| |
| |
| |
De noodzakelijkheid der arbeidersbeweging
(Een voordracht voor studenten)
Door
Is. P. de Vooys.
Wie is er in dezen tijd, die niet weet wat het woord sociaal beteekent? Geen krant, geen tijdschrift, geen redevoering bijna waarin het niet voorkomt. En al is er voor ruim een kwart eeuw een periode geweest dat het woord geschuwd werd, als iets waaraan oproer, revolutie of angstwekkende onrust verbonden was, thans is die afkeer geheel vergeten en verdwenen. Langs alle straten van de steden onzer beschaving mag dat woord sociaal vrijuit zich bewegen. Niet alleen de uiterste revolutionnairen, zelfs de steilste conservatieven zijn er mede vertrouwd geraakt. En hoe ver heeft het zich reeds verbreid. Uit het nauwe verband van het sociale-‘isme’, n.l. het socialisme heeft het woord zich losgemaakt. We spreken van sociale wetenschap, sociale techniek, sociale hygiëne, sociale politiek, sociale demokratie, sociale wetten, sociale verzekering, sociale practijk, sociale gevoelens, sociale invloeden, sociale machten, sociale stroomingen, enz. Uit deze opsomming die gemakkelijk aan te vullen zou zijn, blijkt echter duidelijk dat het nog niet zoo eenvoudig is om de beteekenis nader te omschrijven. Woordafleiding kan ons slechts uiterst weinig licht verschaffen. Want de vertaling als ‘maatschappelijk’, afkomstig van ‘socius’ of ‘maat’, is niets zeggend. Wat is er tegenwoordig niet maatschappelijk?
| |
| |
En toch is het volkomen waar dat het woord sociaal onmiddellijk begrepen wordt. Dat komt, doordat het een levend begrip is. Zijn beteekenis is nog niet vastgelegd. Er wordt nog altijd getracht om met sociaal iets aan te duiden, dat nog in wording is, maar dat wordende wordt zelf beleefd. Daaruit is ook te verklaren het veelvuldig en veelzijdig gebruik. Want het stuk leven, dat nog worstelt en wringt om zich scherp onderscheiden vormen te scheppen, is van een buitengewone en zeer algemeene belangrijkheid. Zien wij niet datzelfde sociaal in alle moderne talen in tal van woordvormen optreden.
Wanneer wij daarom naar de beteekenis van sociaal vragen kan niet de woordverklaring ons helpen, maar moeten wij acht geven op de gebeurtenissen, die zich in onze maatschappij vertoonen.
Waarom heeft het woord sociaal een andere bedoeling dan maatschappelijk? Op deze vraag past het zelfde antwoord, dat n.l. de begrippen zelve in een sterke gisting zijn. Letten wij b.v. op deze drie uitdrukkingen: maatschappij; samenleving; en gemeenschap. Wanneer ik het waag van deze drie eene omschrijving te geven, dan is het niet uit de overtuiging dat stellige definitie's mogelijk zijn.
Integendeel kan met de omschrijving niet anders bedoeld worden, dan een poging de gisting en in zekeren zin de ontwikkeling der denkbeelden te doen zien.
Maatschappij is een historisch gegroeide ordening, waarin de staats-organisatie wel regelend maar niet scheppend ingrijpt. Een ordening vooral van de ekonomische verhoudingen, van standen, klassen, bezits- en gebruiksrechten. Samenleving zegt iets meer. De menschen worden niet alleen begrepen door hunne onderlinge afperkende verhouding, maar doordat zij ook samenleven dat is samenwerken, denken en gevoelen. Het zijn de geestelijke, de beschavings-verschijnselen die aldus een band leggen om vele individuen en ze tot een geheel vereenigen. Door gemeenschap wordt uitgedrukt dat het geheel der samenlevende individuen, een soort eigen leven heeft, waarvan de beteekenis en de belangen reiken ver over die van de leden afzonderlijk. Er is in de gemeenschap niet een menigte
| |
| |
met botsende belangen, door uiterlijke banden samengehouden; er is een samengroeiing, een eénmaking ook van de belangen.
Maatschappij en samenleving zijn dus de namen eener groeiende werkelijkheid van onzen tijd, waarvan zij beurtelings de materieele en de geestelijke zijde doen zien als in een soort evenwicht. Gemeenschap is echter een idee, een richting gevend denkbeeld, dat in en door de gedachten leeft, en alle pogingen ter vervorming van maatschappij en samenleving beheerscht. Naarmate er meer gisting, meer vervorming en herschepping plaats vindt in maatschappij en samenleving, naar die mate zal ook de idee eener gemeenschap een grootere werkelijkheid dat is werkzaamheid vertoonen.
Na deze uiteenzetting kan het duidelijk zijn dat sociaal meer met gemeenschap, dan met maatschappij samenhangt. En toch met beide. Want wanneer het sociale zich uitsluitend laat richten door de gemeenschapsidee, zal het mogelijk zijn een ideale maatschappij te ontwerpen. Utopieën werden en worden aldus gevormd, en door alleen de logica van de idee te volgen, wordt het denken een ideologisch spel. Juist doordat het sociale rekening houdt met de werkelijke, de historisch gegroeide maatschappij, heeft het dat krachtig levende, dat fermenteerende vermogen, dat uit onzen geheelen tijd omhoog komt. Maar dit rekening houden beteekent niet dat de bestaande vormen der maatschappij aanvaard en gerespecteerd worden. Integendeel is het juist de vervorming en zonder eenigen twijfel in de richting der gemeenschap, waardoor het streven sociaal heet.
