De Beweging. Jaargang 7
(1911)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Bologna
| |
[pagina 190]
| |
gevoel tot uiting. De stemming van het kongres schijnt er niet onder te lijden. Aanwezige geestelijken, hoewel hun aantal niet groot is, laten er zich niet door weerhouden, van het begin tot het eind aan de werkzaamheden deel te nemen. In hun hart, zoo verzekert mij iemand die daar de toestanden kent, keuren ze de eenheid van Italië goed en het bondgenootschap met Duitschland en Oostenrijk is hun liever dan de vriendschap van Frankrijk. Duitschland en Frankrijk zijn, in getal, bijna even sterk vertegenwoordigd, maar er zijn weinig Oostenrijkers op het kongres. Is het toeval of is de oude veete daarvan de oorzaak? Ik weet het niet. Wel weet ik dat er nog minder Engelschen en Amerikanen zijn. De laatsten plegen alleen in de zomervakantie Europa te overstroomen.
***
De groote duitsche filosofen, van Dilthey tot Riehl, van Cohen tot Windelband, van Barth tot Wundt, zijn om verschillende redenen thuis gebleven. Er zijn Itelson en Josef Kohler uit Berlijn, de laatste van Britsch-Indië en Babel tot in Mexico even beroemd als de eerste in de Berlijnsche café's bekend is. Het zijn schilderachtige figuren, met de traditioneele lange haren, bewonderd door de italiaansche jeugd. Maar de filosofische leiding moeten ze overlaten aan Külpe en Elsenhans, twee mannen die op de verbeelding der kongressisten weinig vat hebben. Het is duidelijk dat de Franschen de sympathie van de menigte bezitten: het blijkt op het kongres, maar nog duidelijker in het gezellig verkeer, bij de feestelijke ontvangst, in de verslagen van de pers. Ook bij vroegere gelegenheid is het mij opgevallen, hoe sterk de neiging van het italiaansche volk naar Frankrijk gaat. Men verstaat de taal, men voelt zich verwant. Bovendien, nu op dit kongres b.v,, is het de persoonlijkheid die voor zich inneemt. Van de fransche filosofen zijn er, om de twee voornaamste te noemen, Emile Boutroux en Henri Bergson. Boutroux is een mooie grijsaard, ietwat gebogen de gestalte, maar over het fijnbesneden gelaat speelt een onvermoeibare | |
[pagina 191]
| |
glimlach. Hij spreekt met beminnelijke bedachtzaamheid, helder en elegant in korte volzinnen. Het mag de wijsheid zijn van een ouder geslacht, maar het hart dat zich uit is jong gebleven. Het onderwerp? Maar de man is alles. De held van het kongres is echter Bergson. Zooals het vorig internationaal kongres, voor 3 jaren te Heidelberg, stond in het teeken van het Pragmatisme, zoo is thans het onderwerp van den dag de filosofie van Bergson. Er is reeds veel over hem en zijn werk gesproken, als de lang gewachte op den voorlaatsten dag van het kongres verschijnt. De zaal is voller dan ooit, op de eerste rijen zitten hertoginnen en gravinnen. Al wat elegant is in Bologna moet den maestro del pensiero zien en hooren. Het is een kleine figuur met kranigen kop, wel eenigzins gelijkend op den geestigen Punch. Buitengewoon sober is zijn gebaar. Hij spreekt langzaam en zacht, met halfgesloten oogen, de woorden komen als opdroomen uit zijn ziel. Een uur lang luistert de zaal in ademlooze stilte, om dan in des te langer en luidruchtiger toejuichingen los te barsten. Wat is het geheim van dezen bijval? Zeker is het niet enkel ijdele hoffelijkheid. Voor velen altans is het een uur van artistiek genot. Als in zacht licht bewegen zich daar de beelden van den filosoof over onze hoofden heen. Men kan een andere opvatting van wetenschap en filosofie hebben en toch de kunst van dezen man bewonderen. De intuïtie, waarvan en waaruit hij spreekt, heeft een religieus-mystieke bekoring. Waarover hij spreekt? Maar dat is bijzaak, het beeld is alles.Ga naar voetnoot1) Na afloop is het de taak van Külpe als voorzitter van den dag, en hij doet het meê in naam der duitsche filosofie, om Bergson als maître te huldigen. En op den volgenden, laatsten dag van het kongres verklaart, voor een even elegant gehoor, Hermann Graf Keyserling, dat na Kant Bergson de eerste groote filosoof is. En hij Keyserling, de prachtige lange blonde Germanengestalte, de vriend van Houston Stewart Chamberlain, ontwikkelt daarop in sonore volzinnen een levensleer die niet minder mystiek en nog meer romantisch is dan | |
[pagina 192]
| |
die van Bergson. Alleen de oorspronkelijke fantasie van dezen laatste ontbreekt hem. ‘Träume der Metaphysik’ zou, met fijn ironischen lach, Kant hebben gezegd. En toen ik met een strijdbaren vriend weer de frissche voorjaarslucht inademde, waren we 't spoedig daarover eens, dat de filosofie van onzen tijd aan niets zoozeer behoefte heeft als aan den geest van een Lessing.
