Wanneer men echter meenen zou dat die sociale politiek voortkwam uit een diep besef van het arbeidersvraagstuk bij dit ministerie, dan zou men het conservatief kommiesbrood voor zoete sociale koek opeten. Dit blijkt het duidelijkst uit de houding tegenover de vakbeweging, want bij voorkeur wordt vijandschap gezocht.
In twee breede besprekingen over de Amsterdamsche havenstaking van deze zomer en over de organisatie van het spoorwegpersoneel was het duidelijk dat deze regeering tegenover de arbeiders de rol ven verlicht despoot wenscht vol te houden. De sociale wetgeving is een gift, is filantropie, en volstrekt geen onbekrompene. Daartegenover past dankbaarheid, en een zeer bescheiden toon en gedrag. Zoo niet, dan staat de straffende hand gereed. En niet alleen in den
| |
| |
vorm van politie en leger. Er is een rechterlijke macht, die zich nog bewust is van haar maatschappelijke taak.
In een zeer lange avondrede heeft het kamerlid Duys een reeks feiten opgesomd, die weliswaar sterk gekruid waren met stekelige en prikkelende specerijen, waaraan de mond van den spreker zich heeft gewend, en die voor de meerderheid zijner hoorders al te heet op de tong zijn, maar toch ligt daarachter inderdaad een politiek feit. De nederlandsche justitie heeft al te vaak getoond dat zij het nieuwe maatschappelijke recht dat in de arbeiderswereld leeft, en dat reeds in sociale wetten tot uiting komt, geen genegenheid toedraagt. Tenminste in heel wat andere mate dan het oude recht dat de uiterste persoonlijke vrijheid tot absolute grondslag heeft. En in steeds breedere kringen der bevolking ziet men in de geblinddoekte Justitia een koppige stiefmoeder, toegeeflijk voor haar eigen lievelingen, maar barsch en wreed voor ongewenschte telgen, die onder haar hoede zijn gesteld.
Hoe geheel anders staat daartegenover minister Regout, oud-lid van de staande, en strafeischende, magistratuur, dan zijn voorganger Nelissen, die als lid der zittende magistratuur, en als meer verwant aan andere kringen dan die der hoogere klassen, waaruit de rechterlijke macht haar leden recruteert, het gevoel in 't volk begreep. Deze minister van justitie toont zich steeds solidair. Niet met het volk, maar met die regentengeest der rechterlijke macht, die geen kritiek duldt en haar eigen gang wenscht te gaan, ongedeerd door wat er in 't volk omgaat, onverschillig voor het nieuwe leven en de nieuwe begrippen, die in de arbeidersbeweging zich vertoonen.
En zijn houding vindt geen verzet, maar een stille bewondering, evenals die van zijn broeder-minister. Een krachtig optreden tegen de aanmatiging der arbeiders, dat is de eerste stap om het conversatisme te zuiveren van de opgedrongen liefde voor een sociale taak.
* * *
| |
De sociale politiek.
In dezelfde zuiverende richting werkt ‘De Nederlander’ die met kracht opkwam tegen Dr. Kuyper's bewering dat
| |
| |
er een noodstand was op 't gebied der sociale wetgeving. Dat zijn maar praatjes, was 't betoog van 't Christelijke-Historische partij-orgaan. Praatjes van politieke leiders, die zich vergaloppeerd hebben met verkiezingsbeloften. En het is buiten twijfel dat het sociale program deze regeering zeer dwars zit. Aangepord door de demokratische elementen der rechterzijde om haast te maken, wordt zij teruggehouden door de conservatieve. En ondertusschen wordt door de linkerzijde een felle kritiek uitgeoefend op de wetsontwerpen van minister Talma. Een vormkritiek door liberalen en vrijzinnig-demokraten. Een inhouds-kritiek door de socialisten.
In die moeilijke positie, vooral moeilijk omdat de tariefwet die 't geld voor de verzekeringswetten brengen moet vrij zeker in 't volk een meerderheid tegen zich zou vinden, en dus geen kans meer heeft; in die moeilijke positie zouden de katholieke arbeiders minister Talma een zedelijke steun bieden.
Zij belegden een Utrechtsche Talma-dag, waarin zij alleen en uitsluitend hulde kwamen brengen voor wat de minister van arbeid wenschte tot stand te brengen. Die toeleg mislukte echter volkomen. De conservatieven, die zij behoorden te porren en te bedreigen, durfde men niet aan te duiden.
En in plaats daarvan werd de hulde uitgelegd als een protest tegen socialistische kritiek. Maar daarmede kwamen zij juist in het schuitje van hun ergste tegenstanders, die niets liever zagen dan een ‘hetze’ tegen de socialisten. Dat was niet een Talma- maar een Regout-hulde.
De sociaal-demokraten daarentegen hadden een gemakkelijk spel. Het weerleggen van de bewering dat zij de sociale wetgeving tegenhielden was onnoozel eenvoudig. De bewijzen van het tegendeel lagen voor het grijpen.
