zoo'n raar woord, ik zou schrijven frissonnetjes -, die van alles nippen en van niets het goede behouden. Zij nemen het wonderlijke voor het nieuwe, het aanstellerige voor het oorspronkelijke, het blinkende voor het stralende.
Er is misschien geen boek waarin deze geest in die mate hoogtij viert, als in het bovengenoemde werk van Schaukal. Dit maakt het tot een hoogst karakteristieke uiting van den pseudo-lettré (misschien heeft het als zoodanig groote waarde voor den lateren geschiedschrijver der hedendaagsche letteren, wanneer deze de ziekelijke wantoestanden van onzen tijd bespreken wil.)
Niet ten onrechte noemden de Blätter für die Kunst van de verschillende onzuivere dichtertypen als ergste: ‘den deutschen litteraten der gedichte macht.’ Deze woorden komen mij als van zelf te binnen, wanneer ik aan Schaukal en zijn boek denk.
Immers: Schaukal is in den grond even wanhopig-banaal als de meeste Duitsche - en heusch niet alleen Duitsche - schrijvers. Alleen - de meesten schrijven gewoon en worden dus niet opgemerkt. Schaukal daarentegen doet modern en excentriek, en heeft zich aldus een reputatie verschaft. Hij heeft te veel van den verlokkenden wijn van het dandysme gedronken en die is hem naar het hoofd gestegen, zoodat hij zich nu als arbiter elegantiarum voor onzen tijd zou willen opwerpen.
Om deze te verkrijgen geeft hij ons in zijn boek een serie meeningen van een te volgroeiden kwajongen over allerlei belangrijke en onbelangrijke zaken. Balthesser is HET type van den épater-le-bourgeois-letterkundige, een type dat misschien in zijn nieuwe dagen wel grappig was, maar nu werkelijk duizend maal meer ongenietbaar is dan de door hem te épateeren burgerlieden. Hij vindt er een genoegen in, tegen de onbenulligste personen zijn laffe nieuwheden uit te kramen - iemand, die tegen onbenulligen redeneert, is zelf onbenullig, zou ik zeggen - en drijft zijn smakeloosheid zelfs zoo ver, dat hij hen in 't gezicht voor minderwaardigen, bij hem vergeleken, uitmaakt. (Hier komt de aap der wezenlijke poenigheid toch wel wat erg door de mouw van het quasidandysme kijken).
Zijn meeningen hebben geen andere eigenschap dan deze: