| |
| |
| |
Een moordend beroep Door J. Molenmaker.
Iets over Steenhouwers en hun vak. - Proefschrift door S. Elias. 1909. - Steenhouwersarbeid en Steenhouwersziekte. - Rapport van een commissie bestaande uit afgevaardigden van een 5-tal ingenieurs-vereenigingen. W.L. en J. Brusse. 1910. - Een en ander over de gevaren van het Steenhouwersvak, door Dr. S. Elias. Ned. Tijdschr. van Geneeskunde. 1910, 2e helft no. 12.
Geschriften over de gezondheid van steenhouwers zijn op dit oogenblik van bijzonder belang, daar bij de Tweede Kamer een wetsontwerp in behandeling is ter bestrijding van de gevaren waaraan de arbeiders in dat vak bloot staan. Blijkens het voorloopig verslag heeft het wetsontwerp vele leden bezorgd gemaakt. Zij zagen daarin beginselen opgenomen, die zij blijkbaar niet aandurfden. Zonder op bijzonderheden integaan, kunnen die beginselen in drie punten worden samengevat. Allereerst dat voor een enkel bedrijf een afzonderlijke wet wordt gemaakt, verder dat de toegang tot het vak afhankelijk wordt gesteld van eene vergunning en ten derde dat het bedrijf finantieel moet worden gesteund om de kosten der opteleggen maatregelen te kunnen dragen. Zoo algemeen geformuleerd zien die drie beginselen er inderdaad bedenkelijk uit. Voor elk vak een veiligheidswet zou aanleiding geven tot een buitengewoon ingewikkeld stelsel, afgezien van de moeilijkheden der voorbereiding. Belemmering der vrije beroepskeuze is al evenmin wenschenswaard en nadert een groote staatsvoogdij,
| |
| |
die een ambtenaren-heerschappij zou geven. En maatregelen zoo duur, dat het bedrijf alleen de kosten niet kan dragen, zijn daarom reeds bedenkelijk. Maar men hoede zich voor dergelijk generaliseeren. De steenhouwerswet is geen voorbeeld voor, - en geen begin van, - een bedrijfsgewijze sociale wetgeving. De maatregelen die voorgesteld werden zijn dan ook geen uitwerking van beginselen, doch eenvoudig practisch bedoeld. Wat toch is de zaak? Voor gezondheid en veiligheid der arbeiders is er één enkele algemeene wet, de Veiligheidswet. Hoewel het nut daarvan reeds uitvoerig gebleken is, waarvoor men slechts de verslagen der arbeidsinspectie behoeft op te slaan, zijn er enkele bedrijven, waar die algemeene wet machteloos blijkt tegen een bijzonder groot gevaar dat de arbeiders bedreigt. Daar is aanvulling van noode. Het eerst bleek dit voor de lucifersfabrieken.
Een aparte wet bracht afdoende hulp. Iets dergelijks geschiedde voor de caissonarbeiders, die onder hoogen luchtdruk werken. Daarna zijn er nog andere bedrijven die voor meerdere staatszorg in aanmerking komen, zooals de loodwitfabrieken, de vlasserijen, enkele bedrijven met bijzonder gevaar voor loodvergiftiging, zooals het schildersvak, mogelijk ook lompensorteerderijen, en stellig ook de steenhouwers.
Dit is niets bijzonders. In bijna alle landen kent de sociale wetgeving voor deze bedrijven afzonderlijke regelingen, al is de vaststelling daarvan niet steeds aan den wetgever gevraagd, omdat de regeering daartoe uit eigen machte kon overgaan.
Daarom is een afzonderlijk wetsontwerp voor de steenhouwers, geen nederlandsche buitennissigheid.
Het moet echter duidelijk zijn, dat we hier met een uitzonderingsgeval te doen hebben, namelijk met een buitengewoon groot gezondheidsgevaar, dat niet met gewone middelen te bestrijden is.
Dit nu is buiten twijfel het geval, en de aangehaalde geschriften leveren daarvoor het bewijs. Krachtige en schijnbaar gezonde steenhouwers worden dikwijls jong en meestal tusschen de 40 en 50 jaar aangegrepen door een soort tering, die door het snelle verloop zoo kenmerkend voor het vak is, dat die ziekte de ‘steenhouwer’ genoemd wordt. Geen vak met zoo'n hoog sterftecijfer en met zoo weinig ouderen dan 50 jaar.
| |
| |
Toen voor eenige jaren een onderzoek der arbeidsinspectie dit feit scherp aantoonde was er niemand in 't land, die zich tegen een krachtig regeeringsingrijpen zou verzetten. Het was trouwens in kleiner kring al lang bekend. Bij grootere bouwwerken, waar een vrij groot aantal steenhouwers te werk waren, zagen de leiders deze krachtige arbeiders opvallend sterven.
