De Beweging. Jaargang 6
(1910)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
AanteekeningEen nieuw schriftDe historische wetenschap stelt vooral daarom zoo hooge eischen aan het kritisch vernuft van haar beoefenaars, omdat in het algemeen het voordeel van waarneming en proefneming haar ontgaat. Wat althans die waarneming betreft, kan zij, evenals b.v. geologische en biologische wetenschap sedert Lyell en Darwin, een vergoeding vinden. Ze kan n.l. uit de kennis van tegenwoordige kultuurvormen en -vervormingen met min of meer waarschijnlijkheid tot verklaring van veranderingen in het verleden komen. Ik begin met een herinnering. Toen Prof. Nöldeke zijn studie schreef over het oude perzische epos, maakte hij daarbij ter vergelijking gebruik van hetgeen wij weten omtrent het ontstaan, in den tegenwoordigen tijd, van een Atjehsch heldendicht. De kennis van dit laatste danken wij aan Prof. Snouck Hurgronje. In het tweede deel van zijn groot werk over de Atjehers heeft deze mededeelingen gedaan omtrent dat merkwaardige heldendicht, dat eerst door zijn toedoen in zijn geheel op schrift is gebracht. Het gedicht, waarin de strijd tegen ons wordt bezongen, is afkomstig van iemand, die lezen noch schrijven kon, maar die, bekend met oudere liederen, in staat was om hetgeen ooggetuigen hem berichtten in verzen te brengen, allengs te wijzigen en aan te vullen, en, niet geheel zonder variatie, herhaaldelijk voor te dragen. Wij zijn er dus getuigen van, hoe een heldendicht kan ontstaan. Natuurlijk kan het ook op andere wijze. Maar in | |
[pagina 75]
| |
elk geval hebben we hier, wanneer er over historische mogelijkheden gesproken wordt, een toetssteen. Aan dit Atjehsch heldendicht werd ik herinnerd, toen ik dezer dagen iets las over de invoering van een nieuw schrift bij een afrikaansch negervolk. De heer Göhring, duitsch zendeling in Kamerun, is getuige van de uitvinding van dit schriftGa naar voetnoot1). Voor het beoordeelen van het ontstaan van het schrift en van een alfabet hebben we nu ten minste één analogie. Njoa, de jonge koning van Bamum in het Duitsche Kamerun, is een verstandig en ondernemend man. Nog bij het leven van zijn vader kocht de zestienjarige prins van vreemde kooplieden een zevental boeken, met arabische karakters gedrukt. Lezen kon hij ze niet, zijn zendelingen evenmin, maar het geval wekte zijn belangstelling. Toen hij nu koning geworden was, wilde hij aan zijn volk een schrift geven. Noch het arabische noch het europeesche, dat zendelingen en duitsche ambtenaars hem toonden, kon zijn hooge goedkeuring verwerven. Of het vreemdenhaat of negertrots was, hij besloot een nieuw schrift te vinden.Ga naar voetnoot2) En - beschamende wijsheid voor ons - hij stelde het militairisme in dienst van de kultuur. Aan een zeker aantal van zijn soldaten gaf hij het bevel ‘een bizonder teeken te vinden voor elk een-letterpreppig woord en voor de meer-lettergrepige woorden zooveel verschillende teekens als er lettergrepen waren in het woord.’ Na afloop van dien arbeid vergeleek de koning zelf al die teekens met elkaar, hij vereenvoudigde ze of stelde ze samen volgens zijn opvatting. Eindelijk begon hij, door de zendelingen geholpen, in eigen persoon zijn onderdanen te leeren lezen en schrijven. Met dit gevolg dat in het midden van 1907 in zijn hoofdstad Fumban reeds meer | |
[pagina 76]
| |
dan 600 ingeborenen deze nuttige kunsten verstonden. De koning zelf maakte er gebruik van om zijn ontvangst en uitgaaf op te schrijven en archieven aan te leggen. Wij hebben hier een eenlettergreppig en, zooveel mogelijk, afbeeldend (ideografisch) schrift. Het blijkt dat de voordeelen van ons letterschrift (alfabetisch) den jongen vorst niet duidelijk zijn geworden: de letter is een veel grooter abstraktie dan de lettergreep, te groot voor zijn primitieve opvatting. En nog moeilijker moet het voor hem geweest zijn zich in het willekeurige van onze letterteekens te schikken: het primitieve denken wil afbeelding van de werkelijkheid. Zoo wordt in het schrift van koning Njoya het woord ti (mensch) weergegeven door een menschelijke figuur met uitgespreide armen, enz. Van de 350 teekens zijn er ongeveer 90, die volgens Van Gennep duidelijk ideografisch zijn. Er zijn er zeker meer als zoodanig bedoeld. Wanneer wij b.v. de teekeningen van kinderen bekijken, dan gelukt het ons in vele gevallen niet zonder hun hulp de bedoelde gelijkenis te vinden. En iets dergelijks moet ook bij primitief afbeeldend schrift het geval zijn. Eigenaardig is dat sommige teekens (voor paard, geit, slang, krokodil) 90o gedraaid zijn, dus vertikaal in plaats van horizontaal geplaatst. Ook dit verschijnsel (van elders reeds uit oudchineesch schrift bekend) kan men in verband brengen met het primitieve teekenen van kinderen, die er zich niet erg om bekommeren, welke houding hun figuren in de ruimte aannemen; maar die elk oogenblik rechts en links, boven en beneden, vertikaal en horizontaal met elkaar verwisselenGa naar voetnoot1). Bij gebrek aan nauwkeurige gegevens moet ik allerlei psychologische en sociologische vragen, waartoe dit nieuwe negerschrift aanleiding geeft, laten rusten. Mijn doel was alleen er op te wijzen, hoe ethnologische mededeelingen, vergeleken met onze ervaringen uit de kinderkamer, eenig licht kunnen verspreiden over historische of voorhistorische vindingen.
T.J. de Boer. |
|