| |
| |
| |
Politieke gesprekken Door G. en N. Burger.
II
N. De Kuyper-zaak heeft...
G. Laten we daar nu niet mee beginnen. Die ongelukkige lintjesgeschiedenis is als de bontgekleurde reklameplaat van een tingel-tangel of een twaalfde-rangs tooneel. Veel bombarie over een onnoozele zaak. Er zijn toch gewichtiger dingen aan de orde.
N. Niet al te haastig met dat oordeel. Ik geef direct toe dat de decoraties waarover het gaat van bitter weinig belang zijn. En er is iets bedroevends in, een figuur als Dr. Kuyper, die toch de Nederlandsche politiek van de laatste vijfentwintig jaren beheerscht heeft, zoo te zien aftakelen. Maar het gaat erom of het partij-wezen onze politiek geheel en al mag doordringen. 't Ging er aardig naar toe dat het landsbelang gelijk gesteld werd met het belang van de partij die boven dreef. Dat was Amerikaansche stijl. En daarom wou ik zeggen dat de Kuyper-zaak duidelijk aangetoond heeft dat we de erge partij-politiek te boven geraken.
G. Dat is maar schijn. Wat ge voor tempering van den partijgeest houdt is verslapping van het politieke leven. Daar wou ik het over hebben. Want kijk eens achter dat sensationeele Kuyper-drama. Dat diende om met geheimzinnigheden en mise-en-scène te bedekken hoe zwak de pols slaat van een echte politiek.
N. Zoudt ge dan zoo graag weer terugkeeren naar dien
| |
| |
onvruchtbaren antithese-strijd? Heeft die in de laatste tien jaren iets tot stand kunnen brengen? 't Was een voortdurend gekibbel en geploeter om de regeerende partijen een beentije te lichten en zelf weer aan 't bewind te komen. De lawaaiige verkiezingsvergaderingen met handig maar leeg debat werden overgebracht naar 't Binnenhof, en in de pers werd dat alles dapper gesteund. Mogen we niet blij zijn dat daaraan een einde gaat komen?
G. Zeker, maar onder één voorwaarde: dat er wat anders voor in de plaats komt.
N. Hebben wij dat dan niet? Me dunkt dat er juist nu een ruime gelegenheid komt om...
G. de zaken drijvende te houden. We hebben meer dan dat noodig.
N. Toegegeven. Doch laat mij doorspreken. Ik wou zeggen dat er juist veel gedaan kan worden wat dringend noodig is, als men er de politiek maar buiten houdt. Let maar eens op. Zoodra in de Tweede Kamer ernstig over een onderwerp gepraat wordt, en een der leden laat doorschemeren dat zijn partij bij dit of dat belang heeft, zoo roept men hem - en als een verwijt - toe, dat hij er ‘de’ politiek in brengt. Dat teekent.
G. Inderdaad het teekent hoe moe en mat de politiekers zijn. Zij aanvaarden soms het booze merkteeken, dat bij elke partijdigheid behoort, voor de politiek die zij te voeren en te leiden hebben. Want waar zijn zij anders voor? Moeten zij alleen maar controleeren wat de regeering doet en proeven van de wetsschotels, die hen voorgezet worden?
N. Wel, natuurlijk. Wilt ge dan die honderd personen aan 't regeeren en wetten maken zetten? Dat zou al te fraai worden. Neen wij zijn nu op den goeden weg. De Kamer moest juist ingetoomd inplaats van aangevuurd worden. En dat heeft ze zelf begrepen, al steigert ze nog weleens wanneer de breidel van 't nieuwe reglement van orde gevoeld wordt. Dat zal echter wel gewennen. Zaken doen, daar komt het op aan. De regeeringstaak is wezenlijk breed genoeg. Wanneer dat nu kalmweg ontwikkeld wordt, en dat gaat gelukkig geleidelijk, dan is er gelegenheid om alle moeilijke kwesties die zich voordoen tot een degelijke oplossing te brengen. Geen gejaag
| |
| |
van leuzen, en geen vliegen afvangen, maar studie van de wezenlijke landsbelangen, om tot een goede regeling te komen. Dat is dan ook de grondtoon der begrootingsdiscussies.