Dat dit er is, wijst dus op een onrustige, woelende maatschappij. De ekonomische verhoudingen tusschen de leden schijnen er in een toestand van oplossing te verkeeren, of in elk geval voortdurende en groote veranderingen te doen zien. M.a.w. het bezit wijzigt zich, standen vallen uiteen, klassen vormen zich en de individuen gaan van 't eene naar een ander maatschappelijk verband over. Staat en wet trachten een evenwicht en daardoor orde in stand te houden, maar kunnen dit slechts doen, door zich in snel opvolgende perioden aan te passen aan veranderde omstandigheden.
| |
| |
Door die woeling gaat nu een stroom, of gaan meerdere stroomingen, die een eigen richting vertoonen, een richting sociaal geheeten wanneer het de levende, de menschelijke, de vruchtbare, de sterkende ja de lichtende idee eener gemeenschap is, waardoor zij wordt bepaald.
* * *
De grootste en meest algemeene strooming in onze maatschappij is de arbeidersbeweging. Alleen reeds daarom moet zij voor de ontwikkeling der maatschappij van groot belang zijn.
Te meer echter omdat zij uit haar aard sociaal is. En wel zóo zeer, dat in zeer vele gevallen arbeidersbeweging en sociale bewegingen geheel samenvloeien.
Wanneer dan ook van eenig sociaal streven geeischt moet worden rekening te houden met de werkelijke maatschappij, zal dit allereerst beteekenen dat te letten is op de arbeidersbeweging. Er wordt n.l. vereischt: inzicht in haar oorsprong en groei, waarneming van de factoren die haar verloop beheerschen, en van de richting die zij inslaat; kennis van de organisatorische vormen, die zij zich schept, en ten slotte begrip van de denkbeelden en gevoelens, die in en door haar leven.
Dat is de taak van wat sociale wetenschap en sociale politiek genoemd wordt. Wetenschap voor zoover het gaat om inzicht en kennis. Politiek, waar het erop aankomt leiding te geven.
Wanneer wij ons afvragen wat onder arbeidersbeweging te verstaan is, stuiten we op iets gelijksoortigs als bij de verklaring van sociaal. Ook hier gaat het om de uitdrukking van wordend en groeiend leven met nog sterk wisselende vormen. Toch zijn de omtrekken scherper. Een beweging is natuurlijk iets anders dan roerigheid. Een groep ontevreden arbeiders, een oproer, is geen beweging. Daaraan moet eigen zijn, een naar een doel gerichte energie. De oorsprong van die energie, de drijvende kracht, en de door allerlei andere krachten of invloeden beheerschte richting, zijn dus kenmerkend. Moeilijker is aan te geven wat onder arbeiders te verstaan valt.
| |
| |
Allereerst zij opgemerkt dat de arbeidersbeweging niet alleen een beweging van arbeiders behoeft te zijn, maar dat daaronder ook eene voor hen, dus ten behoeve van hen kan begrepen zijn, m.a.w. de deelnemers aan een arbeidersbeweging kunnen ook andere dan arbeiders zijn, mits zij zich met hun belang vereenzelvigen.
De voornaamste vraag is echter wat arbeiders zijn? Om de moeilijkheid van het antwoord te ontgaan, is getracht te spreken van proletariërs. Daarmede wordt scherper uitgedrukt dat bedoeld zijn ‘bezitloozen’; personen wier bestaan geheel afhankelijk is van hun arbeidskracht. Hoewel de uitdrukking proletariërs gestempeld is door Marx, die zoo bij uitnemendheid het vermogen bezat om zijn begrippen in enkele woorden te concentreeren en uittebeelden, - en die door den aanhef van 't bekende Kommunistisch manifest er een historische beteekenis aan gaf, - zoo is toch de uitdrukking ‘arbeiders’ niet vervangen. Er zijn echter - en er waren - vele soorten en kategoriën van arbeiders. Standen en klassen hadden hun bestaan van uit den gildentijd voortgezet onder alle personen, die niet door uitsluitenden geestesarbeid, maar door een of andere lichamelijke inspanning hun beroep uitoefenden. Meer of mindere geestelijke ontwikkeling, die aan het vak of aan 't individu eigen waren, schiepen tal van grenzen. Ambachtsman, boer, sjouwer, zeeman, visscher, en dergelijke beroepen, waren scherp van elkaar gescheiden. Bovendien was er een groot onderscheid in ekonomische afhankelijkheid, die ook nu nog is waartenemen.
Ondanks die overgeërfde beroepsafsluitingen, die b.v. onder de ambachten een rangorde veroorzaakten, en ondanks de verschillen die ook thans nog bestaan, b.v. tusschen een diamantklover te Amsterdam, een bootwerker, een Twentsche wever, en een Nieuw-Buinensche glasblazer, ondanks dat alles is er een eenheidsgevoel wakker geworden, dat velerlei arbeiders te samen brengt in éene beweging. Daardoor is het onnoodig grenzen aan te geven. Zoolang eene arbeidersbeweging nog slechts in gedachte gevormd is, kan gevraagd worden wie daartoe zullen gaan behooren. Doch nu die beweging bestaat, bepaalt zij dat zelf, en geeft de ervaring antwoord. M.a.w. de arbeidersbeweging wordt niet gekend uit den aard en de
| |
| |
soort der arbeiders die haar vormen. Omgekeerd zal men juist beter leeren begrijpen wat de arbeiders wezenlijk in de maatschappij beteekenen, uit de beweging waaraan zij deel hebben. Dit is van bijzonder belang. Want nog algemeen gaat men anders te werk.
