| |
| |
| |
Politieke gesprekken Door G. en N. Burger.
IV
N. 't Is windstilte in de politiek. Ge moogt den herfststorm buiten door de straat en over uw dak hooren bulderen; ge zijt misschien geschrikt door de felle bliksemschichten, die uit zwarte hagelwolken naar beneden schoten, en misschien doet zij u zinnen op die snelle Portugeesche revolutie; mogelijk ook op de machtelooze hartstocht der Fransche socialisten tegen Briand's onderdrukking der spoorwegstaking. Toch is onze vaderlandsche politiek zoo rustig als deze stil belichte studeerkamer, waar gij bij de genoeglijke kachelwarmte mij nu tot een nieuwe Burger's samenspraak uitnoodigt.
Wel, ik ben bereid over onze windstilte te spreken.
G. Dat is ten minste iets. Een politiek, die de moeite eener bespreking niet waard zou zijn, en waar men beter over zwijgen kan, heeft dus toch ook uw kalm temperament verveeld. Maar ik begrijp, dat is een slechte inleiding. Het doet er weinig toe wat ons temperament is, nu over politieke temperatuur te spreken valt.
N. Laten wij ons niet door zoo'n beeldspraak laten afleiden. Die moge den Franschen misschien behagen, wij Hollanders zijn daar erg zuinig mee.
G. Dat is juist. Lees de Handelingen, voorloopige verslagen, Memories van Antwoord etc., er maar op na. Langs die statige Macadamwegen zijn bloemen overbodig.
N. Niet overdrijven. Een enkel juist en volledig passend beeld
| |
| |
voor een of anderen toestand wordt bij ons volstrekt niet geschuwd. Integendeel, de politici, die het talent hebben om zoo'n treffend woord op het juiste moment te vinden, hadden er steeds veel succes mee. Kuyper kon het, en ook Troelstra probeert het meermalen om aan zijn publiek in eensduidelijk te maken, waarom een of ander debat draaide. Doch daarbij moet het dan blijven. Te veel beeldspraak maakt de taal duister inplaats van duidelijk.
G. Ge wilt dus zeggen, dat het woord windstilte op eens ieder vertelt hoe het met onze politiek staat, en dat niemand begrijpt waar ik heen wil, indien ik van de temperatuur der politiek spreek.
N. Volkomen juist. Wanneer het voorloopig verslag over hoofdstuk I der Begrooting waarmee het jaarlijksche politieke winterdebat ingeleid wordt, dat woord windstilte gebruikt, en de N.R. Ct. ziet daarin een goed hoofd voor een artikel, dan is de zaak zoo helder als glas. Maar wat wilt ge nu met temperatuur zeggen? Dat de politiek koud is, of warm of lauw? Zoo iets is een raadsel of...
G. Zeg maar gerust onzin. En toch geloof ik dat het nog zoo gek niet is. Want wanneer ge spreekt van windstilte, dan maakt ge de politiek tot een onpersoonlijk samenstel van omstandigheden. 't Is dan misschien niet heelemaal toeval, maar toch een door elkaar werken van invloeden, die onberekenbaar zijn. De politieke toestand is als een weersgesteldheid, die zonnig of buiïg, stormachtig of stil kan zijn, al naar het valt. En nu is de temperatuur ook wel iets dat aan het weer eigen is, maar dat toch ook het leven raakt van ieder afzonderlijk.
N. Ge wilt zeggen, dat wij allen er ook een beetje schuld aan hebben, dat het zoo stil is in de politiek.
G. Natuurlijk, dat bedoel ik; maar laten wij ons, zooals ge terecht zei, niet laten afleiden, en zonder meer over die erkende windstilte spreken. Doch laten wij er vooral bij bedenken dat zelfs de asterisk-schrijver van de Standaard daartegen waarschuwde als tegen de stilte voor den storm.
N. Ik begrijp waar ge heen wilt. Ge hebt u geërgerd aan die vele leden onzer Kamer, die bitter weinig lust gevoelden om over de algemeene politiek en haar verband met dit ministerie
| |
| |
te spreken. Ge zoudt liever het gesprek niet voeren over al die bijzonderheden van staatsbeleid, die dit kabinet op den voorgrond bracht.