G. Hoe vredig. 'k Zie het beeld al voor me van den keur der Nederlandsche natie, in Den Haag bijeengekomen om elk een steentje bijtedragen aan de wetjes en subsidies en regelingen die hier dit nuttig instituut, daar deze verbetering, ginds een of ander initiatief voor maatschappelijk werk moet steunen. 't Is of onze maatschappij een aardige tuin is, waar we groenten teelen en vruchtboomen onderhouden, en ook bloemen kweeken. Daar zullen we nu allen zorgvuldig voor zorgen. En gelukkig zijn de booze ondeugende jongens, die door de perken liepen en die er zoo'n kabaalsch leven met hun vechtpartijen maakten buiten 't hek gezet. Of ze zijn tam gemaakt.
N. Parodieeren kan men alles, en met wat aardige beeldspraak erbij, is 't ook wel grappig. Maar zoo is het toch wezenlijk niet. Ik dacht dat gij voor het materieele welzijn van ons volk meer gevoelde dan om het met een tuintje te vergelijken. Wanneer de rechtspraak verbeterd wordt, wanneer voor de misdadige en verwaarloosde jeugd flink gezorgd is, wanneer onze wetboeken herzien worden: de landbouw en visscherij bevorderd, gewaakt tegen het varen met onveilige schepen, de gemeente instaat gesteld tot betere uitoefening van hare moderne functies, is dat toch meer waard dan ‘een wetje, een subsidietje’ of iets dergelijks genoemd te worden.
Maar bovendien...
G. Ja juist bovendien, daar komt het op aan...
N. Zeker, wees niet ongeduldig, ik begrijp wel waar ge heen wilt. 't Kiesrecht en de sociale verzekering, en beperking van den arbeidsduur tot tien uur, en arbeidswetten voor den landarbeid. Dat bedoelt ge.
G. Juist daarover wou ik gesproken hebben...
N. Maar staat dat alles dan stil? Er wordt toch aan gewerkt. Wilt ge dan juist in zulke moeilijke onderwerpen weer de politiek gaan brengen? Dan komt er immers heelemaal niets van. 't Is toch duidelijk genoeg, als men maar niet altijd denkt aan kiezersleuzen, en wat daar allemaal bijbehoort. 't Kiesrecht moet noodzakelijk de grondswetsherziening mee brengen. Allerlei is erin verouderd en moet vernieuwd worden. Maar
| |
| |
daar blijft het niet bij. Vrouwenkiesrecht, algemeen kiesrecht, huismanskiesrecht, evenredige vertegenwoordiging, wijziging van de Eerste Kamer. 't Komt er alles bij te pas. Met een partij-leus is 't kant en klaar in nog geen vijf minuten. Maar het belang van 't geheele land is ermee gemoeid. Hoe licht zou eenig belang vergeten of verwaarloosd worden.
G. Dat is nu zoo juist naar mijn hart gesproken. Er zou wel eens een groot, een heel groot belang verwaarloosd kunnen worden. En let op, 't zal verwaarloosd worden als er niet iets verandert in onze politiek.
N. Waarom zou dat gebeuren? Omdat er geen actie voor gemaakt wordt in pers, in vergaderingen, in moties? Zoover zijn we toch wel dat we allerlei belangen kennen.
G. Kennen is nog niet laten leven. Maar ga door, ik zal straks mijn meening wel uitvoeriger zeggen. De verzekering dan nu.
Wat hebt ge daarover in 't midden te brengen?
