De Beweging. Jaargang 7
(1911)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |
Over den invloed der Fransche Renaissance op de Engelsche
| |
[pagina 239]
| |
scholen, staan er persoonlijkheden op, die den toon aangeven aan Europa. Waar in Europa vindt men niet de stijlen der drie Lodewijken en de Empire? Waar mist men den Franschen Renaissance-stijl? Wat zijn niet de Fransche 19e-eeuwsche schilders voor Europa geweest? Hoevele vragen zouden we ook hier kunnen opeen stapelen. In de veertiende eeuw gaat de litterarische hegemonie van Frankrijk op Italië over. Hier het eerst verheffen zich groepen van enkelingen boven de massa, die op kunnen klimmen tot het juiste besef van schoonheid en wijsheid bij de Ouden; hier, lang voor er elders nog maar iemand rijp voor was. Leefde onze Dirc Potter op de grens der 15de eeuw niet langer dan een jaar binnen Rome zonder iets te merken van de grootsche dingen, die daar toen reeds waren gebeurd? Maar als eenmaal de volle hoogte in Italië is bereikt, dan neemt Frankrijk de rol over. De rechtstreeksche invloed van Italië op de Renaissance in de overige landen van Europa is niet zoo groot als men vermoeden zou. Het Frankrijk der zestiende eeuw formuleert de groote beteekenis der beweging; van dat Frankrijk gaat vooral de werking uit; Engeland, Holland en Duitschland in de eerste plaats danken aan dat Frankrijk hun inwijding in de wereldkunst. Is onze gansche Nederlandsche kunst van het midden der 16de eeuw tot ver in de 17de niet in hoofdzaak gebaseerd op de Fransche der 16de? Leerde Marnix niet bij Rabelais? Is het Wilhelmuslied niet waarschijnlijk van Franschen oorsprong in melodie en inhoud? Wat leerden Coornhert, Spieghel en Hooft niet uit Montaigne, den ‘godlijcken Gascoen’! In de laatste jaren is de invloed der Pléiade aangetoond bij Van der Noot, Van Mander en Van Hout. Doch die invloed reikt veel verder en dieper. Men behoeft de bundels van Ronsard en Du Bellay en ook vooral van Desportes slechts te doorbladeren om telkens herinnerd te worden aan allerlei motieven, maten en strofenbouw bij Hooft, Vondel, tot bij Luyken toe. Werkt Vondel niet naar Du Bartas, Jean de la Taille, Garnier, Monchrestien, Louis des Mazures? Waar zijn de bronnen voor Breero's en Starters spelen? En ook daar waar we aanraking met Italië of Spanje hadden, was het vaak slechts door Fransche bemiddeling. | |
[pagina 240]
| |
Coornhert vertaalde Boccaccio uit het Fransch, de Fransche Amadissen werden gebruikt, ook de Klassieken werden aanvankelijk uit het Fransch vertaald. Ik denk er niet aan, de zeer groote beteekenis van b.v. Hoofts Italiaansche reis weg te cijferen, een reis, waarbij trouwens ook Frankrijk ruimschoots zijn indrukken leverde en zijn invloed deed gelden, maar dit neemt niet weg, dat de gansche onderbouw onzer Nederlandsche Renaissance, naar mijne meening, aan Frankrijk zijn grondstof dankt; slechts hier en daar zit er een enkel brok zuiver Italiaansche steen tusschen. En in Duitschland? Als daar, ver in 17de eeuw eenige Renaissance-krachten werken, is het dan weer niet Frankrijk en daar naast het door Frankrijk gevormde Holland, die ontijdig een schralen oogst doen opschieten? Was voor Opitz, wien de Fransche Alexandrijn het vers bij uitnemendheid was, niet, naast Heinsius, Ronsard de man? Hoe de verhouding in Engeland was, heeft Sidney Lee onlangs uitvoerig beschreven in een boek, dat mij aanleiding geeft tot deze vluchtige schets.Ga naar voetnoot1) Lee gaat van de grondwaarheid uit, dat litteratuurstudie van een land op zichzelf een onmogelijkheid is; geestelijke stroomingen worden niet door staatkundige grensjes bepaald; Europa behoort, waar men zich met de historie van kunst en wetenschap bezig houdt, beschouwd te worden als een groote confederatie, strevend naar een gemeenschappelijk doel; toch geven politieke en economische toestanden, volkskarakter en het toevallig aanwezig zijn van bepaalde persoonlijkheden aan kunst of wetenschap van een land een zeer bijzondere beteekenis. Lee wil in zijn boek bewijzen, - en daarin slaagt hij volkomen - dat in de zestiende eeuw de invloed van de Fransche cultuur op de Engelsche overheerschend is, sterker dan die van de Italiaansche of eenige andere. In de 16de eeuw gaat van Engeland geen invloed uit naar buiten, wanneer men de Utopia, die in het Latijn geschreven is, uitzondert. Utopia is het eenige werk, dat in die eeuw | |
[pagina 241]
| |
zelf indruk maakte op Europa. In Engeland vond het toen begrip noch waardeering; het stond buiten de Engelsche beschaving, werd er zelfs niet voor het eerst gedrukt; pas aan het eind der eeuw ging men de waarde ervan beseffen door den roep, die ervan opging uit het continent. Het was veel eerder in het Fransch dan in het Engelsch vertaald. Shakespeare's invloed valt buiten de zestiende eeuw, komt eigenlijk eerst eeuwen later. De ontwikkeling der drukkunst was ook oneindig veel trager in Engeland dan in Frankrijk. In Frankrijk was ze van den aanvang af in handen van de wetenschap, had ze van den aanvang af een zuiver humanistisch karakter. Het eerste Engelsche boek was een vertaling uit het Fransch en werd door den zijdekoopman Caxton in Brugge in 1476 gedrukt. Pas tegen 1500 werd een Franschman de eerste humanistische drukker in Engeland. Philologen heeft Engeland in de 16de eeuw niet gehad; Bentley, op de grens der 18de eeuw, is de eerste, die genoemd kan worden naast de groote graecisten der Fransche Renaissance. De eerste Engelsche vertalingen der klassieken waren als bij ons naar de uitstekende Fransche, welke mee de eerste producten vormden der Fransche drukkunst. Lang na den honderdjarigen oorlog schreef Pope: We conquered France, but felt our captive's charms,
Her arts victorious triumphed o'er our arms.
En zoo is het geweest. Die charms worden door Lee uitstekend aldus getypeerd: ‘It is an amalgam of Attic grace and simplicity, of Latin directness, of Italian sensuousness, but it owes much of colour to Gallic alertness and inventiveness of mind, to Gallic spirit of airy mockery.’ Het bezit van Calais blijft een politieke band; later in de godsdienstoorlogen komt de inmenging van Elisabeth in de Fransche politiek; tal van Engelschen verblijven jaren lang in Frankrijk en worden er tot dragers der Fransche cultuur gevormd; dan komen de emigrés, als bij ons. Vóór den aanvang der 16de eeuw zijn Linacre en Colet de eersten, die door hun reizen in Frankrijk en Italië zich trachten in te wijden in de Grieksche wijsheid. De aanraking | |
[pagina 242]
| |
met Budaeus, den Graecus bij uitnemendheid, te Parijs, moet daarbij van grooten invloed zijn geweest. De schot Barclay (1475-1552), in Frankrijk gevormd, rekent het tot zijn levenstaak ‘mind and morals’ van het Engelsche volk te verrijken met het kunnen en weten van het continent, in het bijzonder van Frankrijk. Wyatt en Surrey vormen een nieuwe generatie en dat beiden hun ideaal vonden in Petrarca valt niet te betwisten; doch alleen Wyatt was kort in Italië; beiden verkeerden lang aan het Fransche hof, in Marot vonden zij daar hun grooten meester en de Florentijn Alamanni, die aan het hof van Frans den eersten gastvrijheid genoot, leerde Surrey daar Virgilius in rijmlooze verzen vertalen. Op elfjarigen leeftijd vertaalde de latere koningin Elisabeth reeds gedichten van Margaretha van Navarre en Painter's Palace of Pleasure bevat tal van verhalen uit de Heptameron; de Italiaansche novellen, die hij opnam, kende hij uit Fransche vertalingen. Tout comme chez nous. Calvijn, Amyot, Rabelais en Montaigne zijn de vier mannen, waaraan het Engelsche proza der 16de eeuw zijn ontwikkeling dankt. Al Calvijn's werken werden in het Engelsch vertaald. Protector Somerset en aartsbisschop Cranmer stonden voortdurend in betrekking tot Calvijn, die onder zijn leerlingen tal van