Er bestaat een of andere voorstelling, hetzij bij de werkgevers of bij de burgerij over gedachten en gevoelsleven der arbeiders; een voorstelling opgebouwd uit een onmiddelijke aanraking met de afzonderlijke personen. Het type van den arbeider, dat aldus gevormd is, klopt nu slechts zelden met zijn gedrag in de arbeidersbeweging. Daardoor ontstaat groote verwondering en verbazing. Aan ‘leiders’ ‘opruiers’ en dergelijke wordt dan een grootere rol toebedeeld dan zij inderdaad vervullen. De arbeidersbeweging schijnt dan iets kunstmatigs, iets onnatuurlijks. Bij deze gedachtengang is echter juist verwaarloosd het feit, dat er in het gevoelsleven der arbeiders veel verandert en veel veranderen moet. De verwaarloozing kan geschieden omdat de uiting dier verandering traag tot stand komt. Zeer lang behoudt de arbeider in leefwijze en gedrag de oude vormen en traditie's, ook wanneer nieuwere gevoelens de vroegere hebben vervangen. Deze staan achteraf en verborgen. Maar ze zijn daarom niet minder levenskrachtig, zooals bij eenige beroering en verstoring der uiterlijkheden zal blijken. Daarom is dat schijnbaar verborgen, maar toch werkelijke zielsleven van den arbeider, dat slechts door vaagheid en onbewustheid in de enkele personen niet tot uiting kan komen, het beste te kennen uit de arbeidersbeweging. Deze is niet een kunstmatig opgewekt maatschappelijk verschijnsel. Integendeel is zij strikt noodzakelijk, en wel in drieërlei zin, n.l. van uit het verleden, in het heden, en voor de toekomst. Haar groei uit de historische maatschappelijke ontwikkeling, haar bestaansredenen in den tegenwoordigen toestand, en haar taak voor de toekomst der maatschappij in gestadige ontwikkeling naar een gemeenschap, dat zijn de drie vormen, waarin ik de noodzakelijkheid der arbeidersbeweging wil schetsen.
* * *
| |
| |
De wijziging die de mensch in den arbeider onderging en nog ondergaat is nergens beter door te begrijpen, dan door te letten op de groote veranderingen in de maatschappij. Wij kunnen ons deze voortgebracht denken in twee elkaar telkens kruisende en toch nauw samenhangende evolutie's. Allereerst die van den voortbrengenden arbeid op zich zelf beschouwd. De enorme ontwikkeling daarvan zou echter niet mogelijk geweest zijn zonder een gestadige evolutie der samenlevingsvormen. Zonder orde is een samenwerking van talrijke personen en groepen onmogelijk. Weliswaar brengt het directe materieele belang een verband teweeg, maar ook tusschen of liever boven strijdende belangen moet een gezag aanwezig zijn, dat evenwicht of in elk geval orde in stand brengt en houdt. Dat gezag vertegenwoordigt de samenleving, en zal des te beter en des te stabieler zijn taak verrichten, naarmate die vertegenwoordiging zuiverder is uitgedrukt. Tegelijk met de ontwikkeling van den productieven arbeid moest onvermijdelijk de samenleving haar sfeer steeds wijder uitbreiden, en moest haar vertegenwoordiging in het staatsgezag zich nauwer aansluiten bij de natuurlijke groepeering der samenleving in natie's. Ofschoon deze natie's grenzen stelden aan de expanzie der samenleving zou zij toch daar binnen haar sfeer kunnen verruimen door verhooging van het ontwikkelings- en beschavingspeil bij steeds meer leden en door het daaropvolgend demokratiseeren van het staatsgezag.
Het is een ingewikkeld proces van invloeden, dat aldus is aangeduid. Wij zijn er dan ook nog verre van, dat ingewikkeld kluwen te kunnen ontwarren, om daardoor de geschiedkundige ontwikkeling der hedendaagsche maatschappij en samenleving aan te geven. Toch is het wel mogelijk enkele hoofdlijnen aan te wijzen, door telkens de aandacht op slechts een enkelen invloed te concentreeren, mits daarbij steeds bedacht wordt, hoe zonder de andere factoren de gevonden ontwikkelingsgang onmogelijk zou zijn geweest.
* * *
Een treffend voorbeeld van den snellen gang der technische evolutie levert de Engelsche schrijver die voor onze
| |
| |
20ste eeuw de naam van ‘Horseless age’ voorspelde. Hoe snel daarop werd deze profetie voor Parijs en Londen verwerkelijkt.
Treffend is dat voorbeeld omdat het temmen van het paard een der eerste beschavingsperioden der menschheid heeft ingeluid. Niet meer zelf ingespannen spierarbeid te verrichten, maar dien te laten doen door een sterkere macht. Dat was de dageraad van de kultuur. Daarmede begon de vervanging van het ‘universaal-werktuig’ bij uitnemendheid. Want dat was de mensch zelf. Zijn organisme was het hoogst ontwikkelde wat de natuur had voortgebracht. Vooral doordat het instinktmatig handelen, dat bij zoo menige diersoort een hooge graad van voortreffelijkheid bereikte, was vervangen door het handelen onder leiding van het verstand. Het instinkt toch is beperkt tot enkele daden, het verstand ziet zich geen grenzen gesteld.
Daardoor en daardoor alleen is voor den mensch een evolutie mogelijk terwijl b.v. mieren- en bijenwereld op dezelfde hoogte blijven staan ondanks de bekwaamheid en 't overleg, die door 't instinct zijn geleid.
Het temmen en gebruiken van 't paard als arbeidskracht ging oorspronkelijk in primitieve vormen. Pas zeer veel later zou die kracht gebruikt worden om het gereedschap aan de arbeidende hand of voet te ontnemen, en in het werktuig te doen drijven. En nog veel later werd de dierlijke kracht vervangen door de energie uit de natuur. Dit laatste proces is echter het snelst gegaan. Hoeveel eeuwen liggen er tusschen paard, watermolen en stoommachine, vergeleken bij de enorme ontwikkeling van krachts- en arbeidswerktuigen in de laatste honderd jaren.
Het menschelijk denkvermogen dat dit alles tot stand bracht, geeft niet een geleidelijke, maar een snel toenemende stijging te zien. Dit was echter alleen mogelijk door iets anders op te geven. Terwijl het gereedschap de menschelijke kunstvaardigheid opvoerde tot een peil, dat reeds voor eeuwen bereikt werd, heeft het werktuig een belangrijke daling veroorzaakt. Beeldhouwwerk, aardewerk, sieradiën, weefsels, meubelen, zijn niet in de 19e eeuw het best gemaakt. Had
| |
| |
men de vervaardigde producten op peil willen houden, het werktuig zou nooit zijn ingevoerd. Dat dit wel geschiedde is te verklaren uit de overwegende invloed die de handel op de productie verkreeg.
De handel die zoo dikwijls geroemd werd voor 't bijeenbrengen van producent en consument uit de meest vergelegen streken, schoof zich in 't eigen land in tusschen verbruiker en vervaardiger. Daardoor werd een toestand opgeheven die eenige eeuwen de samenleving had beheerscht: deze namelijk dat de klant bij den voortbrenger direct bestelde. De invloed van den handel is daardoor ingrijpend geweest. De drijvende kracht was uitsluitend het maken van winst. Het belang van de qualiteit dat verbruiker en voortbrenger verbond, was in den handelaar geheel zoek. Veel en goedkoop voortbrengen was zijn leus, om n.l. veel te kunnen verruilen, en veel winst te maken. Om die reden kwam de handel spoedig in botsing met de gilden en schiep zij zich in plattelandsche huisindustrie een geheel onderworpen nijverheid. Daaruit of daarnaast ontwikkelde zich de z.g. ‘manufactuur’, de groote, buiten de gilden staande werkplaatsen, en de verschillende soorten ‘molens’ voor 't vervaardigen van producten met water- of windkracht. En hieruit weer ontstond het werktuig. Zoo kwam uit den handel het gebruik van het werktuig voort, en daarna de stichting van het fabriekswezen en de industrie. Snel en veel produceeren werd daarvan de grondwet.
De industrie begint zich echter langzamerhand van de handelsoverheersching te emancipeeren. Zoowel voor haar grondstoffen als voor haar producten tracht zij dwingend op de wereldmarkt optetreden en den handelaar tot haar agent te maken. Naast dit begin eener groote verandering komt nog open de mogelijkheid eener andere ontwikkeling. Het steeds verder volmaakte werktuig staat thans niet meer in zoo sterke mate als vroeger het vervaardigen van goede qualiteiten der producten in den weg.
Het is denkbaar en mogelijk dat de werktuigconstructeur niet alleen de opdracht krijgt om de machine interichten voor snel en veel werk, doch vooral voor het allerbeste werk. In zekeren zin gebeurt dat thans reeds hier en daar. En
| |
| |
in elk geval is de belangstelling voor het goede werk uit vroegere eeuwen in ruime mate aanwezig. Ook de overtuiging bij de verbruikers dat goedkoop al te vaak duurkoop is, wint meer en meer veld. Daardoor zal wellicht de industrie te bevrijden zijn van den ouden handelsinvloed, en naast de quantiteits- de qualiteits-productie weer tot eere gebracht worden. Dat dit in 't belang van de samenleving zal zijn is duidelijk. Het zou beteekenen een hooger peil van leven, doch nu niet als in vroegere eeuwen voor een beperkten kring, doch voor een zeer groot aantal maatschappij-leden, die zich nu nog met een dure en dikwijls leelijke schijn vergenoegen.
* * *
Er is geen enkel stadium in de technische evolutie, waarvoor niet is aantetoonen dat er een nauwe samenhang was tusschen de uitvinding, die toen geschiedde, met omringende maatschappij en samenleving. De vondsten van het menschelijk vernuft zijn als de vele zaden in de natuur, waarvan slechts enkele, onder gunstige omstandigheden geraakt, ontkiemen kunnen en tot wasdom komen. Met dit verschil dat in de wereld der geestelijke ontwikkeling de zaden zeer lang hun kiemkracht bewaren. En voorts dat de maatschappij en vooral de samenleving geleerd heeft zuinig te zijn met het geesteszaad, geleerd tevens om de omstandigheden voor de ontkieming zelf te kiezen. Ook daaruit blijkt van hoe groot belang de vorm der samenleving is op de ontwikkeling van het voortbrengend vermogen. Denken wij b.v. aan den stichter van het moderne fabriekssysteem Richard Arkwright. Met bijzondere energie doch vooral met scherpen blik en organiseerend vermogen wist hij verschillende technische uitvindingen, voor een groot deel van anderen afkomstig, te combineeren, en toe te passen om een fabriek in te richten, waar water- of stoomkracht vele werktuigen in gang bracht. De Engelsche samenleving, waarin hij dit verrichtte, was meer dan ergens anders ter wereld beheerscht door den handel. Begonnen in het tijdperk van Elisabeth, versterkt door Cromwell, was de macht over de zeeën en de koloniën
| |
| |
aan 't eind van de achttiende eeuw voor goed gevestigd. De Engelsche kooplieden regeerden over de wereldmarkten en zochten overal de goedkoopste goederen. Ook in 't binnenland. En daardoor vervormden zij de voortbrenging zooveel mogelijk naar hunne behoeften. Mijnontginning, en daardoor de metallurgie, en het begin van het stoomwerktuig vinden in Engeland daardoor de gunstigste omstandigheden. Hoezeer op dit alles de Engelsche staatsvorm na de twee revolutie's van invloed geweest is, vereischt nauwelijks betoog. De handel toch behoefde een krachtig gezag dat orde, maar dat vooral het persoonlijk eigendomsrecht handhaafde, en zich buiten het landsgebied deed eerbiedigen. Het mechanisch vernuft was echter volstrekt niet iets speciaal Engelsch. In Duitschland, maar vooral in Frankrijk was het hoog ontwikkeld, doch bleef het voor de productie onvruchtbaar. Beide landen bleven achter, vooral door de kracht der oude gilden, die zich tegen handelsinvloeden hardnekkig verweerden. In Duitschland kwam de verandering, die Engeland onder Elisabeth en Cromwell had doorgemaakt pas onder den invloed van Frederik de Groote, in Frankrijk onder Napoleon. Beide vorsten brachten den gildeninvloed voor goed ten onder en wisten de rechtspleging grondig te hervormen, om daardoor aan den handel vrije beweging te verschaffen, terwijl ook zij aan het staatsgezag naar buiten door hunne oorlogen respect verzekerden.