Daarom werd uit ingenieurskringen eene commissie gevormd, die nog eens een uitvoerig onderzoek instelde, en daarom ook zag een jong Rotterdamsch arts niet op tegen de moeite nauwkeurig een groot aantal steenhouwers te onderzoeken. Dit werk heeft ten volle de vroeger gevonden feiten bevestigd. Het steenhouwersvak is buitengewoon ongezond en gevaarlijk. En daar dit vast staat is een afzonderlijke regeling ten behoeve der steenhouwers, en zijn ook buitengewone middelen gerechtvaardigd. Vooral ook omdat gebleken is hoe moeilijk het zal zijn iets tegen die beruchte moordende ziekte te doen. Er is niet alleen evenveel, er is belangrijk meer reden om voor de steenhouwers te verrichten, wat voor de arbeiders in lucifersfabrieken en in de caissons reeds is gedaan. Ook voor de lucifersfabrieken werd een nieuw en zeer vèrgaand beginsel ingevoerd, n.l. het verbod van een bepaald product, en tevens het beschermen der fabrieken tegen invoer van dat product uit het buitenland. Ook voor caissonarbeid werd een geneeskundige geschiktheidsverklaring dwingend geeischt. Daarom is te hopen dat geen beginselvrees, of liever angst voor de consekwentie van een uitzonderingsmiddel de kamers zal weerhouden verbetering te brengen in het steenhouwersvak.
* * *
Welke verbetering is er noodig? Dit is natuurlijk de vraag, die bij de beoordeeling van het wetsontwerp te stellen is. En deze lokt een tweede vraag uit, n.l. wat is de oorzaak van die vroege en groote sterfte der steenhouwers. Natuurlijk hebben de onderzoekers zich daarmede bezig gehouden. Het scheen alsof het antwoord eenvoudig kon zijn. Het bewerken van natuursteen veroorzaakt een vrij groote hoeveelheid fijn stof in de atmosfeer. Dit stof wordt door de steenhouwers
| |
| |
ingeademd, en veroorzaakt volgens vrij algemeen geldende opvatting een geschiktheid tot - en een verminderde weerstand tegen - de tuberculose.
Tot deze opvatting komt in navolging van vele vroegere onderzoekers, ook de ingenieurs-commissie, al neemt zij daarbij aan dat naast den invloed van het steenstof, ook andere schaden optreden, en in niet geringe mate de vermoeidheid van het lichaam en van de borstspieren die door het langdurig steenhakken wordt veroorzaakt.
De jonge Rotterdamsche arts Elias is echter een andere meening toegedaan, die hij eerst in zijn proefschrift en daarna in het Ned. Tijdschrift voor de Geneeskunde nog eens tegenover de commissie verdedigt. Hij stelt den stofinvloed geheel naar achteren, en schrijft de oorzaak van de steenhouwersziekte toe aan de trillingen en schokken waaraan de borstkas van den steenhouwer is blootgesteld. Met eenige stoutmoedigheid spreekt hij van een ‘stofdogma’ en acht het verband tusschen het stof en de tuberculose geheel en al onbewezen.
Dit meeningsverschil is eigenlijk een zuiver medische kwestie, die voor de bescherming der steenhouwers van weinig belang zou zijn indien er niet eigenaardige gevolgtrekkingen uit gemaakt werden. Want over de wijze waarop witte phosphor kaaknekrose veroorzaakte, en waarop lood in het lichaam allerlei vergiftigingsverschijnselen verwekt, heeft de wetenschap nooit zekerheid kunnen verschaffen. Dit heeft echter niet belet dat met goed resultaat de arbeiders tegen 't gevaar dier beide giften zijn beschermd geworden.
