De Beweging. Jaargang 7(1911)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 186] [p. 186] Verzen Door J.J. De Stoppelaar. Dooden Zij allen, die vóór ons geweest zijn, Zij hebben ons samen gedacht, Die gasten aan 't eendere feest zijn: De sterren der komende nacht. Voor hen zonk de wereld ten onder; Wiè weet of ze droomden naar méer, Al hoopten zij ook op het wonder Van God en het hemelsche heer. Bekenden en - zachter!...gekenden In de akker der aarde vergaard Zoo wijd, dat mijn oogen die wendden Zich 't einde niet hebben verklaard; Soms hing er van bloesem tot vruchten Hun boomgaard in 't levensleen vol, Waar 't jaar onder groeizame luchten Van lente tot najaarsoogst zwol. [pagina 187] [p. 187] Soms hielden hun winters de buien, De rijzende stormen in toom; Maar één was genoeg en het luien Der klokken was 't eind van een droom. Een droom...als het eindeloos wijken Van kimmen wier broozende pracht Alleen nog de handen doet reiken, Maar zonder dat iemand meer tràcht. Dan, velen trof vóór hunne vreugde En weinigen vóór hunne smart - Hoe lang, dat hun doodskreet mij heugde - De borende vlijm in het hart. En sòmmigen lieten niets achter Dan slechts hun verlorene naam; Een enkele alleen bleef een wachter In 't heilige huis van de faam. Maar bliksem, die donderloos vluchtte, Eén heeft mijne droomen doorboord; Toch weet ik dat donder wel ruchtte En verren dien hebben gehoord. En waak ik in zomersche nachten Als 't weerlicht verbloeit aan de kim, Dan kàn ik niet langer meer wachten Om de ernst van zijn doomende schim. Want oogen, de stervensverklaarde, Vervuld van een glanzende peis, [pagina 188] [p. 188] Beloven mij meer, dan op aarde, Zijn stem kon van 't hoog paradijs. Maar àllen: bekenden en - zachter!... Gekenden, van onder één dak, Ontdaan van den knellenden lachter, Het lijf, dat te moe werd of brak; Maar àllen: de levende dooden, Wier hartslag nog klopt in òns bloed, Zij gingen ons voor: onze boden, Zij komen ons straks tegemoet. Vagebonden Welk pad te nemen dezen avond? 't Is al zoo laat - Maar schuwen niet, die zijn gehavend Het breed rumoer van stad en straat? Kind, geef mij uw verkilde hand, 't Is al gelijk, Of 't vreugde of leed is, dat ons brandt, Wij immers zijn tezaam en rijk. Want voordat, bij het morgenrood, De sterren bleeken, Zijn uwe lippen reeds vergood, En zijn uw angsten reeds geweken. Wij hebben eens een plaats gevonden Bij Eros' stoet, [pagina 189] [p. 189] Wij, kind, zijn éédle vagebonden, Want goden hebben ons gegroet. En zouden wíj dan 't heil niet vinden, Voordat het daagt, Voordat door koele morgenwinden De gansche lucht is schoongevaagd? Vorige Volgende