G. Of rustig op den achtergrond liet.
N. Die opmerking toont op eens aan, hoe groot gelijk die heeren uit de Kamer hadden. Wat geeft het immers te praten over partijcombinatie's van demokraten en conservatieven die er nu toch niet zijn. Is het geen ijdel denken te meenen dat daarmee 's lands belang gediend wordt? Wanneer men zich beperkt tot de daden der regeering, kan men zeer goed alles zeggen wat men in 's lands belang noodig oordeelt. Ook het niet-doen hoort daartoe. En dan geef ik grif toe dat ik te optimistisch geweest ben over dit ministerie. Er is genoeg reden van klagen.
G. Dat ge retireeren moest, dat wist ik wel, want daarover zal wel weinig verschil van meening zijn. Het finantieel beleid heeft u terecht geschokt in uw vertrouwen. Met het leger ziet het er zoo slecht uit als zelden te voren, en bij de marine gaat het al weinig beter toe, om nu maar niet te praten van het geweifel en getob met sociale wetten.
N. Juist, dat zijn de 4 hoofdpunten; maar ge moet het nu niet voorstellen of de regeering het zoo erg bar daarmee gemaakt heeft. Toegegeven moet worden, dat zij niet tegen de oprijzende moeilijkheden en gevaren opgewassen is geweest. Die voortdurende stijging onzer uitgaven en in een tijd dat alles duur wordt, maakt het streng noodzakelijk een flinke en open nieuwe regeling der belastingen te ontwerpen. Met zoo'n ernstig onderwerp mag niet gespeeld worden. Dat schuilevinkje spelen met een tabaksbelasting, zooals men zegt, en dat niet durven zeggen hoe het met de inkomende rechten, of een inkomstenbelasting zal gaan, is zachtstgezegd onpassend.
En dan vooral dat gesukkel met onze defensie. Ik ben er heelemaal niet voor om de toch al zoo moeilijke buitenlandsche politiek geheel en al open te leggen. En voor onze zelfstandigheid is een offer niet gauw te zwaar, ook zelfs in tijden dat het oorlogsgevaar nog niet direct voor de deur staat. Maar zooals 't nu gaat, dat mag niet. Geheimen moeten er zijn, maar geen geheimdoenerij. Vooral niet wanneer er op 't gebied van onze nationale verdediging zooveel
| |
| |
verdeeldheid aan den dag komt. En bovenal niet zoolang men zeker weet dat de legertoestanden niet deugen, zoolang er geen vaste lijn en geen verband is.
Dat geruzie over dien marine-dominee, acht ik heel wat minder. En toch is 't ook hier weer bedenkelijk, wanneer ontevredenheid ontstaat waar toewijding en geestdrift zoo strikt noodig zijn.
Ja, en dan de sociale wetten. Ik blijf erbij, dat een rustige en zakelijke voorbereiding daarvan noodzakelijk is, en dat geen haastige kiezersbelieving daarbij moet vóorzitten, maar toch, het moet niet gaan, zooals 't nu gaat. Wel is de Kamer de hoofdschuldige, want wie haar ziet werken, moet met eenig recht twijfelen of de heeren het doel, waarvoor ze zich plechtig verbonden, wel willen bereiken. Wanneer zij eenmaal bij een lange en zakelijke voorbereiding door de regeering berusten, en weigeren om algemeene richtlijnen of wenken aan te geven, wat ik heelemaal juist vind, dan moeten ze niet achteraf met allerlei nieuwe stelsels komen, die elken grondslag van een goede voorbereiding missen. Zoo'n Kamer behoeft strenge leiding.
G. Waar blijft nu uw windstilte? Me dunkt, als dat alles waar is, wat ge zegt, en 't is zeker niet overdreven, dan moest er toch een klein stormpje opsteken.
N. Dat zal ook wel, daar kunt ge staat op maken. Maar dat beteekent nog geen verandering van de politiek.
G. Hoe moet ik dat nu begrijpen. Bedoelt ge dat het scherpe kritiseeren der regeering volstrekt nog geen frontaanval is.
N. Natuurlijk, hoe zou 't ook anders. Wanneer de ministers niet begrijpen wat hun plicht is tegenover 't land of zoo ze 't al begrijpen, niet kunnen uitvoeren, dan moeten ze heengaan. Dat blijft een algemeene waarheid. Maar iets anders is het heengaan om politieke redenen, en dat zal thans niet gebeuren, 't zijn persoonlijke of zuiver zakelijke kwestie's die in de kritiek te pas komen. Het ministerie kan zijn leven beteren of zelfs van personen wisselen en toch hetzelfde blijven, n.l. een zakelijk, gematigd en nuchter ministerie, en dat rechts heet omdat rechts nu eenmaal een groote meerderheid heeft.