Zoo ook heeft Dr. Elias gebruik gemaakt van het blanco der wetenschap om met een scherpe kritiek aan te toonen dat het verband tusschen stofinademing en tuberculose niet physiologisch verklaard is. Zijn consekwentie dat het bestaan van zoo'n verband daarom niet bewezen is, gaat echter niet op. Want niet alleen leert de statistiek dat bij stofinademing tuberculose in een aanzienlijk grootere mate optreedt dan bij personen die stofvrije lucht inademen, maar wat meer bewijst, de sterfte aan tuberculose in eenig stofrijk bedrijf, daalt onmiddellijk indien men de stofverspreiding doet tegengaan. Vandaar het groote succes der installatie's die de bedrijfsstof afzuigen.
Maar, zegt Dr. Elias, met een inderdaad scherpe kritische
| |
| |
beoordeeling, dat gaat niet op voor alle stofsoorten en voor alle stoffige beroepen, b.v. niet voor mijnwerkers en straatvegers. Daarom is het niet stof in 't algemeen, doch hoogstens een bepaald soort stof dat de tuberculose bevordert. En welke eigenschappen van dat stof zijn dan de gevaarlijke; is het de fijnheid, de hoeveelheid, de chemische samenstelling, de vorm? Om welke dezer eigenschappen is dan het steenstof zoo gevaarlijk? En inderdaad moet men hem thans nog het antwoord op die vragen schuldig blijven. Is hij er daarom in geslaagd den invloed van het steenstof te loochenen? Hoogstens heeft hij aangetoond dat die invloed nog niet verklaard is. Want bewezen is zoowel de groote sterfte der steenhouwers alsook de aanwezigheid van het stof in hunne omgeving.
Kon de heer Elias erin slagen aan te wijzen dat die groote sterfte door een anderen invloed geheel te verklaren was dan moest men zich wel aan zijn kritiek gewonnen geven. Dat is echter geenszins het geval. Zijne verklaring door middel van de trillingen waaraan de borstkas blootstaat is geheel en al uit de lucht gegrepen en door geen spoor van bewijs gesteund. Hij mist zelfs analogiën in andere beroepen, zooals er voor den stofinvloed talrijke zijn aantewijzen. Waar dus thans practisch gekozen zou moeten worden tusschen twee oorzaken voor de steenhouwersziekte, n.l. tusschen het steenstof en de trillingen die bij het slaan op harde steen optreden, moet weliswaar aangenomen worden dat het streng wetenschappelijk bewijs ontbreekt zoowel voor het een als voor het ander, doch dat uit analogie met de ervaring van stof in andere bedrijven, de eerste oorzaak verreweg de waarschijnlijkste dat is de sterkste is. Daarbij kan dan zelfs afgezien worden van de overweging dat Dr. Elias in zijne meening geheel alleen staat tegenover talrijke onderzoekers in bijna alle landen, zoowel uit vroegere als latere jaren. Toch is ook deze overweging van beteekenis daar de heer Elias uitsluitend gezonde werkzame steenhouwers onderzocht en de eigenlijke steenhouwersziekte niet uit eigen ervaring doch slechts uit mededeeling en beschrijving kent. Vroegere onderzoekers daarentegen hebben hunne overtuiging voor een groot deel gegrond op patienten die zij ten onder zagen gaan, en zelfs waren er al heel vroeg onderzoekers die sectie op de longen verricht hebben en daarin steenstof aantroffen. Ten
| |
| |
slotte mag het ook wel van eenige beteekenis zijn, dat de steenhouwers zelve zonder eenige weifeling het stof als hun vijand aanwijzen.
* * *
Het opwerpen van dit zuiver medisch geschilpunt zou bij den strijd tegen 't steenhouwersgevaar weinig kwaad kunnen stichten, indien niet eenigszins wonderlijke en onlogische gevolgtrekkingen gemaakt werden uit de meening door Dr. Elias verkondigd, en wel in diens eigen voetspoor. Hoe redeneert toch deze? Wanneer het stof niet de voornaamste oorzaak der steenhouwerstering is, dan is er ook geen onderscheid tusschen de verschillende soorten steenstof te maken, in dezen zin dat de eene soort van dat fijne stof gevaarlijker zou zijn dan de andere. Deze conclusie is onweerlegbaar. Doch nu komt er een groote sprong, n.l. deze, dat dus de eene steensoort bij de bewerking voor de arbeiders niet gevaarlijker is dan de andere. Zelfs al had de heer Elias het eerste bewezen, dan nog had hij geen recht het laatste te beweren, tenzij hij daarvoor afzonderlijke bewijzen bijbracht. Wat zijn nu die bewijzen? Hij noemt daarvoor de uitkomsten van zijn onderzoek vervat in een tabel. Wanneer deze eenigszins nauwer wordt samengevat dan blijkt dat van 32 steenhouwers, die minstens half om half hardsteen en zandsteen verwerken er 17 vrij zijn van tuberculose of verdenking daarvan. Van de 78 die minder zandsteen verwerken zijn er 48 geheel vrij, dus een vrij belangrijk hooger gedeelte.