N. Dat kunt ge bijna raden. Want zoo er één onderwerp is dat inzicht in de maatschappelijke verhoudingen, kennis van toestanden, en wel overwogen overleg vereischt, dan is het de sociale verzekering. Het moet een knappe kop zijn, die de verzekeringswetgeving in elkaar zet. Want er is langzamerhand zooveel overhoop gehaald, dat een bijzonder groot werk gevraagd wordt. De Ongevallenwet bevredigt niemand en toch wordt van alle zijden aangedrongen op een uitbreiding der regeling tot de zeevisscherij, tot den landbouw, en eigenlijk tot alle bedrijven. Dan volgt de ziekteverzekering, die ook in eens voor misschien een paar miliioen menschen klaar moet staan. En ondertusschen vraagt men waar de ouderdoms- en invaliditeitsverzekering blijft, terwijl ook de moederschapsverzekering en de werkloozenverzekering komen opduiken. Dat is niet alleen een reorganisatie van een groot stuk maatschappelijk leven, die veel geld en veel arbeid zal vereischen. Het is tegelijk een taak waarbij alle belangen der maatschappij te pas komen. Afgezien nog van de belastingverzwaring, die het gevolg ervan zijn moet, zou een verkeerde regeling der sociale verzekering handel en nijverheid kunnen ondermijnen en het verantwoordelijkheidsbesef van den zelfstandigen burger aantasten. En waar nu de plannen, die in Duitschland en Oostenrijk aanhangig zijn over de samensmel- | |
| |
ting en hervorming der verschillende takken der verzekering nog geenszins algemeene instemming vinden, is het meer dan geraden om kalm plannen te ontwerpen, en van alle zijden te bekijken. Waarom zouden de politieke leuzen van particulier initiatief, staatszorg, staatspensioen, decentralisatie enz. de hoofden warm moeten maken en ongeschikt voor degelijk overleg? Ik geloof dat de ervaring met de ongevallenwet voldoende geweest is om de verantwoordelijke personen te waarschuwen. Een kalm maar een vast beleid is er noodig. En daarom is 't verstandig dat de verzekeringsdebatten uit de jongste
begrootingsdebatten geëlimineerd zijn en verschoven tot in een rustiger tijd.
G. Zoo kunt ge natuurlijk doorredeneeren over de beperking van den arbeidstijd, over regeling van huisindustrie en landarbeid. Het zijn allemaal moeilijke onderwerpen, en bovendien van groot gewicht. Rust van de politiek en tijd, zegt ge, zijn noodig om zulk werk aan te pakken.
N. Juist, en is dat dan zoo niet? Hoe zoudt ge het anders kunnen? Ik begrijp wel dat ge heel iets anders wilt. Ge wordt ongeduldig. Er is zooveel te hervormen. Maar helpt het dan wat, of ge met Kuyper zegt: ‘ze kunnen niet wachten, geen dag en geen nacht.’ Wat heeft hij dan gedaan? Geloof gerust dat zijn wil er ook wel was. Kuyper had niets liever gewild dan een groote sociale wetgeving tot stand te brengen, zooals Bismarck in Duitschland had gedaan. Dat blijkt wel uit zijn plannen. Maar hij heeft het niet gekund. En waarom niet? Omdat voor zoo'n werk het volk niet verdeeld moet worden door politieken partijgeest. Een regeering die het wil tot stand brengen moet trachten boven de partijen te staan. En 't begin is, om in tegenstelling met wat Kuyper deed, zich te onthouden van het aanwakkeren van partijgeest. Groote hervormingen moeten een nationaal werk zijn, ze moeten gedragen worden door een dieper bewustzijn van de eenheid der natie. De gedachte daaraan moet voorop staan. Kijk maar gerust naar Bismarck, die toch om zoo te zeggen de verpersoonlijking is van de eenhied van het Duitsche volk.
G. Maar was dat dan een tijd van rust? Had Bismarck dan niet om te slagen met een nationale wetgeving het algemeen kiesrecht ingevoerd? En was Duitschland niet bewogen door
| |
| |
allerlei groot en belangrijk politiek streven? Ik neem uw voorbeeld gaarne over, maar trek er geheel andere conclusies uit. Eenheid van 't volk, ik zeg het u na, maar dan ook eenheid van het geheele volk, en niet van de bovenste lagen alleen.