G. Daarvan moet ge mij nu eens zakelijk en nuchter rekenschap geven. Wanneer een ministerie zoo zwaar beschuldigd
| |
| |
wordt als gij het doet; wanneer die beschuldiging een meerderheid in de Kamer vindt; en wanneer dan het Kabinet wel gedwongen is aftetreden, noemt ge dat dan geen beroering in de politiek?
N. Mijn antwoord is nog al gemakkelijk. Er kan geen politieke bedoeling zijn, want niemand denkt er over dit ministerie te laten duikelen. Waartoe ook? Er is immers geen andere dan een rechtsche regeering mogelijk. Rechts heeft dus al de minste reden om verandering te wenschen. En wat zou er voor links te bereiken zijn. Hoogstens het terugkeeren naar het Kuyper-régime. De oude minister-president schijnt weer direct daarheen te sturen nu hij actief deel neemt aan regeeringszaken. Meer overleg, zoo pleit hij in de Standaard, moet er zijn tusschen de 3 regeeringspartijen en de ministers. Deze moeten niet willen steunen op de tegenstanders, doch moeten de politieke lijnen voor de coalitie duidelijk aangeven. Partijregeering dus openlijk weer opnieuw bepleit. En dat zou gaan gebeuren indien dit ministerie kwam te vallen. Neen, links heeft er genoeg belang bij om geen stormpje aan te blazen.
G. Als ik nu goed begrijp is al de kritiek slechts wijze vriendenraad. Ge zoudt willen zeggen aan de heeren ministers: blijft rustig zitten, waar ge zit, en doe wat ge wilt als ge maar welwillend luistert naar ernstige en zakelijke grieven, die er tegen uw beleid bestaan.
N. Collectief voor de ministers zou dat opgaan, maar afzonderlijk toch niet. Er is geen bezwaar om den minister van oorlog of dien van marine door een ander krijgs- of zeeman te vervangen. Die zullen dan van de gegeven les geprofiteerd hebben. En bovendien zijn ze heelemaal geen politieke doch slechts zaakkundige figuren.
G. Dus de landsdefensie behoort ook al niet tot de politiek?
N. Natuurlijk niet. Wat is meer geschikt om boven de politiek te staan dan juist dat? Ik geef toe dat er in de sociale en belasting-wetgeving groote politieke kwestie's steken, maar...
G. Dus als Talma zou moeten aftreden, of Kolkman, dan zoudt ge toch wel een politieke crisis moeten erkennen?
N. Volstrekt niet, want als die thans tot heengaan gedwongen zouden worden, dan was het om òf hunne persoonlijke opvat- | |
| |
tingen, òf hun ongeschiktheid om tot stand te brengen wat noodig is.
G. Maar voelt ge dan zelf niet, hoe krachteloos uw kritiek wordt, indien gij er alle politieke beteekenis aan ontneemt, of omgekeerd hoe leeg de politiek zou zijn, indien zaken als door u aangeroerd er niet in thuis behoorden. De windstilte ziet er dan al heel zonderling uit. Ge hebt vroeger dat latenrusten van partijbeginselen altijd zoo geprezen, omdat de tijd besteed zou kunnen worden aan practische zaken. En wat blijkt nu? Die practische regelingen willen maar niet gelukken. Het leger wordt eer erger dan beter. Met de finantiën loopt het mis. Sociale wetgeving is niet in elkaar te krijgen. En elke poging daartoe geeft een roering, waarbij de beginselen uitgeschakeld zijn.
Door uwe windstilte in de politiek gaat geen enkele ouderwets degelijke vlieger meer op, en de nieuwerwetsche vliegeniers of motorvliegers, hoe ge ze noemen wilt, dreigen te duikelen in de hoogere luchtlagen door onbekende en onverhoedsche windvlagen. Wanneer ge dan van windstilte wilt spreken, zeg dan erbij dat het een zeer verraderlijke is, niet een als 's zomers voorkomt, wanneer alle groei en bloei profiteeren kan van een rustig warme atmosfeer, maar een in den herfst onder een grauwe lucht, wanneer in die stilte het oude bladerleven ligt te rotten tusschen natte modder, en een kille lucht den frisschen adem belet. Daarom kwam ik er zoo onwillekeurig toe van de politieke temperatuur te spreken.
Maar wat erger is dan dat alles, dat is de berusting bij de toongevende menschen. Ook daar laat de temperatuur veel te wenschen over.
