De Beweging. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |
BoekbeoordeelingenAristofanes te AmsterdamGa naar voetnoot1)Het blijve een schoone taak weggeleid voor den toekomstigen historicus der Grieksche Letteren die, beu van de lompensorteerdersklassificatie naar ‘genres’, Erwin Rohde's aangevangen taak te volvoeren streeft, - om de innige psychologische betrekking tusschen attische tragedie en comedie aan te toonen. Zóoveel mag echter verklaard, - tot wat wonderlijke conclusies omtrent de waarde of onwaarde onzer gymnasiale propaedeuse het voere -, dat niemand, Aristofanes vreemd, zich in 't bezit van ook maar een oppervlakkigen indruk van den geest der oudheid boosten mag: - slechts de uitbundigheid der comedie doet ons de ontzettende ernst der tragedie bevroeden. Maar ook op een lager plan: wie als hij geeft een zoo aanschouwelijk onderricht in de Grieksche antiquiteiten wier naam antiïdeologische nuchterheid is? Wèl trof, voorzeker, in de dagen van olim welke regeeringsman en knappe-kop synoniem eischten, de Hongaarsche Groen van Prinsterer die een van Atheensche democratie fazelenden orator leukjes: Enne...laast gij de Ridders? tegenvoerde! Maar zoo de historie, die zoo vaak verzwijgende onwaar spreekt, van geen antwoord meldt, heeft zij ditmaal wel trouwelijk bericht: erkenning van onwetendheid, niemand lief, was nimmer de fort van afgevaardigden...Want: Aristofanes is onleesbaar. Onleesbaar voor den gewonen sterveling, onleesbaar | |
[pagina 239]
| |
zelfs - verklappe de oolijke maan alwie hij te middernacht, binnen den schans hunner commentaren, weerloos verraste! - voor den gemiddelden Griekschlezer.
Dr. Muller wou ons te hulp komen. Doch, waar hij geenzins de eerste is, noch de laatste zal zijn, wien dit menschlievend plan kwam: welke verdienste rechtvaardigt een bespreking van zijn arbeid juist in dit tijdschrift? Elke vertaling is een Janus: eén facie naar 't verleden, eén naar 't heden gekeerd. En herdenken we nu hoe triest het litterair grensverkeer tusschen deze gebieden, door die-om-Coornhert zoo schoon ingeleid. verbroken werd; hoe groot, in vergelijk met Frankrijk, waar van Amyot tot Lecomte de Lisle de nieuwe schoonheid nooit het vormsel der oude ontbeerde, onze winstderving was uit dien hoofde: dan begrijpen wij gemakkelijk, dat dit de voorwaarde onzer belangstelling is: dat het nu eens niet, als bij heeren klassieklitteratoren gebruikelijk, al monkelen tegen de filologie, maar huilen tegen onze lieve taal zij...En jawel: ‘Wijl ik dit bedacht,
Liet een verkeerde liefhebber aan mijn rechterkant
Er eentje vliegen, zoodat ik van eerbied boog.’
Zoo goed als Plautus, zoo goed als Terentius éens: deze Aristofanes spreekt Amsterdamsch.
Nu een andere vraag: Is de methode van Dr. Muller de juiste? Wat de poësie betreft zijn het voornamelijk de tragici waarvan de hernieuwde belangstelling in de klassieken, die hier als overal en altijd de hernieuwing der litteratuur begeleidt, ons overzettingen heeft geschonken. En als, na veel strijd, éen voorschrift algemeen als het juiste is erkend zal het wel dit zijn: dat de vertaler in de drie saamstellende elementen van elk gedicht, ritme, klank en beeld, zoo dicht mogelijk bij het origineel blijven moet. Hoe dan een vertaling aan te bevelen waar men scheldt: ‘Jij bent een echte geheelonthoudingsleuteraar,’
waar dus de ‘vreemde’ oorspronkelijke aardigheid ‘vrij’ door | |
[pagina 240]
| |
een equivalent vervangen is? Want, zoo wij b.v. in den aanhef der Antigone ‘Ismene, o mijner zuster zelf bloedeigen hoofd,’..