Engelschen telde. Amyot is de uitstekende vertaler uit het Grieksch, in de eerste plaats van de Levens van Plutarchus. Plutarchus dankt zijn roem in later eeuwen aan Amyot, die als grondregel bij zijn vertaling volgde ‘Take heed and find the words that are fittest to signify the thing of which we mean to speak. Choose words which seem the pleasantest, which sound best in our ears, which are customary in the mouths of good talkers, which are honest natives and no foreigners,’ de leer van onzen Egelantier. Het Fransche Plutarchus vond een enorm succes in Engeland. Lord North, die in 1574 Amyot's leerling, Henri III, officieel kwam geluk wenschen bij diens komst tot den troon, heeft eenige jaren later de Fransche vertaling in het Engelsch overgebracht. Shakespeare heeft die vertaling gebruikt en eenige gedeelten met slechts kleine wijzigingen in het rhythme in zijn werk overgenomen. Voor Rabelais was men meer schichtig; eerst in de 17de eeuw werd hij | |
[pagina 243]
| |
vertaald; maar Nashe werkt naar zijn voorbeeld en sporen van zijn invloed zijn overal in Shakespeare aan te wijzen. Zoo is het ook met Montaigne, die echter direct wordt vertaald en aan wien Bacon veel dankt. Van Calvijn leerde Engeland nauwkeurigheid in het verklaren van theologische kwesties en gemakkelijkheid in discutieeren over de duistere mysteriën van het geloof; van Amyot kwam de levendig gedragen periode, de liefde voor biografische bijzonderheden; van Montaigne de puntige welbespraaktheid en de blijmoedige gewoonte om vrij tegenover het leven te staan; van Rabelais een enkele geestige ribauderie. In het midden der 16de eeuw is onder leiding van den eminenten humanist de Pléiade gevormd met Ronsard als onbetwisten aanvoerder en Du Bellay als diens fieren adjudant, de Pléiade, die in jeugdige arrogantie, de Fransche litteratuur ruw en geesteloos verklaart en een nieuwe frissche poëzie zal brengen, waardig te staan naast het beste der Oudheid. De invloed van de Pléiade en haar onmiddellijke volgers als Des Portes en Malherbe is van zeer groote beteekenis geweest voor de Europeesche letteren. In Engeland treden verschillende geslachten van dichters op: Spenser, Sidney, Watson; Lyly en Daniel, Lodge en Drayton, Marlowe en Shakespeare, die allen min of meer dien invloed hebben ondergaan. Zoo staat bij ons een Lucas de Heere naast Wyatt en Surrey; na de onttrooning van Marot: Van der Noot, Van Mander en Van Hout naast Spenser, Sidney en Watson; tot dat eindelijk ook onze groote zeventiende-eeuwsche meesters komen. In de jeugd van Shakespeare was het werk van Ronsard en Du Bellay in de wereld der dichters zeer populair en tal van wendingen en ideeën zijn van hen bewust of onbewust overgenomen. En dan bestaat er natuurlijk nog altijd de mogelijkheid van een toevallige overeenstemming in verbeelding en woordenkeus. Uit de gansche reeks van bewijsplaatsen uit verschillende dichters, die Lee aanveert, kies ik er een paar uit Shakespeare. Als in Antonius en Cleopatra de eerste het valsch bericht verneemt van Cleopatra's dood, wil hij in dichterlijke verrukking haar volgen in den Hades: I come, my queen! Stay for me;
Where souls do couch on flowers, we'll hand in hand,
| |
[pagina 244]
| |
And with our sprightly port make the ghosts gaze:
Dido and her Aeneas shall want troops,
And all the haunt be ours.
Zoo zag ook Ronsard zich met zijn Hélène in de Elyseesche velden: Là, morts de trop aimer, sous les branches myrtines
Nous verrons tous les jours
Les anciens Héros auprès des Héroïnes
Ne parler que d'amours.
Niemand van ‘la troupe sainte autrefois amoureuse’ zal hun een plaats weigeren. Ny celles qui s'en vont toutes tristes ensemble,
Artemise et Didon:
Ny ceste belle Grecque à qui ta beauté semble,
Comme tu fais de nom.
Puis, nous faisant asseoir dessus l'herbe fleurie,
De toutes au milieu,
Nulle se retirant ne sera point marrie
De nous quitter son lieu.