N. Wat wilt ge daarmede nu zeggen? Belangstelling voor de politiek is er toch geen zier minder als vroeger. Probeert de pers dan niet, probeeren de politici dan niet om elke kwestie die zich voordoet grondig te peilen?
G. Alle kwesties, zegt ge, maar dan moet ge toch een uitzondering maken voor de allerkritiekste. Want bedrieg u toch niet met zooveel schijn als tegenwoordig mode is. Zoo min als er kwestie is van een zakelijke en onpolitieke behandeling van het landsbelang, zoodra de groote beginselen van staatsbeleid achteraf geduwd worden, even zoomin is er sprake van een
| |
| |
werkelijke politieke belangstelling, omdat er nu eenmaal krantenschrijvers en politici zijn, wier vak het is een onderwerp te behandelen dat ze politiek noemen.
Maar het wezenlijk doordringen tot de vraag hoe ons land te leiden is tot een betere ontwikkeling, dat wordt door alle toongevende menschen geschuwd. En dan versta ik onder toongevende menschen niet die politici en dagblad-redacteuren, die wel toon geven, als men daaronder geluid verstaat, maar ik versta daaronder de kunstenaars, geleerden, ingenieurs, doktoren, arbeidersleiders en al die werkers, die elk op eigen gebied wel zouden weten wat ze wilden, en die daarom de toonhoogte in zich hebben, waarop een ware politiek te steunen is, maar die helaas daaraan geen uiting geven. Dat te doen, en dan in verband met elkaar en naar algemeene beginselen, dat noem ik ook politiek. Hoe moet die zijn? Dat is een vraag van een bijzondere beteekenis. Want die politiek blijkt nog voortdurend in de maak.
N. Ge beseft dus toch, wat ik direct tegen u betoogen wilde, dat ge van een toekomst spreekt. Ge verzet u tegen het heden. Goed, ik kan 't me begrijpen, maar ge leeft er dan toch in. Die politiek van de kranten en politici is er toch zeer werkelijk, en er moet rekening mee gehouden worden. En bovendien zoo leeg en zoo alleen schijn, als ge dat wilt voorstellen, is de zaak niet.
Neem nu maar onze nationale verdediging. Ik erken direct dat die van Heekeren-geschiedenis en die 40 millioen-geheimen een zonderlingen indruk geven van den ernst, die 't onderwerp verdient, maar 't is dan toch ernstig. Denk eens aan die dreiging om ons heen van Duitschland tegen Frankrijk en Engeland. Denk eens om de buit die ons land en zijn koloniën aanbiedt. Zoudt ge dat dan alles schijn willen noemen?
G. Integendeel. Al zie ik de versterking onzer weerbaarheid in andere richting dan in forten tusschen de duinen en aan de havens, en in kanonnen en geweeren, toch erken ik het gevaar. Maar ik vraag me juist af: wordt dat gevaar wel scherp genoeg onder oogen gezien? Wanneer er kwestie is om den arbeidsduur te verkorten tot tien uur, een tijd die toch den heelen dag van een mensch in beslag neemt, dan geeft
| |
| |
ieder toe dat het gevolg daarvan buitengewoon heilzaam zal zijn. De weerbaarheid van ons volk tegen honger en armoe zal enorm daarmee toenemen. En waarom voert men die maatregel niet in, ofschoon de Kamer met een groote meerderheid er voor was?
Omdat men precies in bijzonderheden wil weten wat de gevolgen ervan zullen zijn. Weet men dat nu ook van de dure verdedigingsmiddelen? Weet men of die ons zullen helpen als de nood aan den man komt, dan wel of ze misschien een lokmiddel zullen zijn voor de grootere vijanden om er zich ten eigen bate van te bedienen? Worden wij er weerbaarder mee? In elk geval niet in den strijd om 't bestaan, nu we gemiddeld elk burger, van klein kind tot ouden man toe f 8 meer lasten opleggen dan ze toch al dragen.
Me dunkt dat het antwoord op die vragen heel wat dringender is dan of we te weten komen of de kleine bakkertjes 's morgens om 4 of om 3 uur opstaan.
N. Zoo'n soort kritiek is al heel gemakkelijk. De Kamer kan toch niet anders doen dan de zaken behandelen, die voor haar liggen. Waart gij dan zoo'n voorstander ervan, om die onverkwikkelijke Bakkerswet van de agenda aftevoeren? Ik dacht dat integendeel een dergelijke sociale wet door u toegejuicht werd.