Ik ben het in nog meer met u eens. Zeker, de kiesrechtregeling, arbeids- en verzekeringswetgeving, het is een moeilijk en groot werk. Onze tijd maakt het den staatsman nu eenmaal niet gemakkelijk. Maar met uw rust in de politiek komt gij er nooit, al vraagt ge nog zoo'n langen tijd ervoor.
N. Dat zal dan toch moeten blijken. Want rustig werken beteekent geen stilstand.
G. Maar door wie wordt gewerkt? Door enkele ministers en hunne ambtenaren? Die moeten natuurlijk een plan van groote lijnen en beginselen hebben, om die in wetten te redigeeren.
N. Nog al natuurlijk.
G. Als ge dat toegeeft is de zaak op eens duidelijk. Want dat eerste plan in hoofdlijnen, dat is geen zaak van één persoon of van nog zulke intelligente ambtenaren. Geen vijf referendarissen, zei dezer dagen een minister, kunnen mij helpen. En hij zei dat over het opstellen van politie-maatregelen in de visscherij. Daarvoor moest hij een man hebben die de visscherij in alle bijzonderheden kende. Hoeveel te meer geldt dat voor regelingen die de demokratie moeten leiden, en het sociale leven hervormen.
N. Daarvoor zijn toch geen deskundige menschen noodig. Op dat punt zijn alle ontwikkelde personen in staat tot oordeelen.
G. Juist dat is noodig, dat alle personen kunnen oordeelen, omdat ze de noodige ontwikkeling hebben. Wat anders is het doel der demokratie? Let wel, ik zeg het doel, want zoover zijn we nog lang niet.
De demokratische regeering berust erop dat elk burger een politiek oordeel heeft, doch ze moet dat zelf waar maken.
En dat is een heel moeilijke taak, ik zou bijna zeggen de taak van onzen tijd, want alle sociale hervormingen worden daarbij vergeleken middel in plaats van doel.
N. Vedwaalt ge niet naar de utopiën?
Geeft ge u niet gevangen in de oude, maar overwonnen liberale illusie? Het intellectualisme zou alles zijn; opvoeding
| |
| |
nummer een van elk program. Daar zijn we toch al heel lang overheen.
G. Dat schijnt maar zoo. Want let eens op wat voor crisis de demokratie doormaakt. Het is de strijd door geheel Europa heen, waar gij ook kijkt. Engeland wordt er dit oogenblik wel het meest door bewogen. Tot nu toe kon de demokratie een Hoogerhuis van erfelijke pairs nog verdragen, omdat de ontwikkeling der volksregeering om over 't eigen lot te beslissen nog niet in botsing kwam met den wil der groote heeren. Doch nu moet Engeland zoeken naar een anderen vorm der demokratie.
N. Blijkt dan niet duidelijk hoe zelfs in dat land van de oudste politieke ervaring de dam tegen den snel wassenden stroom eener volksopwinding noodig is? Dutft men het daar dan aan, om eenvoudig te zeggen: de meerderheid beslist?
G. Neen, waarschijnlijk durft die meerderheid nog hare eigen verantwoordelijkheid niet te dragen, en zoekt zij een weerstand.
Maar men zoekt toch ook naar een minder sterken weerstand: de dam moet wat lager zijn. Ik wou juist zeggen hoe de demokratie in ontwikkeling en in bewogenheid is om zich beter voor regeeringsvorm geschikt te maken. En dan is er toch geen ander doel mogelijk dan den weerstand overbodig te maken, door de andere en betere organisatie der demokratie.
N. De organisatie - zegt ge - en ge stelt haar tot eisch dat zij het regeeren mogelijk maakt. Dat is dus de hoofdzaak, een goede nationale en krachtige regeering.