Die oorlogen werden echter in den wedstrijd met Engeland een verzwakking, die de industrieele evolutie wel belemmerde, doch niet langer kon tegenhouden. Ook in de twee groote vastelandstaten waren de grondslagen gelegd voor het industrialisme. Zoodra de handel zich zou kunnen ontplooien moest het fabriekswezen volgen. En wel met krachtiger vleugelslag in Duitschland; eenerzijds door de hooge wetenschappelijke ontwikkeling als gevolg van de kultuur, die aan de Duitsche hoven en universiteiten was gekweekt, anderzijds door den groei van den sterken Duitschen staat. Daartegenover werd Frankrijk verzwakt door een vooze geldhandel en het zoeken naar een demokratischen staatsvorm, dat zich in de revolutiebewegingen uitte. De
| |
| |
oorlog van '70 was 't gevolg van de Duitsche overmacht, die daarbij bleek.
Uit een en ander is duidelijk hoezeer ook de samenleving en de haar vertegenwoordigende staatsvorm op de ontwikkeling van 't voortbrengingsproces inwerken.
Het is van belang dit in 't licht te stellen, om de beteekenis der arbeidersbeweging te leeren begrijpen. Want deze komt voort uit het industrialisme, maar is ook alleen bestaanbaar in een samenleving, die haar duldt en dulden moet. In de maatschappij der oudheid, waar alle productieve arbeid door slaven geschiedde, is meermalen een bevrijdingsopstand door hen ondernomen. Deze werd echter met de grootste wreedheid bij 't eerste begin onderdrukt, omdat de geheele samenleving zich beperkte tot de regeerende klasse en de slaven rechtloos uitsloot. Ook in de feodale maatschappij, die de Romeinsche opvolgde, werd meermalen door de lijfeigen boeren beproefd zich tegen de macht der heeren te verzetten, doch nimmer kon de opstand een beweging worden, daar ook hier de samenleving hun was ontzegd. Pas toen de stedelijke maatschappij de gilden had georganiseerd, werd een werkelijke beweging mogelijk, om n.l. de rechten der ambachtslieden te verdedigen en uit te breiden. Met die gilden is daarom de samenleving ontstaan, waarin de voortbrengende arbeiders waren opgenomen. Die zouden dan ook trachten zich in 't regeerend gezag te doen vertegenwoordigen. In Italië vooral, maar ook elders streefden zij naar een republikeinsch bewind. Maar door de vele oorlogen werden zij wel genoodzaakt mede te werken tot de vestiging van de vorstenmacht tegenover de feodale heerschers van het platteland. De vorst was echter juist in den strijd tegen den adel te beschouwen als hun vertegenwoordiger. Toen evenwel uit en naast de gilden zich in de steden een stand van kooplieden ontwikkelde, als een regentenadel die voor de ontwikkeling hunner belangen ook de gilden op zij zetten, kon deze het onbeperkt vorstengezag niet meer erkennen. Vooral niet toen de strijd met den adel geeindigd was. De overwinnende vorst omringde zich met den onderworpen adel tot een nieuwe stand die weer streefde naar verhou- | |
| |
dingen als de Romeinen om de Middellandsche zee, de Mongolen in Azië
hadden gesticht. Eerst in onze Zeven Provinciën, later in Engeland, daarna in Amerika en Frankrijk werd door de handelskringen een beweging ondernomen om scherper in 't staatsgezag de belangen van den handel te vertegenwoordigen. En als resultaat van deze revolutie's en de bewegingen in de eerste helft der 19e eeuw vormde zich over de samenleving het staatsgezag, georganiseerd als republiek of constitutioneel koningschap. Beide regeeringsvormen toonen daarbij duidelijk een ontwikkeling naar de demokratie, dat is de volledige vertegenwoordiging van het geheele volk.
In deze samenleving is nu de arbeider, zij 't ook al niet ten volle gerechtigd tot deelname aan de regeering, toch als burger erkend, met het recht voor zijne belangen op te komen. Wel werd nog langen tijd dit recht beperkt, toen de industrieele handel vreesde voor een heropleving der oude gilden. Engeland, en ook Frankrijk in den revolutietijd, hebben strenge wetten gehad tegen vereenigingen van arbeiders, maar toen het industrialisme eenmaal zijn groei begonnen was, kon er van een gildenmaatschappij geen sprake meer zijn Juist tegenover den wassenden invloed van de handelsen industriekringen, zochten de belangen van het platteland een steun bij die arbeiders der steden, en bevorderden de doorwerking der demokratie.
En de arbeiders hadden alle reden zich te vereenigen. De macht van handel en industrie groeide verbazingwekkend snel. Het kapitaal dat aldoor vermeerderde, legde beslag op alle productie- en transportmiddelen, en voor een deel zelfs op het grondbezit. Alle oude ambachten werden vernietigd of ondergeschikt gemaakt aan dat kapitaal. Een nieuwe klasse werd gevormd door fabrieksarbeiders en allerlei andere werkkrachten, die tegen loon te werk waren gesteld. En wel tegen een loon, dat buiten hen om werd bepaald door vraag en aanbod. Hoe meer er van hen zonder bestaansmiddelen waren, hoe minder zij zouden verdienen.