G. Wat ik van die wet denk, doet eigenlijk niet veel ter zake; ik meen alleen dat de minutieuse behandeling ervan in de Kamer ergerlijk is geweest. Niet ten onrechte vroegen ernstige politici zich af: waar moet het met het parlementarisme heen? Waarom moeten de Kamerleden wèl alle bijzonderheden van de broodbakkunst kennen, en zich door de deskundigen op dat gebied laten voorlichten, voor ze het ellendig leven dier menschen durven verbeteren, wanneer ze tegelijkertijd zich geheel overgeven aan die zoogenaamde deskundigen op 't gebied van onze nationale verdediging en onafhankelijkheid? Dat is de hoofdzaak. En om nu niet verder te blijven hangen in een onderwerp dat alleen maar een voorbeeld was, vraag ik u af welke punten nu eigenlijk tot de politiek behooren en welke niet. Ik zou zoo denken, dat tot de politiek moeten behooren alle zaken, waarin een verbetering dringend noodig is, en dat zijn er niet weinig. Ons onderwijs is zoowel een
| |
| |
warboel als ten achter in vele opzichten. Verbetering van het lot der arbeiders en daarmede in verband ons belastingstelsel eischen een radikaal en krachtig hervormer.
Ons duur landsbeheer roept om een bewind, dat durft en kan organiseeren. Onze rechtspraak wordt er met het gepeuter der laatste tijden geen zier beter op.
En dan heb ik het al toegegeven, dat de verdediging van ons land tegen dreigende gevaren een beleid vergt, dat even helderziend als krachtig moet zijn.
N. Maar al wat gij opnoemt is niets geen nieuws. Er is nog veel meer noodig. We zijn het daarover roerend eens.
G. En ook dat er niets gebeurt? en dat als 't zoo door blijft gaan, er in een reeks van jaren niets gebeuren zal? Ja zelfs dat de achterstanden en de misstanden erger zullen worden?
N. Ook dat is toegegeven. Doch daarom is er geen enkele reden van een vage nieuwe politiek te gaan spreken, of van de tegenwoordige politici en persorganen te gaan zeggen dat ze blind voor dat alles zijn. Ge vergeet dat er nog een ander gevaar dreigt, dat ons land ook vroeger meermalen teisterde, namelijk de godsdienst-twisten. Vergeet niet dat er een staatsman zich roert - we spraken er vroeger reeds over - die ons volk in twee of drie volken wil verdeelen. Laat onze ijver om te zorgen voor al wat gij hebt genoemd, ons niet verleiden om in den val te loopen van dien staatsman van de contrarevolutie en het ongeloof.
G. Is dat gevaar dan zooveel grooter? Zou hij niet trachten om iets degelijker werk te doen, dan de ministerieele leider van dit oogenblik.
N. Maar zijt ge dan vergeten, hoeveel verdeeldheid en haat werden gewekt? Zijt ge vergeten hoe er zwarte lijsten bestonden van alle personen, die van al te veel weerstand tegen de Gezagsuitingen verdacht werden, en die daarom buitengesloten werden van invloedrijke posities? Wenscht ge zoo iets weer terug?
G. Die vragen behoeven geen antwoord. Maar ik stel er een wedervraag tegenover. Is het thans zooveel minder? Er zijn geen hooge en ijdele uitspraken, die den schijn van een sterk gezag moeten wekken. We weten niets van zwarte lijsten op de ministerieele departementen, maar...toch komt niet spoedig
| |
| |
een sociaal-demokraat op een hoogere post, en is het een christen of een schijn-christen niet moeilijk zich in een of anderen zetel neergevleid te zien.
Toch is er een Borromaëus-encycliek geweest, waarvan de stille maar hardnekkige doorwerking geen oogenblik gestuit is. Toch vestigt zich klooster op klooster in dit protestantsche land en is er geen sterker macht dan van het schijnbaar meegaande, doch innerlijk steeds meer zich isoleerend katholicisme.
N. En toch zou het nog veel sterker worden, wanneer...
G. Wanneer we blijven voortgaan zooals we thans doen. 't Is windstilte in de politiek, zeggen we, en zien niet dat de vloeren van ons huis wegrotten door het moeras, dat zich verder en verder uitbreidt. 't Is windstilte, zeggen we, en berusten erin dat er een ministerie zit dat niets doet, niets doen kan, dan het laten voortkankeren van doodelijke rechten in ons volksleven; dat schuwt het mes erin te zetten, maar liever met dure kwakzalverijen den patient zwakker en zwakker maakt.