***
De president van het kongres is Federigo Enriques, Professor in de wiskunde te Bologna, onder filosofen bekend door zijn logisch-kentheoretisch werk en verder door een aantal artikelen in het mede door hem bestuurde tijdschrift Scientia, internationaal orgaan voor wetenschappelijke synthese. Hij moet zich in deze dagen wel eens als Saul onder de profeten hebben gevoeld. De groote plannen die hem bij de voorbereiding van het kongres bezielden, zijn slechts in zeer kleinen omvang verwerkelijkt. Wat hem in zijn tijdschrift tot nog toe zoo goed gelukt, wenschte hij ook op het kongres te bereiken. Het zou iets nieuws zijn, vergeleken bij de vorige samenkomsten, of liever het begin van een nieuwe ontwikkeling in de filosofische diskussie. Er zouden niet alleen komen de zoogenaamde filosofen van beroep, maar ook uitstekende vertegenwoordigers van verschillende bizondere wetenschappen, die in gemeenschappelijk-wijsgeerigen arbeid belang stellen. Inderdaad een goede gedachte, door de ontwikkeling van vele wetenschappen in den laatsten tijd ingegeven. Er is een tijd geweest dat de beoefenaars van de speciale wetenschappen zich om filosofie niet bekommerden, maar uit den boezem dier wetenschappen zelf, vooral van de zijde der natuurwetenschappen, spreekt meer en meer de behoefte aan wijsgeerige bezinning. Men verlangt helderder bewustheid aangaande grondbegrippen en methode der eigen wetenschap, haar verband met andere wetenschappen, haar plaats eindelijk in het kultuursysteem van onzen tijd en haar beteekenis voor den socialen vooruitgang. Zij die over deze dingen nadenken voelen zich niet bevredigd door schoon klinkende frasen van literair-filosofische geleerdheid, zij voelen | |
[pagina 193]
| |
zich niet thuis in de min of meer gerestaureerde luchtkasteelen der metaphysika. Zij wenschen, in de richting door Hume en Kant aan het moderne denken gewezen, met gebruikmaking van de uitkomsten der positieve wetenschappen en van de moderne psychologie, verder te gaan. Geen wonder dus dat het program van Enriques hen aantrok en dat ze, begeerig het rendez-vous van wetenschap en filosofie bij te wonen, naar Bologna togen. Zooals gezegd, geheel gelukt is de poging niet. Wij hebben de eenheid van Italië als voldongen feit kunnen vieren, maar de verzoening van wetenschap en filosofie slechts kunnen voorbereiden. Groote mannen hadden hun medewerking toegezegd, ik noem van de meest bekenden Svante Arrhenius, Paul Langevin, Wilhelm Ostwald, Henri Poincaré. Slechts Langevin was verschenen en zijn voordracht gaf geen aanleiding tot debat. Er is dus een eerste stap gedaan. Maar voor een werkelijk veelzijdige en vruchtbare samenwerking van wetenschappelijke mannen uit verschillende faculteiten, zooals dit op sommige duitsche psychologen-kongressen inderdaad het geval is, schijnt de filosofenbijeenkomst nog niet rijp. Of ligt het aan Bologna? De gothische paleizen dezer stad met hun hooge ruime zalen en de zuilengangen, die aan haar straten zulk een eigenaardig karakter geven, wekten bij ons den droom aan dien midden-eeuwschen tijd, toen onze vaderen uit alle deelen van Europa daarheen trokken om de wijsheid van Irnerius en zijn opvolgers te hooren. Hoeveel is er sedert dien tijd veranderd! Het volgend kongres zal in 1915 samenkomen te Londen, geroepen door een Universiteit die nog geen honderd jaren telt. Misschien gelukt het daar beter de eenheid der wetenschappen in de veelheid harer verschijningen te doen zien. Het is te hopen. In elk geval echter blijft aan Enriques de eer dat hij getracht heeft het konventikel der metafysici te maken tot een algemeen koncilie der wetenschap.
***
Ten slotte is toch een dankbare terugblik plicht. Op den eersten lentedag van April, toen na regen- en sneeuwvlagen | |
[pagina 194]
| |
il bel sole d' Italia verscheen, hadden we gelegenheid Ravenna en daar, in mozaiek vereeuwigd, den overgang van de oudheid in de middeneeuwen te zien. Bologna zelf - ik denk hier vooral aan de professorengraven - gat ons het voorgevoel van de komende Renaissance. En te Milaan wachtte ons het meesterwerk van Leonardo da Vinci, den man die de mysteriën van den nieuwen tijd in kunst en wetenschap begint te ontsluieren. In enkele beelden een ontwikkeling van ruim duizend jaren! En nu verschijnen me weer de gezichten van oude vrienden die elkaar terugvonden, van nieuwe kennissen die elkaar troffen. Dat is wel het beste wat die dagen van internationale geestesgemeenschap bij ons nalaten: het gevoel dat het levend heden ons weer heeft tot gemeenschappelijken arbeid. Voor den vereenzaamde zijn er zooveel schoone verrassingen. Men meent soms, bij het op zich nemen van een taak, bij het zich vormen van een overtuiging, geheel alleen te staan en vindt daar plotseling een werk- en deelgenoot. Hoe licht ook waant iemand, veilig in eigen haven liggend en daar het peillood uitwerpend, dat het water nergens dieper is dan op zijn ankerplaats! En dan ontmoet men elkaar op de hooge zee! |
|