G. Dat spreekt wel van zelf, maar de kracht der regeering ontstaat pas, door het nauw verband met het geheele volk. En daarom is de organisatie tevens erop ingericht zooveel als bereikbaar is alle burgers te doen spreken. Voor uw kalm en lang overleg is dat probleem niet op te lossen. Ge zult altijd moeten komen tot de aristokratische regeering, tot het besturen van het volk door de machtigen in sociale positie of intellect.
N. Maar gecontroleerd door het geheele volk.
G. Doch niet gesteund en gestuwd. Want de demokratie is in voortdurende ontwikkeling.
N. 't Lijkt anders dikwijls genoeg op een verwording.
G. Dan zou Europa er anders uit zien, en zelfs Amerika,
| |
| |
waarvan ik moet toegëven, dat de demokratische regeeringsvorm er door de kapitalistische ontwikkeling overvleugeld is.
N. Is die er dan in Europa ook niet?
G. Stellig wel, maar hier is de worsteling omgekeerd. Hier in Europa heeft juist het kapitalisme de demokratie bevorderd, al heeft ook hier de ekonomische machtsverhouding de ontwikkeling ervan tot een voortdurende worsteling gemaakt. Want kijk nu naar Duitschland. Daar stelt de regeering zich - precies naar uw denkbeeld - boven de politieke partijen. Maar wie gelooft het? Wie ziet achter die regeering, achter die bekwame en prachtig georganiseerde bureaukratie van Pruisen, iets anders dan de jonkers? En 't is toch duidelijk dat door geheel Duitschland een verlangen gaat naar meer demokratie, naar meer zeggingsmacht van 't geheele volk over 't eigen lot. Het drie-klassen-kiesrecht van Pruisen is de steen des aanstoots. En vroeger reeds in Wurtemberg en Beieren, nu pas in Saksen en Baden springt de beweging omhoog als een sterk neergedrukte veer.
N. En Frankrijk dan? Is er een meer demokratisch geregeerd land ter wereld? Wordt daar niet door een socialistisch premier de sterke regeering gezocht door de politiek te beheerschen en te onderdrukken? Briand, de revolutionnair, de man der algemeene werkstaking, van de rechten der ambtenaren, is als minister de bezadigde, kalme regeerder, die tijd vraagt om toch geleidelijk de hervormingen tot stand te brengen. Hij onderdrukt de evenredige vertegenwoordiging uit pure bezadigdheid.
G. Hij onderdrukte ze maar tijdelijk. Juist dat streven naar de evenredige vertegenwoordiging wijst erop hoe de demokratie zich voortdurend beter zoekt te organiseeren. Frankrijk leed er onder dat de afgevaardigden gunsten moesten geven aan hunne kiezers. Let wel, dat is niet de politiek, dat is een mislukking van een stelsel. De ‘gunsten’ van 't hof, of van de machtigen, waren gewijzigd in gunsten van den ‘deputé’. Een kwaad was verschoven, en niet opgeheven. Daarin moest de evenredige vertegenwoordiging verbetering brengen, en de Fransche demokratie grijpt ernaar.
N. Als vertooning.
G. Dat is gemakkelijk genoeg gezegd, en met een schijn van
| |
| |
recht. Maar we weten toch veel te goed dat de wereldpolitiek niet zoo eenvoudig is als 't leven van een rustigen deugdzamen rentenier, die precies altijd doet en doen kan, wat hij doen moet. Ik zeg ook heelemaal niet dat de demokratie zich ontwikkelt als een sterke krachtige boom, die recht omhoog schiet en de takken regelmatig en breed uitspreidt. Het lijkt er niets op. 't Is een worsteling door allerlei moeilijkheden heen. Er is ook heel wat misgewas, en kromgroei bij. De vraag is alleen maar of er groei is, dan wel verwording. En ik zeg, er is overal groei, zoowel in Engeland, Duitschland, Frankrijk als in Italië en Spanje en Noorwegen, in Denemarken en Zweden, in Finland en Turkije.