Zelfs dit onderzoek van werkzame steenhouwers, dat slechts een gebrekkig middel is ter vervanging van een zuivere sterfteen ziektestatistiek, wees dus, trouwens geheel in overeenstemming met de onderzoekingen der ingenieurs-commissie, een grootere gevaarlijkheid aan voor de zandsteenbewerking. Dit stemt volledig overeen met de gangbare meening zoowel van buitenlandsche onderzoekers als van de steenhouwers zelve. Trouwens Dr. Elias moet erkennen dat ‘de steenhouwer’, dat is de snel verloopende tering, veelvuldiger voorkomt bij de zandsteenbewerking. Hij tracht dit feit te verklaren in zijn systeem door aantenemen, dat de bewerking van zandsteen meer en harder schokken en trillingen veroorzaakt dan die van hard- | |
| |
steen. Dit wordt door hem met geen enkel feit bewezen of aannemelijk gemaakt, evenmin als zijne bewering, dat de longziekten door hardsteen veroorzaakt een zooveel langzamer verloop hebben en daarom minder in 't oog zouden vallen.
Zijne meening: ‘dat de gevaarlijkheid van hardsteen niet alleen onderschat wordt, doch voor die van zandsteen niet aantoonbaar onderdoet’ blijkt derhalve op geen enkel feit te berusten. Integendeel moet Dr. Elias tegenover zijne losse en ongegronde verklaringen wel feiten erkennen, die het tegendeel bewijzen.
Afgezien dus nog van de vraag of inderdaad de steenstof de oorzaak is van de steenhouwersziekte, moet aangenomen worden dat het gevaar daarvoor meer of minder groot is naar gelang van de steensoort die bewerkt wordt.
* * *
Het onderscheid van meer of minder gevaarlijke steensoorten stond vrij wel vast. Technici en medici die bij groote werken de steenhouwers slachtoffers van hun beroep zagen worden twijfelden er niet aan.
Meer dan eens werd om die reden van steensoort tijdens het werk veranderd, en met direct gunstig resultaat. Daarom was het van een practisch belang de ongegrondheid der meening van Dr. Elias eenigszins uitvoerig aantetoonen. Want eenerzijds hebben zijn gewaagde conclusie's ertoe geleid, nog meer gewaagde te maken, alsof n.l. de gevaarlijkheid van het steenhouwen heelemaal nog niet bewezen zou zijn. Anderzijds zou het voor uitvoerders van bouwwerken aanleiding kunnen zijn geen aandacht te besteden aan de vraag welke steensoort zij ook in 't belang der arbeiders zouden kiezen. Beide gevolgen zouden stellig schadelijk geweest zijn.
Op eén punt heeft echter terecht de Rotterdamsche arts de aandacht gevestigd, n.l. dat ook het bewerken van hardsteen verre van onschadelijk is. Evenmin als uit zijn onderzoek geconcludeerd mag worden dat het van geen belang is ten behoeve van de gezondheid der steenhouwers op de verschillende schadelijkheid der gebruikelijke steensoorten te letten, evenmin is het juist uitsluitend te letten op gevaarlijke zandsteen als b.v. de veel gebruikelijke Oberkirchner of Bentheimer.
| |
| |
Deze omstandigheid maakt het niet gemakkelijk radikale hulp aan de steenhouwers te verschaffen. Men kan beproeven den schadelijken invloed te beperken, opheffen kan men dien direct niet. Tegenover de gevaarlijke witte-, stond de onschadelijke roode phosphor en tegenover het giftige loodwit, het ongevaarlijke zinkwit. Maar zandsteen of hardsteen te bewerken blijft voor den steenhouwer een gevaar voor tuberculose behouden, al is bij 't een dat gevaar grooter dan bij 't andere. Zelfs indien getracht wordt om de minst gevaarlijke steen voor eenig groot bouwwerk te gebruiken, toch moeten er krachtige middelen aangewend worden om de gezondheid der arbeiders te beschermen.
