De Beweging. Jaargang 5(1909)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Sonnetten Door Nico van Suchtelen. 1 Ik dacht dat ik niet zingen kon dan blijde? Maar ruischt de zee niet rusteloos haar zang, Nu zacht en klaar, dan war en wild en bang, Anders in stil, anders in stormgetijde? Zoo glanzenrijk als wisseltintge zijde, Dan armlijk grauw en wedrom, voor hoelang? Eén blanke blauwte, en zòò wisselt die zang Die eeuwig 't eeuwig spel zal begeleiden. O wijde zee en wijdgestrekte stranden, Hoe waande ik dat mijn ziel, wijl liefdeleeg En dor als groene landen die verzandden Mijn leven leek, nu ook voor immer zweeg, Schoon rustloos als uw almaar branden branden Diep in mij de eeuwge tijzang zonk of steeg! [pagina 78] [p. 78] 2 O ziel die zong in mijn diepst zelf verborgen: Een minstreel in het ondergrondsche zwart Eens kerkers die van liefde mijmrend mart Maar noch den nacht, noch 't scheemren van den morgen, Noch de avonddoom, noch 't luid ontwakende orglen Der vogels speurt, doch slechts naar 't eigen hart Kan luistren en zijn nooit verstilde smart Om 't licht dat doofde in 't donker-kille zorgen. Hoe machtloos was mijn leven en hoe loom Woog zwaarmoeds traag en klagelijk verlangen; Vergeefs verstierven, onverhoord, mijn zangen? Maar ziet, de kerker spleet, vóór mij weer 't wijde Zon-stralend rijk, der schoonheid gouden droom; Nu loof ik 't leven, luid en sterk en blijde. Vorige Volgende