Een andere plaats. Ziehier, hoe Ronsard zijn waardeering, zijn liefde voor de muziek uit: ‘Celuy, lequel oyant un doux accord d'instrumens ou la douceur de la voyx naturelle, ne s'en resjouist point, ne s'en esmeut point, et de teste en pieds n'en tressaut point, comme doucement ravy, et si ne sç ay comment derobé hors de soy; c'est signe qu'il a l'âme tortue, vicieuse, et dépravée, et du quel il se faut donner garde, comme de celuy qui n'est point heureusement né.’ En bij Shakespeare met slechts weinige varianten, in de Merchant of Venice. The man that hath no music in himself,
Nor is not moved with concord of sweet sounds,
Is fit for treasons, stratagems and spoils,
The motions of his spiri are dull as night,
And his affections dark as Erebus.
Deze paar voorbeelden zeggen niets natuurlijk, slechts in de veelheid ligt het bewijs, en die veelheid is bij Lee. Menig Engelsch dichter heeft ook eenvoudig een Fransch vers vertaald, zonder van zijn model te reppen, net als Joan | |
[pagina 245]
| |
van Broekhuyzen o.a. zijn Morgenzang zoo goed als geheel naar de ode Le Matin van Theophile de Viau bewerkte. Zoo bij Gilles Durant: Charlote, si le ciel ialoux de mon enuie
Par si beau changement ne veut heurer ma vie,
Tu ne lairras pourtant de luyre à l'univers;
Sinon dedans le Ciel entre les feux celestes,
Pour le moins icy bas tes beautez manifestes
Comme les feux du Ciel luiront dedans mes vers.
En bij Chapman: But, gracious Love, if jealous heaven deny
My life this truly-blest variety,
Yet will I thee through all the world disperse;
If not in heaven, amongst those braving fires,
Yet here thy beauties (which the world admires)
Bright as those flames shall glister in my verse.
Sidney's Apologie for Poetrie staat voor een groot deel naast Du Bellay's Défence et Illustration de la Langue francaise. Er zijn voorbeelden te over van Engelschen strofenbouw naar Fransch model en de strijd van Baïf voor het rijmloos vers wordt terug gevonden in de pogingen van Gabriel Harvey, niet alleen om zelf rijmlooze verzen te schrijven, maar ook om het stelsel op te dringen aan zijn bewonderende leerlingen Spenser en Sidney. Het dichter-clubje, dat hij met hen onder den hoogdravenden naam van Areopagus stichtte, staat naast Baïf's Académie, misschien naast een dergelijk gezelschap, gesticht door Van Hout, waarvan we enkel het bestaan kennen. En schreef ook niet Van Hout rijmlooze verzen? Belangrijk is ook wat er over de woordvorming en het woordgebruik in het Engelsch onder invloed van de Pléïade op te merken valt. Greene voert oeillade in, Shakespeare spreekt van gouts of blood in Maebeth; allerlei woorden op -ure komen op: rondure, defeature, rejoindure etc. De Pléïade maakt allerlei samengestelde bijvoegelijke naamwoorden, waartegen Henri Estienne zich in zijn Précellence du langage francois verzet. Zoo bij Sidney love-acquainted eyes, past-praise hue, rose-enamelled | |
[pagina 246]
| |
skies; bij Spenser storm-beaten, heart-piercing; bij Shakespeare zijn ze voor het grijpen, met plezier schrijft hij always-windobeying deep. Dergelijke vormingen ook bij Van Hout. Over de assimilatie van het Engelsch sonnet aan het Fransche was nog heel wat na te vertellen en over algemeene ideeën, die bij de Pléïade weer opduiken of voor het eerst voorkomen, als de onsterfelijkheidsdroom, het hoogheidsgevoel, dat het dichterschap schenkt: Je suis, dis je, Ronsard, et cela te suffice,
Ce Ronsard, que la France honore, chante et prise,
Des Muses le mignon; et de qui les ecrits
N'ont crainte de se voir par les âges surpris.
