De Beweging. Jaargang 6(1910)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] Jean Moréas Vijf van zijn ‘Stances’ Vertaald door Albert Verwey. I De rozen die ik liefhad welkten slag op slag, Niet elk seizoen behoort aan jonge en blonde spruiten, De zefir ademde al te lang: nu is de dag Voor wreeden noordewind waarvoor de stroomen sluiten. Is 't noodig, Blijheid, dat ge uw stem zoo maatloos hoogt, En weet gij niet hoe dwaas het uitziet voor ons beide Wanneer gij telkens weer en zonder reden poogt De snaar te treffen die ik aan de Weemoed wijdde? [pagina 114] [p. 114] II O weemoedvolle zee, tot onlangs mij zoo vreemd, In uw wichtloozen damp zult ge aanstonds mij omronden, En waar uw natte strand spoor van mijn voeten neemt, Vergeet ik plotseling èn stad èn aardsche gronden. O zee, o droevige vloed, verstaat ge in 't luide slaan Dat daadlijk sterven komt op de onbeplante zanden, Ten doode toe mijn hart te wiegen dat voortaan De schoonheid nog maar wil van wrakken aan uw stranden? III Welaan! ik deed misschien alleen naar mijn natuur! Zacht zag ik, was toch hard, en vroolijk, schoon gebroken. Ik wenschte een god te maken uit dit kort geduur: Nu sleep ik achter mij de tallelooze spoken. De sterfelijke mensch bezwijkt en 't lot verwint. Apollo, wreede god, die de eigen ras-vertrouwdheid Vijandig, 't hartebloed deedt stroomen van uw kind, - Wat gij kastijdde in mij, dat was uw eigen stoutheid. [pagina 115] [p. 115] IV Gij lacht maar om uw lot en duldt toch al de kwalen Die u zijn lafheid zendt. Zelf weet ge niet waarom met rijzen en met dalen Uw nacht-gezang niet endt. Wat nuttigheid, Poëet, is in uw spel gelegen? Vraagt één op wichtgen toon. Ach, luister niet naar hem. Apollo en de Negen Zijn toch niet zonder schoon. Geboren wordt elkeen, tzij kwaad of goed-geprezen, Zij sterven ook eerlang, Omdat hier niets ontstaat dan enkel om te wezen Voorwendsel tot uw zang. V Van de ether gezellin, traagwiegelende rook, Wij zijn van één natuur. Uw leven duurt maar kort, het mijne vluchtigde ook, Maar wij ontstaan uit vuur. De mensch, opdat hij leev' - om de asch bijeen te halen, Slijte zijn knieën hij. Om géén ding meer bezorgd en zonder ooit te dalen Vervluchtigen wij bei. Vorige Volgende