Die middelen betreffen allereerst ruime en goed geventitileerde werkplaatsen, dan maatregelen om verspreiding van stof zooveel mogelijk te beperken, en ten slotte voorschriften om te groote vermoeienis tegen te gaan.
Vooral dit laatste middel is ingrijpend, want het omvat niets minder dan verkorting van den werktijd, die eigenlijk loonsverhooging insluit, verder het verbod van den ‘grendel’ een gereedschap bestaande uit een tiental verbonden beitels aan een hamersteel bevestigd, en ten slotte verbod van het ‘stuk-’ of ‘akkoord’ werk, waardoor buitenmatige inspanning in de hand gewerkt wordt.
Het is duidelijk dat vooral Dr. Elias op deze verbeteringen aandringt, waar hij zoo groot gewicht hecht aan de schokken, die de longen van den steenhouwer ondervinden.
Behalve het verbod van stukwerk wil de regeering völgens het wetsontwerp de aangegeven middelen in toepassing brengen. En bovendien wordt daarin bepaald dat er een voortdurend geneeskundig toezicht zal zijn op alle arbeiders, om regelmatig nategaan of het beroepsgevaar hen ernstig-bedreigt. Het strengst zal dit zijn voor de jongens van 14 tot 18 jaar - jeugdigeren worden niet toegelaten - die bij dreigend gevaar verplicht zullen worden een ander beroep te kiezen.
Toegegeven moet worden dat inderdaad de voorgestelde maatregelen in het Nederlandsche steenhouwersvak een groote verandering zullen brengen, maar met minder kan in geen enkel opzicht vrede genomen worden. Wie daarvan niet overtuigd is, leze wat de belangrijke onderzoekingen aan 't licht
| |
| |
gebracht hebben. Er moet veel verbeterd worden in de arbeidsomstandigheden, die nog alles te wenschen overlaten, en er is een noodstand, die krachtige maatregelen wettigt.
Integendeel zou met recht betoogd kunnen worden dat meer noodig is dan wat de regeering voorstelt.
Dr. Elias, en wie zijne meening zijn toegedaan, moeten het toelaten van het stukwerk betreuren, en de ingenieurs-commissie het feit dat geen verbod uitgevaardigd zal worden voor bijzonder gevaarlijke zandsteensoorten. Daarom is de weerstand, die het wetsontwerp in de Tweede Kamer schijnt te ondervinden onbegrijpelijk. Nòch vrees voor nieuwe beginselen, daar die op een zoo uiterst beperkt terrein en uit ganschelijk practische inzichten worden voorgesteld, nòch politieke vooringenomenheid tegen redactie-vormen mogen weerhouden om voor zoo buitenmatig gevaarlijk werk de strikt noodzakelijke hulp te verschaffen. Wanneer het inderdaad ernst is de tuberculose onder de arbeiders met kracht tegentegaan, dan wordt hier een daad gevraagd, waar onthouding een groote verantwoordelijkheid zou leggen op hen die zulk eenvoudig practisch werk tegenhouden.
* * *
Juist omdat blijkt hoezeer voor zulke wetsontwerpen als dat ten bate der steenhouwers een beslist optreden noodzakelijk is, moet het betreurd worden dat onder de warme, en op de meeste punten eensgezinde, voorstanders en voorstellers der maatregelen geschil is ontstaan. Hierdoor wordt twijfel gewekt alsof het onderwerp eigenlijk nog niet geschikt is om door den wetgever behandeld te worden, alsof nog niet vast staat dat de steenhouwers zoo ernstig door die vroege en snelle tering geregeld bedreigd worden, alsof het volstrekt niet zeker is dat de voorgestelde maatregelen wel noodig zijn en zullen baten. Dit dient echter erkend dat de regeeringsvoorstellen in elk geval nuttig en noodig zijn. Daarover bestaat bij niemand twijfel die zich met het onderwerp ooit inliet.
Waarover gestreden wordt betreft punten, die niet door de regeering zijn voorgesteld. En wanneer door deze omstandigheid de kracht der voorstanders op elkaar wordt aangewend inplaats van
| |
| |
op den tegenstand tegen het wetsontwerp, is er veel kans dat er weinig voor de steenhouwers geschiedt. Dit worde bij dien onderlingen strijd geen oogenblik uit het oog verloren.