En de overtuiging, dat de dichter de onsterfelijkheid geeft, aan wie hij bezingt. Dat alles vinden we terug in de Engelsche zestiende eeuw. De Fransche dichters en humanisten hebben spoedig het gevaar ingezien, dat hun van de zijde van het Calvinisme dreigde, het Calvinisme, dat alle vrije levensvreugde in den ban deed en zich vijandig stelde tegenover elke vrije beweging in denken en gevoelen. De grootste schrijvers van de 16de eeuw in Frankrijk, mannen als Rabelais, Montaigne en Amyot onder de prozaïsten, als Ronsard, Du Bellay, Des Portes onder de dichters waren in naam goede katholieken en in hun daden vijanden van Calvijn's theorie en practijk. Toch zijn er onder de Hugenooten geweest, die, puttende uit de Hebreeuwsche en klassieke Oudheid, zich onderscheiden hebben in kunst, wijsbegeerte en wetenschap. Daar zijn de dichters Du Bartas en d'Aubigné, de geleerden Estienne en Scaliger, de tooneelschrijvers Grevin en Montchrestien en de wijsgeer La Rameé. Engeland nam levendig deel aan den strijd der Hugenoten voor hun politieke en godsdienstige vrijheid. Het behoeft ons dus niet te verwonderen, dat ook dezen ingang en navolging vonden. La Ramée en Du Bartas staan daarbij bovenaan. La Ramée's godsdienstig streven was het Christendom tot zijn primitieven eenvoud terug te brengen; hij veroordeelde zoowel de fijne onderscheidingen in Calvijn's leer, als het dogmatisch gezag | |
[pagina 247]
| |
van Rome. Tegenover de macht van een Protestantsche synode streed hij voor de individueele vrijheid. Zijn Grieksche grammatica, zijn boeken over geometrie waren algemeen gebruikt in Engeland; zijn philosophisch systeem heerschte in Cambridge, Bacon staat onder zijn invloed. James VI van Schotland schreef herhaaldelijk dringend aan Hendrik van Navarre en aan Du Bartas om den laatste tot een bezoek aan Schotland te bewegen. En inderdaad heeft de dichter verscheidene weken in 1587 aan het hof van Edinburg doorgebracht. In Joshua Sylvester vond hij een vertaler en die vertaling werd luide toegejuicht door de dichters van Elisabeth's tijdperk. Men mag gerust beweren, dat al de gewijde poezie uit de laatste jaren van die periode wortelt in La Semaine. Zoo staat ook het Engelsch tooneel, buiten Shakespeare, onder den invloed van het Fransche klassieke en romantische drama. De moord van den St-Bartholomeusnacht gaf Marlowe stof voor een treurspel, waarvan La Ramée een der helden is. Buchanan, de Schot, die in Frankrijk hoogleeraar was, schreef reeds klassieke drama's in het Latijn. - Als Garnier, Jodelle, de la Taille het Fransche klassieke drama hebben geschapen met al de wetten en voorschriften, die het ten verderve zouden voeren, vonden zij onmiddellijk navolgers in Engeland en hevig gaat Sidney te keer tegen de zoogenaamde blijeindende treurspelen, die evenzeer in Engeland bijval vonden. Hoe is het mogelijk, vraagt hij, dat de handeling in een paar uur verplaatst wordt van Azië naar Afrika, dat het tooneel beurtelings een tuin, een rots, een hol of een slagveld voorstelt! Gruwelijke misdaden worden gepleegd voor de oogen van het publiek in het romantisch spel! Shakespeare staat buiten en boven al dat gedebatteer. De bronnen voor zijn spelen liggen vaak in de Fransche kunst en ook als hij andere bronnen koos, dan gebruikte hij ze meestal in Fransche vertaling. Door heel zijn boek wijst Lee er telkens op, dat ook Shakespeare geleefd heeft in de Fransche litteratuur, van de zestiende eeuw vooral. Maar bij een genie als hij verdwijnen al die kleine invloedjes in het niet. Ze zijn wel belangwekkend voor wie tot in de kleinste bijzonderheden zijn persoonlijkheid wil leeren kennen, maar | |
[pagina 248]
| |
