De Beweging. Jaargang 5
(1909)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Lot En Natuur
| |
[pagina 109]
| |
Geloken bloem in 't sneeuwbed, ligt zoet-vredig
Zijn onschuld neêr;
Straks over moederaard', en door 't droef-ledig
Dwaalt glans uit ver weleer.
Erin'ring hoort er voetjes gaan en komen,
Hoort lach en stem...
- Uit droom schrikt ge op, om saam opnieuw te droomen
Van éénzijn ook met hèm:
- Gevoelsdroom vleit, en wordt niet losgelaten;
Hij is gekocht
Met martelpijn die 't leven zou doen haten,
Zoo 't hart niet hopen mocht.
18 October 1908.
| |
IIIn het Rijswijksche bosch
Voorbarig viel de winter in,
Als gauwdief nu ontvaren
Langs dooiend ijs en groene baan
Van neêrgesmakte blaêren.
Verrassend ruischt behouden schat,
Gekroond staan nog de boomen;
Met vinkenslag in warme zon
Schijnt zomer weêrgekomen.
Toch schildert herfstpenseel ons bosch,
Geurt herfst uit eikeloover;
Bij vruchtenval droomt de oude dag
Zijn oude droomen over.....
| |
[pagina 110]
| |
- IJlbode uit zee, houdt meeuwenzwier
Ons staande aan vijverboorden;
Voorspelt hij storm, vandaag vier 'k rust,
En mijn 'k wat mij bekoorde.
Waar klokslag trilde uit Julia-laan,
En wegstierf hier in 't zwijgen,
Tinkelt een liedje als fijn kristal
Uit bekje op lage twijgen;
Te teêr om 't luchtruim in te gaan,
Of achtloos oor te treffen,
Laat zich een zangetje zóó zoet
In dankb're heugnis heffen.
En vroolijk klept een duivenzwerm
Waar Nieuwburg stond vóór dezen,
En klept er om de Vrede-naald,
Uit Nieuwburg's puin verrezen.Ga naar voetnoot1)
En 't aanschijn van den blijden herfst
Hoor 'k zóó eerbiedig prijzen,
Dat uit het puin van eigen lot
Geluksdroom op wil rijzen...
- Daar knalde een buks; naar vluchtend wild
Te luist'ren staan de dreven;
Dan - stilte....
Stil bloeit in de ziel,
Wat scheidde uit lot en leven.
Einde October 1908.
| |
[pagina 111]
| |
IIIBede in Stormnacht
Bij dit lied der najaarsvlagen
Staan er dagen,
Staan er nachten voor mijn geest,
Toen de storm me ontvanklijk stemde
Voor uw glimlach, Muze! uw feest.
Gij wier hand nog vaak den blinde
Steun deedt vinden
Eer hem 't levensdoel ontviel,
Waarom, Muze! uw zoon begeven
Nu 't ook nacht werd in de ziel?
Breng me uw tooverwoord te binnen,
Dat de zinnen
En de ziel in 't oproer temt -
Tot ze in schoonheids-koor zich uiten,
Door één zuiv'ren toon gestemd.
Stemming hoor 'k in herfstbazuinen;
Over puinen
Van geteisterde natuur
Straalt het schoone uit onweerswolken....
't Zij ik lust of leed vertolke,
Muze! in Schoonheid duur' mijn uur.
|
|