de ‘vreemde’ uitdrukking van het origineel door een equivalente moderne vervangen vonden, zouden we, en terecht, zulk een handelwijze streng afkeuren! De oplossing dezer schijnbare tegenstrijdigheid ligt in een essentiëel onderscheid tusschen de stof van comedie en tragedie. De tragedie geeft het algemeen-menschelijke: het ritme van tragische verzen, overeenkomend met den hartslag van den zelfvergeten waarnemer, den tragischen toeschouwer, is dan ook te alle tijde, bij Aeschylus als bij Shakespaere, hetzelfde; evenzoo hun klank en hun beelding. Ondanks het ‘vreemde’ voor het intellect van de uitdrukking dus in den geciteerden regel, herkent het gemoed het algemeen-menschelijke van het uitgedrukte beeld onmiddelijk, en wordt dus de overbrenging van het uit de vereeniging der bovengenoemde drie elementen geboren sentiment niet verhinderd. - Anders in de comedie. Haar stof is juist het toevallige, het accidenteele. Want wat is het comische? Dit, dat dingen die door de gewoonte als iets normaals (dus algemeens) in onze onbewustheid zijn te slapen gezonken, door middel van overdrijving (verzerrung) zich weer plotseling in hunne ware geaardheid als het niet-algemeen-menschelijke, of toevallige, ons bewust wordt: zooals b.v. een karikatuur zou doen, die een swell met een iets-te-hoogen hoogehoed voor de Venus van Milo afbeeldend ons het belachelijke, dat is toevallige, van het instrument zou aantoonen waarmee wij onergdenkend of fier zelfs den boulevard banen; en op deze wijze zijn moreele taak zou volvoeren n.l. to strip the soul. Maar uit het gezegde volgt duidelijk, dat tot het ontstaan der comische aandoening het noodzakelijk is dat het ridicule door ons onbewust als het normale geaccepteerd zij: d.i. door en door bekend is. Dit nu kan voor den modernen lezer met de toevalligheden en actualiteiten van 't Atheensche leven anno a. D. 424 nooit het geval zijn. Vertaal ik dus b.v. vers 697 μόθων, of vers 979 ἐν δείγματι τῶν διϰῶν letterlijk, als voor de tragedie voorgeschreven, dan kan ik, met veel nadenken, er wel achter komen dat de Atheners die uitdrukkingen erg geestig hebben ge- | |
[pagina 241]
| |
vonden, maar zelf er plezier van hebben doe ik niet. Maar vertaal ik het eerste woord door ‘negerdans’ of ‘cake-walk’, en 't laatste door ‘dertigprocesbazar’. zooals Dr. Muller doet, dan voel ik, waarom 't te doen is, de bevrijdende lach ook in mijzelf opkomen. Ziehier dan de reden waarom wat voor de tragedie niet kan worden geduld, voor de comedie geboden is. De methode van Dr. Muller blijkt de goede. Hare toepassing, de eerste in ons land, is een loffelijke, moedige daad.
We willen hiermede niet gezegd hebben dat er geen aanmerkingen te maken zijn. Voorzeker! De studentikoosordinaire uitdrukking vervangt wel eens de vereischte reintriviale. En een navolger van Dr. Muller zal vrijheden tegenover den tekst die niet tot de bovenbesproken soort behooren strenger vermijden moeten...Wat het eerste bezwaar betreft, zouden we Dr. Muller den gemoedelijken raad willen geven zich bij de eerste gelegenheid een weekabonnement op den draaimolen te verschaffen en bij Moortjes zaad in de leer te gaan, - of, zoo dit onuitvoerbaar zijn mocht, zich bij zijn morgenboter-hammetje ten minste te doen stichten door Gerbrandt Adriaensz...En wat het tweede bezwaar aangaat: Wel, laat Dr. Muller, we wenschen 't van harte, zijn eigen navolger zijn! Schenke hij ons, de vertaling van Sophocles waartoe zijn talent minder aanleg vertoont ter zijde latend, den volledigen Aristophanes! Zien wij tot onze vreugde van jaar tot jaar een Platovertaling vorderen die, gelijk voortreffelijk, een even grooten invloed moge uitoefenen als de Schleiermachersche: het populariseeren van Aristophanes schijnt ons een slechts weinig minder begeerenswaardige taak.
G. Gossaert. |
|