Daardoor is in een veel helderder en zuiverder licht komen te staan het grootste politieke feit uit deze begrootingsperiode, een feit dat zeker niet verduisterd kan worden, zelfs al zouden de aanstaande dagen een minister van marine zien vallen.
Dat feit is de motie door Troelstra ingediend, die door de ‘politiekers’ een meesterlijke zet is genoemd.
Een zet echter, die niet op zichzelf staat, maar die samen- | |
| |
gaat met meerdere zetten, en die voortkomt uit een vast en wel overlegd systeem van politiek beleid.
De sociaal-demokraten hebben steeds gestreefd naar een zuiveren van de politieke atmosfeer, opdat goed zal uitkomen wat de voor- en wat de tegenstanders zijn, niet van wat al te vaag ‘sociaal’ te noemen is, maar van de wezenlijke arbeidersbelangen.
Reeds bij een oppervlakkig bekijken van de politiek was Troelstra's motie zeer zeker bijzonder knap. Van allerlei kanten werd in de Kamer gevraagd de ouderdomspensioneering te laten voorafgaan aan de ziekteverzekering, opdat toch in elk geval in den nood der ouden van dagen voorzien zou zijn.
Dr. Kuyper kwam zelfs dreigen.
Daartegenover was de rechterzij geenszins van plan minister Talma te laten vallen. En toch zou dit moeten, want minister Talma was aan zijn verleden, en aan zijn plannen, verplicht om te weigeren de volgorde in de verzekeringswetten te wijzigen.
Troelstra's motie brengt nu voor al die moeilijkheden een heldere en eenvoudige oplossing. Door aan een enkel artikel van Talma's wetsontwerp toepassing te geven, zijn alle zeventig-jarigen onmiddellijk geholpen met een pensioen van f 2. - 's weeks. En minister Talma behoeft niet getroffen te worden. Zijn overige plannen blijven ongedeerd. Wordt de kans van verwezenlijking daarvan er niet grooter op, dan is het uitsluitend omdat een zuiverder, meer zakelijke beoordeeling mogelijk wordt, die ieder zal moeten toejuichen, waar het een zoo groot volksbelang geldt.
Verzet tegen 't voorstel Troelstra is dan ook voor de regeeringspartijen uiterst gevaarlijk, daar er hun uitgesproken wenschen, een spoedig ouderdomspensioen en behoud van minister Talma, tegelijk mee bereikt worden. Ook de linksche partijen kunnen bezwaarlijk oppositie ertegen voeren, waar het voorstel in zeer breede kringen der bevolking een buitengewoon warme sympathie zal vinden.
Is dus van een gewoon partijpolitiek standpunt gezien, en zelfs beoordeeld naar een meer algemeene staatsmanswijsheid, de motie Troelstra meesterlijk, ook naar een hoogere
| |
| |
maatstaf beoordeeld is het voorstel van groot gewicht en een zeer belangrijk politiek feit.
Want het langwijlige proces der politieke zuivering wordt er mede bespoedigd. De verzorging van den ouden arbeider op andere wijze dan door filantropie is een bij uitstek sociaal onderwerp. Daarin steekt de erkenning van den arbeider, niet alleen als burger, maar ook als een onvoldoend betaald maatschappelijk voortbrenger. Na een leven van karig beloonde zware arbeid, wacht de armoe onverdiend. Het recht op pensioen is een erkenning daarvan. Hoe dwaas, hoe utopisch werd nog voor enkele jaren die eisch van staatspensioen genoemd. En nu wordt die eisch opeens zeer scherp herhaald, begeleid door die twee andere eischen van arbeiders-kiesrecht en vrijheid der vakbeweging. Dat is de sociale politiek, waarvan het pensioen nu de spits vormt, de sociale politiek, die reeds jaren lang als een wigge gedreven is geworden in de verouderde partijverhoudingen tusschen aaneenklevende conservatieven en demokraten.
Troelstra's motie is daarom niets nieuws, geen bijzondere vondst, maar slechts de consekwentie, die met bekwaamheid en volharding is uitgewerkt. Doch ook dat is meesterlijk. Want terwijl liberalen noch vrijzinnig-demokraten in staat waren de onderwijskwestie te leiden, terwijl de Regouthouding naar een niet al te schrokkerig conservatisme werd toegejuicht, terwijl de katholieke demokraten in onmachtig wanbegrip hun actie in 't omgekeerde hunner bedoeling deden omslaan, zien opeens de gecoaliseerde partijen een spits in hun verbond gedreven, zoo diep, dat zij haar òf als een zuiverend mes van den heelmeester moeten beschouwen, òf door het uit de wonde te trekken, zich moeten blootstellen aan een verbloeding, die hen ernstig zal verzwakken.
Voorloopig werd uitstel van executie verkregen, doch overal uit het volk zullen de stemmen oprijzen, die om een snelle beslissing gaan vragen. Dan nadert weer een stap dichter de tijd voor een zuiverder en reëler, een ernstiger politiek.
G. Burger. |
|