De Beweging. Jaargang 7(1911)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 288] [p. 288] Verzen Door Henr. Labberton-Drabbe. Aan een Dichter I Een eenzame karbonkel in den nacht, Zijn gloed bestorven in het ruischend donker; De maan door blaadren leent een zwak geflonker Den kouden steen die op het zonlicht wacht. Zoo staat gij, krachtverhuld in eigen trots, In 't vale stof van 's levens donkre wegen, - De zon schijnt niet in hooggebouwde stegen: Zij geeft haar licht aan open veld en rots. Zoo is het leven, en dat weet gij - 't klein gespuis Der nauwe stegen kent ge wel - daar wonend, Uw schoon verborgen wijl inwendig tronend, Niet sterk, zelf-schijnend gaand van huis tot huis, [pagina 289] [p. 289] Kwijnt ge door grootheids diep verborgen haat. En om u gaat het volk der ziels-gewonden, Die altijd zoekend nimmer 't troostwoord vonden: Ge aanschouwt ze stil, een glimlach op 't gelaat. II Maar 'k zie uw oog befloerst, - nog is het tijd - Ik hoor u spreken tot de hunkrende gezichten Waarin een stil geloof weer op gaat lichten: Een glans van hoop rijst in hun deerlijkheid. Zie! hoe uw woorden zijn als de avondzon, Die alles kleurt als goud: rosbruinig gloeien De hoofden, in de dorre haren bloeien Als kleine sprankjes uit een klare bron. O zeg mij dan, waarom ge in de eenzaamheid Van uw sterk Zelf dit alles kondt vergeten, Gij, die uw kracht wel altijd hebt geweten, Die van de schoonsten de allerschoonste zijt! In enkle menschen groeit die wondre kracht, Die alle bloemen opent, die het wezen Der dingen als een open boek kan lezen: Sterf niet om Zelfs wil, waar een wereld wacht. Er is een Bloem... Er is een bloem die in den avond leeft; In blanke stilte ontplooien zich haar bladen Wanneer de nacht den zachten sluier weeft Die 't leven vastzet in zijn donkre draden. [pagina 290] [p. 290] Zoo, in dien stilstand van het aardsche, zeeft Van uit de ziel haar schoonheid; zonder daden Staat ze als die bloem, van eigen licht omzweefd, Voelt zij de kracht van levens diepste zaden. De nachtbloem sluit zich voor het schrijnend licht; Maar wie het leven in zijn gang wil schragen, Treedt in den dag, het rustig oog gericht Naar 't wild gewarrel, waar de daad hem wacht. - De wereld zal hem om zijn droom niet vragen: Toch werd hemzelf daaruit zijn schoonste kracht. Vorige Volgende