Vooral door de eerste werkingen van het industrialisme, dat meer en meer zich ging vertoonen als een onpersoonlijk
| |
| |
kapitaal, dat een zoo hoog mogelijke winst moest opbrengen, onverschillig door welken handel of door welke fabrikage, werd het lot der oude ambachtslieden verslechterd. Doch het scherpst vertoonde het industrialisme zijn karakter van enkel winstbejag door de exploitatie van kinderen in de nieuwgebouwde fabrieken. Vampyr zou Marx dat industrieele kapitaal noemen, met de naam van een denkbeeldig wezen, schepping eener angstige fantasie, van 't monster, dat leeft van het uitgezogen bloed. En het scheen soms werkelijk of het kapitaal in zijn hebzuchtige roofbouw niet tegen de vernietiging van een geheele arbeidersbevolking opzag. Daartegen moest verzet komen. Zij, die de herinneringen aan de gilden bewaarden, brachten het eerst de denkbeelden van een gezamentlijke beweging van verweer. Later werd die door de fabrieksarbeiders overgenomen, en daarna ook, ofschoon sporadisch, op 't platteland. Vanzelfsprekend geeft Engeland het eerst die arbeidersbeweging te zien. In de fabrieken ontmoeten de vroegere ambachtslieden een plattelandsche arbeidersbevolking, en daar werd het eerst de eenheid van hun belang gevoeld.
Maar overal herhaalde zich hetzelfde verschijnsel. Vooraan gaan de oude ambachten, dan volgen de fabrieksarbeiders, en achteraan komen de landlieden, die zich alle eerst in afzonderlijke groepen samenvoegen, om daarna gezamentlijk in verband te treden.
* * *
Historisch zien wij de arbeidersbeweging ontstaan als een gevolg van het industrialisme n.l. als een verzet tegen de eerste verdrukking door de winzucht, die dol geworden scheen door de kansen die de industrie bood. Wat zijn echter de redenen waarom dat verzet overging tot een beweging die zich zoo geheel anders toont dan de vroegere gilden doordat zij n.l. een zoo groote uitgebreidheid aanneemt en niet naar beroepen en steden gesplitst blijft. Historisch zou dit te verklaren zijn als een algemeene strijd tot het verkrijgen van een regeeringsvorm, die de arbeiders volledig als burgers erkent. Maar de ware
| |
| |
oorzaak ligt in den aard der ontevredenheid of beter gezegd onbevredigdheid. Daaraan was niet met kleine middelen tegemoet te komen. Een groep arbeiders is weleens in staat tot lotsverbetering te geraken. Vroeger zijn er tot dat doel meerdere malen beperkte oproeren en gewelddadige werkstakingen geweest. Maar nimmer was bereikt dat de arbeiders tevreden werden. Nu is daarvoor steeds bij alle arbeiders een zelfde oorzaak. Zij leeren door de ervaring inzien dat het onmogelijk is om door een enkele actie b.v. een werkstaking of zelfs een opstand, afdoende lotsverbetering te verkrijgen. Een revolutie tegen het staatsgezag is natuurlijk wel uittevoeren, maar slechts daar met kans op succes, waar de staat niet demokratisch is ingericht. Vandaar dat de arbeidersbeweging een sterker revolutionnair karakter heeft naarmate de staat minder de volledige demokratie heeft aanvaard. Tegen het industrialisme, en het kapitaal, is echter de strijd van een geheel anderen aard. Daartegen helpt geen oproer. De staking schijnt het eenige, maar ook een zeer gevaarlijk middel, dat tot steeds grootere bedachtzaamheid heeft aangemaand. De grootst mogelijke moreele en finantieele kracht is daartoe noodig. Wij zien de arbeidersbeweging zich daartoe ontwikkelen tot een groot organisch verband. En dit wordt verkregen doordat zij zich in een drietal takken gaat splitsen. Het eerst ontstaat de vakbeweging, die het sterkst aan de ouden gilden herinnert. Arbeiders uit eenzelfde beroep en van eenzelfde stad voegen zich saam om betere arbeidsvoorwaarden te bedingen. Daaruit vormt zich een dubbel verband. Eerst van de plaatselijke vereenigingen samen om onderlinge steun te verleenen. Daarnaast echter nationale bonden in een zelfde vak, wier besturen zich weer samenvoegen. En nog verder gaande komen er ook internationale verbindingen tot stand van de vakbonden als ook van de centrale organen.
Er naast vormen zich een of meer politieke organisatie's, die het belang der arbeiders in de regeering zullen voorstaan. Als derde tak komen dan de verbruikscöoperatie's waardoor de arbeiders zich tegen billijke prijzen zoo goedkoop mogelijke waren verschaffen en wier winsten de finantieele steun voor hun beweging moeten leveren.
| |
| |
Tusschen deze drie takken wordt ten slotte gestreefd naar zoo nauw mogelijke samenwerking. Niet overal is deze ontwikkeling bereikt, en niet overal is dezelfde volgorde aanwezig. Vooral bij revolutionnaire gezindheid gaat de politieke beweging vooraan. Maar toch is overal het streven, om de arbeidersbeweging naar de geschetste trekken te organiseeren. Daardoor wordt zij een groote gemeenschap uitsluitend van arbeiders, met de duidelijke strekking om het belang der geheele klasse te stellen boven dat van individueele leden.
Die organisatie heeft nu voor de arbeiders een hooge en veel omvattende beteekenis. Voordat dit kan worden aangegeven, dient eerst duidelijk te zijn, waarom de arbeider tegenwoordig zijn lot als onhoudbaar moet gevoelen.