Ook wanneer het stukwerk niet wettelijk wordt afgeschaft, dan nog kan de vakvereeniging met veel meer succes daartegen ingaan, indien het wetsontwerp eenmaal toegepast wordt, dan wanneer het verworpen wordt of onder archievenstof zou verdwijnen.
En gelijke kans heeft de strijd tegen de gevaarlijkste steensoorten. Wanneer architecten en steenhouwerspatroons gedwongen zijn kennis te nemen van de gezondheid der arbeiders en te passen op hunne belangen, zal ongetwijfeld ook hun aandacht er op vallen welke steensoort de minste gevaren veroorzaakt.
Dat dus geen geschil over een enkel punt de krachten verspille, die voor het verkrijgen van hulp voor de steenhouwers zoo bitter noodig blijken.
* * *
Waarom gaat de strijd, die in de aangehaalde geschriften tot uiting komt? Niet om het feit dat de steenhouwers door de wet beschermd moeten worden, doch om de vraag of zandsteen voor ons land te verbieden is. Deze vraag is van bij uitstek practische beteekenis. De hygiënische wenschelijkheid daarvan moest vast staan.
Zoowel de artsen, die de ingenieurscommissie behulpzaam waren, als ook Dr. Elias kunnen niet anders wenschen dan dat het minst gevaarlijke materiaal worde gebruikt. Ook Dr. Elias, want volgens zijn theorie zijn de hardere gesteenten gevaarlijker, al is het dan niet door het stof. Waren met een zandsteen-verbod, evenals met dat voor witten phosphor of voor loodwit de arbeiders op eens geholpen, dan zou de zaak gemakkelijker staan. Maar in de eerste plaats is enkel een zandsteen-verbod niet voldoende, en verder dient aangewezen te worden welke zandsteensoorten niet bewerkt mogen worden. Er is een geleidelijke toename van gevaarlijkheid bij verschillende soorten die niet toelaat een grens te trekken tusschen onschadelijk en schadelijk, maar hoogstens tusschen meer of minder gevaarlijk.
| |
| |
De ingenieurscommissie wenscht danook weliswaar een principieel verbod van gevaarlijke zandsteen, maar opdat later door nauwkeurig onderzoek uitgemaakt zal worden welke die soorten zijn. Tevens zou er een onderzoek moeten geschieden naar bruikbaarheid en duurzaamheid van weinig gevaarlijke kalksteensoorten. Dr. Elias keert zich niet hiertegen, maar tegen een verbod van met name genoemde soorten die onder steenhouwers algemeen als schadelijk gelden. Die aanwijzing is zijns inziens te empirisch, en zou alleen kunnen geschieden op gebleken schadelijkheid.
Het practische meeningsverschil is danook uitermate gering en krijgt eerst een schijn van omvang door de zuiver geneeskundige kwestie over de oorzaak van de steenhouwerskwalen.
Wanneer de ontworpen steenhouwerswet wordt aangenomen, is het niet te betwijfelen dat de regeering nauwkeurig de resultaten van de wet zal nagaan. En waar de regeering niet bereid zou zijn om een principieel verbod van stukwerk en van buitengewoon gevaarlijk materiaal in haar wetsontwerp op te nemen, zou het zeker niet te veel van haar gevergd zijn, indien zij bij de uitvoering der wet nauwkeurig liet nagaan, wat de gevolgen van het stukwerk, en wat de gevolgen van 't gebruik van verschillende steensoorten zijn. Dat spreekt bijna van zelf, nu de regeering zich met de gezondheid der steenhouwers gaat bemoeien.
Doch wanneer dit geschiedt is grootendeels aan den wensch der ingenieurs-commissie voldaan. Want het is toch duidelijk dat het gebruik van gevaarlijke en voor het bouwvak onnoodige steen sterk zal verminderen, zoodra de feiten van het een en het ander vast staan, zoo noodig door een aanvullend verbod.
Bij den strijd tegen de gevaren voor de steenhouwers is het daarom hoogst ongewenscht theoretische geschilpunten al te sterk en met groote woorden uit te meten. De hoofdzaak is op dit oogenblik dat de volksvertegenwoordiging overtuigd worde dat de steenhouwerswet even gemakkelijk en met evenveel steun haar plaats moest innemen naast de phosphorluciferswet en de caissonwet, waarmede ons land getoond heeft geen krachtige middelen te schuwen, wanneer daarvan het gunstige resultaat zoo stellig voorspeld kan worden. |
|