| |
| |
| |
Liederen Door Giza Ritschl.
I
Ontsluit Uw hart, Uw ooren,
En luister naar mijn zang.
Mijn liefde werd geboren,
Ik heb mijn hart verloren,
Ik kom Uw rust verstoren,
Al slaapt ge nog zoo zacht.
| |
| |
Gij moet mij nu verhooren,
Want anders sterf ik dezen nacht.
II
Het kan zijn, dat gij mijn liefde versmaadt,
Het kan zijn, dat Uw hart niet voor mij slaat,
Het kan zijn, dat gij mij in stilte haat,
Het kan zijn, ja, ja, maar daarom laat
Ik mij niet afschrikken, of afwijzen.
Want ik wil U steeds en immer prijzen,
En ik zal Uwen naam laten rijzen,
In mijn zachte en zoete wijzen.
Het kan zijn, dat mijn liefde mij misleidt,
Het kan zijn, dat gij niet de ware zijt,
Het kan zijn, dat ik vergeefs lijd en strijd
Het kan zijn, ja, ja, maar daarom wijd
Ik toch met al mijn willen en streven,
Met al mijn kracht, vol lust, vol beven,
Ja met al mijn verlangen en geven,
Aan U mijn liefde, aan U mijn leven.
III
Neen, nu niet meer wachten,
Op woorden, of lief gedoe,
Laat ik U maar verachten,
Want ik ben het minnen moe.
Neen, nu niet meer vleien,
| |
| |
Ik heb genoeg van het vrijen,
Ik ga nu iets beters doen.
Neen, nu niet meer geven,
Maar weg, met trotschen moed,
Ja met moed in een nieuw leven,
IV
Nu stil en zacht, en lief en fijn,
Anders gaan de draden breken.
Laten wij op ons hoede zijn,
En niet zoo luide spreken.
De liefdedraden zijn heel teer,
Zij kunnen 't ruwe niet velen,
Wij moeten nu maar keer op keer,
Heel zacht en voorzichtig spelen.
Ja fluisterend haast, gesponnen fijn,
Met een vast beheerschten wil,
Want de liefde wil overwonnen zijn
Doorstreeling, heel fijn en stil.
| |
| |
Hoog heel hoog in de boomen.
Toe lief, och toe, laten wij
Ook lachen en vrijen en droomen.
Droomen van komende liefdeprachten,
En van den komenden blijden Mei,
Van liefdedagen, van liefdenachten,
VI
Ik druk U wild hartstochtelijk
o Passie, o wellust, o liefdedorst.
Ik zucht, ik ween, ik schrei,
Ik zing, ik drink, ik lach,
| |
| |
Met al mijn liefdekrachten,
Want bij U, bij U wijlen mijn zinnen, mijn gedachten.
VII
Wees niet boos op haar, die U bemint,
Neem de roos van haar, die voor U zingt,
Toe neem en vergeef, als zij U griefde,
Neem de roos, de roos, vol vreugd, vol liefde.
De roos, die gij nu houdt in Uw hand,
De roos, o wee, zij gloeit en brandt,
Zij lacht, zij beeft, zij doet U schrikken
Want zij komt nu aan Uw harte tikken.
Aan Uw hart, dat o zoo koud en wreed,
Aan Uw hart, dat niets van liefde weet,
Aan Uw hart de roos, die zij U zond,
Zij, die sterft aan haar liefdewond.
|
|