* * *
De invloed van den arbeid op het gedachten- en gevoelsleven der menschen is zeer sterk en van een overwegende beteekenis. De arbeid is de mensch. Nu nog zal men vrij gemakkelijk verschillende soorten arbeiders uit elkaar kennen, door het stempel dat het beroep op den persoon heeft gelegd. Vroeger was dit ongetwijfeld veel sterker. Beroepsgewoonten, en beroepseer waren typische kenmerken. Het vermogen om een bepaald werk met bekwaamheid en liefde te verrichten was een kracht, die het persoonlijk gevoel van waardigheid staande hield. Niet alleen geoefendheid en ervaring, maar vooral ook inzicht en een gevoel voor de qualiteit van het werk, dat een wezenlijke kunstzin kon zijn, waren in staat bevrediging te schenken. Dat het industrialisme op dit gebied vernietigend werkte, was zijn meest fatale invloed, fataler nog dan de eerste kinderexploitatie. Allereerst trad het werktuig als concurrent van den handwerker op, en ontnam hem zijn bestaan. Dit geschiedde echter slechts gedeeltelijk. Tal van ambachten bleven nog onaangeroerd. Maar geleidelijk ging het verder. Ook waar het handwerk niet werd vervangen, of wel in het fabrieks-systeem ingelijfd, verminderde de waarde van de vakbekwaamheid. Het vervaardigen van voorwerpen naar eigen smaak en inzicht verdween geheel.
| |
| |
Tegenover de vakbekwaamheid kwam een ander vermogen in tel. Evenals van het werktuig wenschte men van den handwerker goedkoope waar. Niet wie het best maar wie het vlugst werkte stond vooraan. Ook al werd geen arbeidsverdeeling toegepast, waardoor steeds eenzelfde taak snel moest verricht worden, bleef toch de eisch bestaan dat er vlug en zeer intens zou worden gearbeid.
Daardoor ging voor den vakarbeider zoo goed als de geheele belangstelling in zijn werk verloren. Er wordt van hem slechts verwacht, dat hij naar een zoo hoog mogelijk loon streeft. En daarom worden in het loon allerlei prikkels gelegd om hem aan te sporen. Is het nu te verwonderen dat het loon bij den arbeider de plaats inneemt die vroeger zijn werk had? In nog sterkere mate is dat het geval bij de arbeiders, die getraind worden op het bedienen der werktuigen.
Naast het losmaken van den band, die de arbeider met zijn werk verbond, staat het invoeren van een strenge orde en discipline die voor het moderne bedrijf noodig is, maar die in elk geval de persoonlijke vrijheid van den arbeider belemmert en b.v. door standjes, boeten of andere straffen hem in zijn gevoel van waardigheid kwetst. Vooral ook wanneer zooals in zeer vele gevallen, geen rechtsregeling bestaat, die willekeur van patroon of nog erger van bazen onbeperkt laat.
Al deze omstandigheden dringen den arbeider een anderen weg op. Wat zijn werk hem niet meer kan geven, moet daarbuiten gezocht worden. Achter genotzucht schuilen verborgen de bedrogen verlangens naar genegenheid voor een taak, versterking van persoonlijk waardigheid, en uiting van individueele vrijheid. Zonder dat is werkelijk leven niet bestaanbaar.
Het maatschappelijk leven biedt hem in de demokratische samenleving een ruim terrein, vooral ter aanmoediging van zijn genotshonger.
Velerlei standsvooroordeelen zijn ten minste in de grootere steden weggeruimd. En hoe lokt er van allerlei. De winkels met schitterende etalages toonen hem van alles wat begeerenswaard kan zijn. Voeding, kleeding, genotsmiddelen prijzen zich aan in allerlei keuze. Lichaamsoefening in sportver- | |
| |
eenigingen, geestelijke ontwikkeling door voordrachten, bibliotheken, kunstverzamelingen staan voor hem open. Reisaankondigingen, rijwiel en trein ziet hij voor oogen. Vermakelijkheden, opera's, komedie's kondigen zich ook aan hem aan.
Wat slechts noodig is, zijn geld en vrije tijd.
Maar hoe anders staat de arbeider daardoor in onzen dan in een vroegeren tijd, want geld en vrije tijd ontbreken. De samenleving biedt hem haar burgerschap en haar verlokkingen, maar de arbeid blijft hem ervan afhouden zonder hem ook maar eenigszins te bevredigen, ja boeit en tuchtigt hem soms.
Het is dan ook onmogelijk, dat de arbeider nog dezelfde gevoelens kan hebben als vroeger. Ook wanneer zijn welstand iets beter zou zijn dan voorheen, blijft toch het contrast tusschen het weelderig moderne leven en de leegte of de kwelling van zijn arbeidstaak. Er is daarbij echter iets dat nog erger is, dat is het levensvooruitzicht. Het ergste zwart is dragelijk wanneer een licht daarachter schijnt.
Hoe is echter 't verloop van het leven, dat ieder arbeider bij ervaring kent of anders dagelijks om zich heen kan waarnemen. De jonge arbeider of arbeidster is gewoonlijk in staat om iets van de levensgenoegens tot zich te trekken. Door de regeling van 't loon naar werk, d.w.z. naar de quantiteit, kunnen zij nog jong tot een maximum naderen dat ligt boven hun gewone uitgaven. Er is een overschot, dat betrekkelijk zelden in de groote steden bespaard wordt.
Het leven wordt dan - dikwijls te veel - uitgevierd. Maar ook al wordt er gespaard, dan brengt het huwelijk onmiddelijk een groote lotswijziging mede. Trouwen beteekent armoe en zorg. Dat weten alle. En toch overwint de drang naar het gezin en naar de kinderen. Dat is ongetwijfeld de redding onzer beschaving. De moderne mensch ware anders voor den ondergang opgeschreven. Waar de arbeider, aldus handelende, het vooruitzicht redt van het ras, dooft hij het eigen individueele. Want zijn geschiedenis is nu gauw verteld. Tot de kinderen 12 à 13 jaar zijn, is het een vreeselijk getob, waarbij de jonge vrouw verflenst en verslonst, en vroeg oud is. Er is geen voldoende woning, of kleeding.
| |
| |
Maar, wat het ergste, is geen voldoende voeding. Groeien de kinderen dan keert een periode van welstand terug, doch slechts voor enkele jaren. Want al heel vroeg vertrekt jongen en meisje om van 't loon zelf te genieten en enkele jaren 't leven uit te vieren. De gezinsband is niet sterk genoeg hen terug te houden. En dan nadert voor den arbeider den ouden dag. Zijn loon gaat snel terug, kwalen treden vroeg op, vooral door de reeks jaren van inspanning en ondervoeding. En de allerbitterste armoe staat voor de deur. Er zijn op dit droevig lied tallooze variatie's, de een iets lichter, de ander iets triester, maar het thema is gelijk.
