De Beweging. Jaargang 5(1909)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 290] [p. 290] Verzen Door Nico van Suchtelen. I Dichtergave. Niets dan woorden kon ik geven? Vluchtige verganklijkheid Van wat klanken die verzweven Wijd en zijd? En toch heb ik u geschonken 't Zuiverst wat mijn ziel bezat: Konde van een diepst-verzonken Schoonsten schat. Dichterwoorden zijn als stralen, Die van smart noch waan besmet In der harten afgrond dalen Onverlet. Dichterwoorden zijn als tranen Van wie almaar weenen moet Om een liefde nooit verstaan en Toch zòò zoet. [pagina 291] [p. 291] Dichterwoorden zijn als lachjes Van een kindje, zilver-klaar, Spelensluid of mijmerzachtjes, Innigst-waar. Dichterwoorden zijn als draden Van een fijngeweven werk; Toch zijn ook hun teerste waden Wondersterk. Dichterwoorden zijn als golven, Nauw genaderd, weer gevloôn, Rustloos rijzend en bedolven; Eeuwig schoon. Dichterwoorden zijn als vlindren, Dwarlend over bloemenwei, Wijd-verwaaide windekindren En tòch vrij. Zuiver, teeder en waarachtig, Sterk in hun gebondenheid, Schoon in wissling, maatvol-machtig, Waan-bevrijd, Zullen dichterwoorden zingen Uit den afgrond onzer smart, Van den schat in aller dingen Heimlijkst hart. II O hart, dat aan uw harden rots gekluisterd, Terwijl ge wrokkend in uw keetnen wringt, [pagina 292] [p. 292] Toch hoopvol uitziet naar dat licht dat blinkt Door vale droefnis die alomme duistert; Veel-loochnend hart, maar dat geloovig luistert Naar één ver lied, dat almaar lokkend zingt; Veel-hatend hart, dat schoon van krijg omkringd, Immer van ééne en zoetste liefde fluistert; Arm hart, wie zal uw rijken droom verstaan? Als alle waarheid schuwelijk vermeden, Als alle oprechtheid met een lach verraân, Als alle teerheid ruwelijk vertreden, Als alle liefde in eenzaamheid doorleden, Zoo moet ook uw droom eens ten onder gaan? III O weemoed om dit onvervulde leven, Dat ik te lijden toch niet laten kàn, Schoon als dat spookschip in zijn eeuwgen ban Mijn ziel rondzwerft en rust niet ook maar even. Zwijgend en trotsch wil ik trouw aan den steven Standvastig staan als een heldhaftig man, Alleen, alleen; maar o dat nimmer dan Mij liefde en hoop verlaten en begeven. O om wiens hoofd de winde' en zeeën ruischen Waar hij gespannen spiedt naar alle kant; Maar die, of ook de sterke stormen bruisen, [pagina 293] [p. 293] In stage veerkracht houdt hoofd, hart en hand, En nimmermoe van zee tot zee blijft kruisen Om het geliefde en ééns beloofde land. IV Zij die uit heldre hoogte 't helsch krakeelen Om 't bitter brood der nutlooze eerzucht hoort, Maar door dier laagheid jammer nooit verstoord, Slechts glimlacht om 't gewoel der al te velen; Zij glimlachte òòk toen mìj van 't niets dan spelen Met eenzame gedachte en eenzaamst woord Die schim, die schoonheid schendt en waarheid moordt, Verjoeg en stiet mij hoonend tot die velen Die vechtend naar het kort, waardloos profijt Van roem en rijkdom zinverloren streven En noemen hun onmachtig lijden ‘leven’. Maar o die lach, dien 'k nimmer moog' vergeten, Duidt mij geen doem, doch een belofte, een weten Van diepster liefde schoone onsterflijkheid. Vorige Volgende