't Is windstilte, zeggen we, en lachen de menschen uit, die willen spreken over een nieuwe politiek, die al dat oude gezeur van liberaal en clericaal, links, rechts, ineens afsnijdt, en slechts vraagt: wilt ge dood of leven, wilt ge open, eerlijk, krachtig werk, waarom ieder op zijn eigen terrein, waarom elke tak van ons volksbestaan zoo lang geroepen heeft, dat de stem er schor van geworden is, of wilt ge voortgaan met schijnheilige verkiezingsleuzen, die niemand wil en niemand kan inlossen?
N. Toekomstmuziek, fantasie. Laat iemand het eens probeeren uw plannen uit te werken. Nieuwe partijen ontstaan niet door zoo'n geestdriftig speechje. Zie maar eens hoe'n moeite Roosevelt in Amerika heeft om het verrotte publieke leven te verfrisschen. Ondanks zijn heroiesch pogen mislukt het. En wat zal dat spelletje in Griekenland geven, waar ook zoo'n nieuwe man Venizelos de oude verderfelijk geworden partijen opzij wil zetten? De eenmaal georganiseerde politiek is een machtige machine met al zijn kleine onderdeelen over 't land verspreid en uit het centrum bewogen.
G. Ge noemt buitenlandsche voorbeelden, goed, denk dan aan Turkije, Perzië, Portugal. 't Was alles verderf, zoo diep en
| |
| |
zoo zwaar, dat ondergang onvermijdelijk scheen. En nu, 't is wel nog getob en gezoek, maar toch er is worstelend leven. Zoudt ge denken dat revolutie bij ons zoo onmogelijk was?
N. Natuurlijk, dat is maar doorgedraaf op ééne gedachtenlijn. Onze volksaard leent zich niet voor dergelijke dramatische revoluties. En ons leger is zoo kalm, onze dynastie buiten zelfs de geringste bedreiging.
G. En toch, ik zeg u dat die dingen spoediger kunnen omslaan dan ge zoudt meenen. Hoe was het in 1903? Wat voor spanning kwam er toen op eens in schijnbaar verslapte geesten.
N. Uw al te beweeglijke geest speelt u parten. Het gaat er eenvoudig om, en daarin hebt ge gelijk, dat wij een opgewekter politiek leven noodig hebben. Nu, laat ieder zijn best doen.
G. Zeker binnen de lijnen der oude partijen.
N. Er is toch b.v. bij de vrije liberalen genoeg werklust en ijver, en aan den tegengestelden kant bij de socialisten niet minder.
G. Onder de leiders, die echter tegen de windstilte niet schenen op te kunnen.
N. Geeft me mij ten slotte dan toch gelijk?
G. Verre van daar. Waar rechts aangestoken wordt door de wormen van jaloezie en nijd, van miskende grooten en te hoog geplaatste kleinen, waar de middenmoot van links der unie-liberalen en vrijzinnig-democraten buiten de verkiezingsdagen vergeet, dat er in 't volk dingen omgaan, die leiding en leiders noodig hebben, en die daarom door de ijverige conservatief-liberalen van de nederlandsche ondernemers tusschentijds terzij gedrongen worden, is er een lichtteeken.
Dat is de kiesrechtbeweging der sociaal-demokraten. Zij hebben thans daarvoor een nieuwen weg gevonden, die reeds dadelijk getoond heeft te voeren naar het volk. Ik bedoel de petitionnement-beweging. In die stelselmatige propaganda van huis tot huis schuilt een kracht, die overal zal doordringen met deze boodschap: spreekt uw nooden uit, vertelt wat er anders moet worden, zegt vrij uw wenschen, want 't is wel is waar al heel lang te vergeefs geweest, doch nu komt de tijd, dat het noodig en nuttig is u te roeren.
| |
| |
Nu is het gevaar van bezwijming van volksgeest en volkskracht zóó groot, dat ge uwe krachten moet verzamelen tot een doordringenden kreet om hulp en om het allereerste middel, het begin eener grondige operatie, dat is het algemeen kiesrecht.
N. Daarvoor is een staatscommissie. In de Kamerpolitiek wordt het thans niet eens aangeroerd.
G. Neen; juist daarom is er windstilte of liever wintertemperatuur, doch 't zal zijn een kille rust, die vooraf gaat aan een storm, maar een voorjaarsstorm, dat is éen die nieuwe bloei en nieuwe warmte belooft. |
|