De Beweging. Jaargang 7(1911)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] De Gevangene Door Th. Van Ameide. Hoog in top van hoogsten toren ligt hij levenslang in de oneindigheid verloren: vloek noch zang komt zoo verre wegen tot hem opgestegen uit het land beneden tot zijn steil gevang. ‘Brand van zon en beet van winden, Sterren-bange nacht, nevels, die mijn oogen blinden, eeuwge jacht van de vrije wolken, die de oneindge kolken van den heelen hemel meten aan hun macht: Naakt geweld van kille vlagen, schitterfelle gloed, laat gij nimmer van uw stâgen euvelmoed? Kunt gij nimmer rusten, vóór uw kwade lusten aan uw weerloos speeltuig voluit zijn geboet? [pagina 49] [p. 49] IJz'ge nachten, al uw sterren blinken rond mijn huis: ziet mijn kleine ramen sperren 't ijzren kruis: maar uw gouden maliën zijn mij wreeder traliën, bannen mij de ziel in hoeveel banger kluis! Wolken, wilt zoo fier niet draven, laat mijn hart in vreê, trekt mijn hart niet uit zijn haven, uit de steê waar zijn donker vragen zweem van licht mag dagen, mijn gekerkerd hart naar vrijheids schijn niet mee! Nevel, scheid mij weer van de aarde: wegen en rivier zie ik, lange lijnen naar de verten hier, maar geen bezig woelen, maar geen blij krioelen van de kleurge menschen, van hun bont vertier.’ Duizelhoog blijft eenzaam hangen zijn benauwde cel, rustloos drijft het zielsverlangen 's harten wel: aarde zal 't niet erven, hemel moet het derven, eigen eenzaam leven moet zich zelven geven voor ziels leve' en sterven glans van eigen hemel, gloed van eigen hel. Vorige Volgende