boven dat alles staat de vrije, machtige heerscher, de grootvorst der wereldkunst. Een boek als dat van Lee is natuurlijk wat methode aangaat niets nieuws. Hij is niet de uitvinder van een nieuw systeem; toch geeft zijn werk niet enkel een frisschen, nieuwen kijk op de 16de eeuw in Engeland en Frankrijk; het opent ons de oogen ook in andere richtingen. Zeker, we wisten het al lang, dat Frankrijk veel voor de verspreiding van Humanisme en Renaissance had gedaan. Maar door het boek van Lee wordt het ons weer eens goed bewust, dat Italië wel de groote bron van minne voor de Oudheid blijft, dat daar het eerst de moderne geest heeft gesproken, dat van de enorme krachten, die daar gewerkt hebben, de bevruchting is uitgegaan, maar voor de regelmatige verspreiding der ideeën is Frankrijk alles; Frankrijk is het centrale punt, vanwaar de West-Europeesche Renaissance haar vaste lijnen heeft aangenomen. Dat zegt Lee niet. Hij spreekt enkel over Frankrijk en Engeland. Maar hij geeft een schat van feiten, hij graaft allerlei geheime gangen en schachten bloot; en als we heel dat terrein overzien, dan worden we terstond getroffen door de gelijkheid van verschijnselen elders. Voor ons land ten minste kunnen we naast het materiaal, dat Lee aanvoerde, een volkomen gelijksoortig materiaal leggen, dat ons geheel tot dezelfde conclusie voeren moet als waartoe hij gekomen is. De methode, die hij gevolgd heeft, is toch eigenlijk de eenige ware bij iedere studie van kunsthistorie. Het is natuurlijk van niet te miskennen belang de inheemsche feiten tot de kleinste bijzonderheden na te sporen; ook het meest onbeteekenende poëtastertje heeft ten slotte waarde voor de volledige kennis van het geheel en altijd zullen er nog weer nieuwe kleine feitjes te ontdekken blijven, waaraan een aardige kant is; doch tot een volkomen juist begrip van het geheel is vóór alles noodig, te gaan buiten de grenzen, het groote verband te zien, waarin de bijzondere feiten komen te staan. Niemand kan eenig begrip krijgen van onze 16e en 17e eeuw zonder goed op de hoogte te zijn van wat er in Italië, Spanje, Frankrijk en Engeland gebeurd was. Voor ons land meer dan voor eenig ander is een dergelijke manier van werken onontbeerlijk, want wij zijn op litterair gebied met alles achteraan | |
[pagina 249]
| |
gekomen, dat wil zeggen met het volgen van de mode, van de hoofdstroomingen. Een dergelijke kijk op de zaken zal geen schade doen aan de waardeering van onze litteraire beteekenis; integendeel hij zal ons tot een meer juiste waardeering voeren, die meestal het bijzondere en eigenaardige beter doet uitkomen. Wie Vondel met zijn klassiek drama ziet wurmen en enkel dat wanhopig tobben ziet, kan slechts constateeren: die man heeft niet kunnen bereiken, wat hij zoo graag bereiken wou. Maar wie de historie van het klassiek drama van de Renaissance helder voor zich heeft liggen; ziet dáar terstond een groote algemeenheid, een mode, een strooming, die ook Vondel als zoovelen heeft verblind. Hij abstraheert dat algemeene, zet het eenvoudig aan den kant en dan blijft er een heerlijke, zuivere Vondel over, in volle oorspronkelijkheid en zeer aparte schoonheid, die ook in zijn drama's zijn sublieme kracht en teerheid, zijn mysterieuze middeleeuwsche ziel laat uitbloeien. Wanneer men Vondel in zijn Europeesch kader zet, zien we pas zijn klare heerlijkheid. Huet verdient instemming waar hij zei: ‘In onze litteratuur trekken mij alleen de litteratoren aan; de schrijvers en schrijfsters, elk op zich zelf beschouwd. Een eigen band, een eigen leidende gedachte, datgene wat het de moeite waard maakt een geschiedenis te schrijven, vind ik niet. Een aantal boomen, waaronder statige eiken, fraaie beuken en bevallige berken, maar geen bosch.’ Wanneer we ons echter de gansche Europeesche litteratuurhistorie voor den geest halen en zien als een terrein van matigen omvang, waarin al dat geboomte groeit, dan kunnen we ons verlustigen in een lang niet onaardig wandelpark, dat een eigen karakter heeft. Hier is het grondplan een Engelsche tuin, ginds een groot stuk Fransche, wat verder droomt ge van het Sabijnsche Tibur, maar de boomen en de groepeering der bosschages zijn van ons. Het boek van Lee doet ons verlangen naar een gelijk boek over de Hollandsche letterkunde. De bouwstoffen ervoor liggen reeds overal verspreid en kunnen nog aanzienlijk vermeerderd worden. Laat eens iemand de hand aan het werk slaan. |
|