De Beweging. Jaargang 6(1910)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 268] [p. 268] De forellenvisscher Door Albert Verwey. Werp uw snoer op den stroom en vertrouw dat de buit Bijt, door de gunst van een god. Of hij de angelroe spant - vier de koord verder uit! - Haal hem aan of geef schot. De morgen blinkt frisch op het golfgrage meer, De berken staan groen aan den rand, De boot schiet vooruit, wiegelt zacht heen en weer, Waar het zuigt, eer het stort, houdt ze stand. Als een vlinder die boven hem lokkenden mond Van een bloem, zich zwevend houdt, Zijn angel dan boort naar den zoeten grond, - Roover die roerloos schouwt - Zoo hangt ge en uw hakende snoer snelt weg In de kolkende kloof, in de voor, Waar de vlugge forel rond uw kloek overleg Dartelt en spoedt in zijn spoor. [pagina 269] [p. 269] Zwier uit nu de lijn, als de middag genaakt: Zij kringt in bevalligen boog Over 't glad-stille vlak, tot ze in 't klotsen geraakt - De golf om u heen spat hoog. De wind wakkert aan en een daavren begint Waar de stroomval den schietstroom verzelt. Waar de spar met zijn wortels granietblokken bindt Vaart ge in het botsend geweld. Op en neer, hoog en laag, tot ge 't steken ontschuil' Van de zon die zijn hitte op u blaakt. Zie een kleine forel, in dien koeleren kuil, Verliefd op uw lokaas geraakt. Werp hem weg: hij zal, zij 't met doorboorde lip, Vroolijk zijn visschebestaan Genieten, een kleurige flonkerstip Langs donkre en bewogen baan. Vaar voort: in de nachten van 't noorden zijn De heemlen als dagen hel, Zij houden aldoor hun zilvren schijn En bevende stralenspel. Vaar voort: als 't geschal van den val u verrast En de sparren duistren naarvoor, Houd alleen met uw handen de angelroe vast, Zit rustig en leen uw oor [pagina 270] [p. 270] Aan alle geluiden, zonder dat Uw hart één even trilt: Achter u zit wie 't waterpad Kent en geen woord verspilt, De Roeier die heel de Kumene: Stroomval, versnelling en meer, Kent, en dat meer gelijk een zee, Waar ge komt, en waart weleer. De Roeier voor wien ge een werktuig zijt, De boot, gij, hengel en snoer, Hij stuwt en stuurt met sterk beleid, Hij, even wijs als stoer. Wees onvervaard: als op den dag, Zwart en katoogen-groen Het water kolkt: zijn valsche lach Zal u geen hinder doen. Als mot en vleermuis rond u zwermt, Een oboe krijt van ver, Gediert uit bosch en kreken kermt, - Vergeefs zoekt ge ééne ster, - Rust dan in hem: hij brengt u wel Langs afgrond, kolk en kaap, - Ge zijt uit op de vangst van de groote Forél En ge vangt hem, half in slaap. Vorige Volgende