N. Maar wat heeft dat nu alles met ons land te maken? We zijn zoo ver van ons kalme begrootingsdebat afgedwaald, dat het moeilijk zal zijn den draad weer op te vatten.
G. Ja, de draad van uw betoog, zeker, want die is ondertusschen gevallen. Maar de mijne niet. Want ik wou betogen, dat bij ons de groei der demokratie, dat is de politiek, verzwakt is.
N. Vereenzelvigt ge dan den groei der demokratie met de politiek? Dat zijn toch twee zaken die geheel buiten elkaar staan, al komen ze weleens in verband.
G. Dat was juist wat ik in al uwe beschouwingen miste. Wanneer ge onder politiek verstaat het kunstmatig verwekken van een strijd, die met het regeeringsbeleid eigenlijk niets of heel weinig te maken heeft, dan ga ik met u samen om daaraan zoo gauw mogelijk den rug toe te keeren. Maar dat is schijn-politiek, uit gebrek aan wezenlijk politiek leven.
Precies zoo gaat het met de leuzen, waar gij zoo het land aan hebt. Indien dat mooie plaatjes zijn, die aan 't publiek als begeerlijkheden voorgehouden worden, om stemmen te winnen, dan kon er niet gauw genoeg naar mijn zin een eind aan dat gesjacher komen. Want het volk heeft reeds zoo velerlei wenschen, behoeften of eischen, hoe ge de terminologie ook kiezen wilt, dat er geen nieuwe bij gesuggereerd behoeven te worden.
Doch dat is niet de politiek die ik bedoel.
N. Maar dan blijft er niet veel anders over dan de staatsmanskunst, waarop ik zonder het te noemen, doelde. De staatsman is de regeerder, die weet wat zijn volk noodig heeft, en
| |
| |
daarvoor de middelen in wetten of maatregelen weet te vinden. Dat is dus uw ware politicus. Dien zult gij dan toch ook rustig aan 't werk willen laten? Of vindt ge het goed, dat die voortdurend gestoord en geplaagd wordt door schijn- en leuzen-politiek?
G. Ge vergeet dat de staatsman nooit alleen kan staan. Meer dan grif, met animo zelfs geef ik toe, dat regeeren een kunst is en dat de leiders in de staatkunde, de uitverkorenen zijn door hunne bijzondere talenten. Te veel wordt dat vergeten, te weinig wordt het onderscheid gezien tusschen den echten staatsman, die regeeren kan, zooals een artiest kunst kan maken.
N. En niet het minst door de massa der kiezers die al te gauw door mooi praten, handig debat, en gevlei meegesleept wordt.
G. Alweer een nieuwe moeilijkheid der demokratie. Ik geef het toe, maar gij moet mij toch toegeven dat de staatsman niet alleen staat. Vroeger had hij alleen met den vorst te maken.
N. Nu niet meer? en in Berlijn en Petersburg?
G. Houden we die er voorloopig buiten. Doch 't voorbeeld bewijst genoeg dat vorsten voor de staatslieden ook niet altijd gemakkelijk zijn.
In elk geval, de demokratie keerde den staatsman om. Het volk werd nu zijn heer, die hem in dienst stelde of eruit verjoeg. Maar 't volk heeft geen hof waar de minister geroepen wordt. De politiek is daarvoor in de plaats gekomen. Die verbindt den staatsman met het volk, en doet hem zijn nooden en wenschen kennen. Daarom is de demokratische politiek en de organisatie ervan zoo belangrijk.
N. Kan ze belangrijk zijn, wilt ge zeggen.
G. Neen, behoort ze dat te zijn, door werkelijk te leven. Want alle vormen kunnen goed en slecht zijn. Organisaties zijn als gebouwen. Er behoort leven in, en ze behooren door dat leven gevuld en schoon te zijn.