Denken wij nu nog even aan de bestaansonzekerheid in 'tarbeidersgezin. Ziekte, ongeval, werkloosheid dreigen voortdurend. Letten we dan op de moeilijkheid met de kinderen. Hoe hard is de keuze tusschen het exploiteeren van hun jeugd opdat ze snel mee inbrengen, en de lust hen door betere opvoeding een ander lot te-verzekeren. Hoe moeilijk is ook de beroepskeuze. De meest bekwame vakken zijn soms de slechtste door overvulling.
Zonder al te ver onze schets te vervolgen zien we dus den arbeider zonder belangstelling voor zijn werk gedwongen tot snellen en intensen arbeid, die zooal niet zijn lichaam dan toch zijn zenuwen aan de grens van overspanning brengt. Dat werk duurt van vroegen morgen tot laten avond, en vacantiedagen zijn er als regel niet. En de belooning daarvoor verschaft hem een bestaan, dat nog grauwer en triester is dan zijn werkleven, en waarin alleen hoogere gevoelens van zedelijken of religieusen aard hem staande kunnen houden.
Dat is het lot van den alleenstaanden arbeider. Zou er iemand zijn, die dat doordenkend en meegevoelend het houdbaar verklaren durft? Doch nu komt de arbeidersbeweging met groote giften. Allereerst helpt zij hem aan het behalen van een redelijk loon. Dat is niet overal even goed. Maar er zijn voorbeelden dat inderdaad daardoor de grootste kwaal der ondervoeding werd weggenomen, en dat ook iets meer dan 'tminimum bestaan werd verkregen. Doch er is veel beters nog. De organisatie brengt nieuwe gevoelens van genegenheid, toewijding, opoffering, waardigheid, in 't kort
| |
| |
van een gemeenschap waarin een zuivere en sterkende atmosfeer aanwezig is.
Het is een overgang als van een druiligen donkeren winterregendag in de lichte gezelligheid van een huiskamer.
De arbeidersbeweging is zoo een groote vervulling van het leege arbeidersleven, en te meer naarmate zij vollediger is ingericht, waardoor zij ook ontwikkeling en zelfs beschaving onder haar leden brengt, en een gezonde sterkende invloed uitoefent op de zeden. Drankmisbruik gaat verdwijnen, uitspattingen krijgen verachting inplaats van bewondering. De deugden van matigheid, toewijding, opoffering ontvlammen uit de verdooving en doen nieuwe menschen geboren worden uit een ras, dat door ondervoeding, uitputting, alcohol of bedrijfsgiften en demoraliseering ernstig werd bedreigd.
* * *
Ten slotte enkele opmerkingen over de beteekenis van de arbeidersbeweging voor de toekomst. De eisch van alle beschaving is de ontwikkeling onzer maatschappij naar de gemeenschap. Nooit is een andere richting mogelijk geweest. Er tegenover staat alleen de teruggang naar een maatschappij gegrondvest op een onderdrukt, en geregeerd door een heerschersras. M.a.w. de keuze der toekomst is het leven op een woelende en rommelende vulkaan, of in een rustige wereld, waar alle schokkende en strijdende elementen voor goed en stevig ineengesmolten zijn.
Zou het zoo onzinnig zijn te vreezen dat een wezenlijke teruggang mogelijk was? Wanneer we even ernstig nadenken rijst de vraag of reeds nu niet iets dergelijks bestaat. Zijn er geen syndikaat- en trustkoningen, geen magnaten, geen bankiers, die zonder constitutie en parlement, maar door een kring van aanhangers de wereld regeeren, slechts in macht beperkt door de onderlinge naijver die steeds aan alle despoten eigen was. En is het zoo ondenkbaar dat na en door opstanden tegen dit spookgezag van het groot-kapitaal dit met behulp van een goed beloond krijgsorgaan, zich ook een werkelijke macht verzekerde? Ten minste wanneer de andere middelen,
| |
| |
die het goud zoo ruimschoots biedt, te kort gaan schieten. Het is vooral Amerika waar dergelijke uitzichten zich openen.
Het is vooral door het steeds dreigender wordende gevaar van een verwoestingsoorlog over de geheele wereld, in geheel Europa en door Azië heen, dat de toekomst er soms duister uitziet. En dat door dit alles de beste goederen der menschheid, bedreigd zijn, wie betwijfelt het? Ja, ze zijn reeds thans meer dan bedreigd, ze zijn reeds aangetast. Daartegen is noodig een sterke macht, want te zeer is voor onze samenleving waar, wat Shelley in zijn Prometheus Unbound schreef:
‘Zie, die goed zijn hebben
Geen macht, en kunnen enkel vruchtloos weenen,
De macht'gen missen goedheid - dat gebrek
Is erger -, wijzen missen liefde, en wie
De liefde hebben, missen wijsheid.’
Doch in de arbeidersbeweging ontwikkelt zich een gemeenschap, die rust op een geheel anderen basis dan winzucht, die geen belang heeft bij de ontwikkeling van prachtige ingenieuse machines om waardelooze prullen, neen erger om de kwaadaardigste vernielingswerktuigen voort te brengen. Die gemeenschap port niet de menschenziel haar deugden te overwinnen door te streven naar persoonlijke macht, maar juist omgekeerd haar grootste waardigheid te zien in wezenlijke deugden als toewijding en opoffering.
Die gemeenschap wint aan macht, vooral aan een moreele macht, die een zware maar een grootsche taak in onze samenleving te vervullen heeft. |
|