N. Dat neem ik aan. Maar is dit dan bij ons niet het geval? Me dunkt als men de begrootings-debatten zorgvuldig leest dat er over heel wat volksbelangen met animo is gesproken.
G. Ziet daar ons terug, bij uw pleidooi voor de kalmte en gematigheid van het tegenwoordig bewind. Want wat is er terecht gekomen van de wezenlijk groote volksbelangen? Zeker, er is over gesproken, maar met welk resultaat? In de
| |
| |
verkiezingsdagen waren er eigenlijk maar twee groote kwesties, het kiesrecht en de sociale voorzorg. Dat was inderdaad reëele politiek. Ge dwaalt als ge dat leuzen noemt. Leuzen dwaalden er misschien door heen.
N. En er omheen!
G. Goed, maar de kwestie's zijn reëel, zoowel omdat zij ook uiting geven aan de eenige richting, waarin verdere ontwikkèling van ons volksleven mogelijk is, alsook omdat overal in het moderne bestaan dezelfde problemen zich voordoen.
N. De problemen der demokratie?
G. Ja, maar daarbij inbegrepen de problemen der gemeenschap, om tot een nieuw ekonomisch bestaan te komen.
N. Voor andere landen hebt ge misschien gelijk, maar in ons land is de drang dan toch al heel zwak.
G. Waarom meent ge? Toch nergens anders om, dan daar die drang zich niet in de politiek vertoont. En dat is juist gebrek aan inzicht in wat er bij het volk omgaat. Wanneer ge uit het nieuwste rapport der staatscommissie ziet hoe de landarbeiders leven; wanneer ge nagaat hoe de vakarbeiders zich meer en meer organiseeren, ook onder katholieke leiding; wanneer ge volgt hoe aan den spoorweg en in de havens een onrust stijgt en daalt; dan is dat alles wel gedekt door de tegenwoordige politieke organisatie van rechtsche en linksche partijen, maar zooals de sneeuw den akker dekt. Er leeft iets onder, al schijnt het te sluimeren.
N. Doch ge vergeet, dat ge slechts over een deel van het volk spreekt.
N. Maar over een zeer krachtig en vooral veerkrachtig deel. En gij vergeet dat het ook tot de natie hoort, die er belang bij heeft dat deel volledig in haar optenemen, en niet te laten voortbestaan als een aparte onderste laag.
Dat opnemen is het juist wat de ontwikkeling der demokratie heet.
N. Opnemen, goed, maar dan toch niet overwegend maken. Dat kunt ge toch ook niet bedoelen. Daarom moet het vooral geleidelijk en kalmpjes gebeuren.
G. Zooals de verlichte despoten het in 't eind van de achtiende eeuw wilden. Maar zoo gaat het niet. De ervaring heeft het anders geleerd, en leert het ook nu nog.
| |
| |
N. Dat is niet bewezen.
G. Maar toch duidelijk. Want waar was bij de begrooting de reflex van de verkiezingen? Waar bleven de groote kwesties van staatsbeleid. Ze waren in overweging. Ze werden bestudeerd. Er werd onderzocht, en zelfs zijn ze hier en daar rondweg afgewezen. Wanneer er plannen waren - zij 't ook in groote lijnen - ze zouden aan 't licht zijn gekomen. De harten en de hoofden zouden er vol van zijn geweest, te vol dan dat een Kuyper-kwestie, hoe sensationeel ook, er over heen had kunnen schijnen. In plaats daarvan berusting, en dispuut over allerlei kleine belangetjes, van dit kategorietje en dat groepje personen. Dat moet zelfs den doelbewusten staatsman een gevoel van onzekerheid geven, hoeveel te meer een regeering die weinig lust had in doelbewuste krachtige uitingen.
N. Maar die er dan toch in slaagde een eigen weg te gaan.
G. Zeg liever elken strijd, maar elken weg ook ontweek.
N. Gelukkig ook dien van de antithese. |
|