De Beweging. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |||||||||||
Sociale hygiëneArbeidersleven in Nederland. Uitgegeven door de Soc.-Dem. Arbeiderspartij en het Nederl. Verbond van Vakvereenigingen.
| |||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||
naar de metallurgische nijverheid. De schrijvers van het populair geschreven maar toch ook degelijke boekje ‘Les métiers qui tuent’Ga naar voetnoot1) die in nauwe verbinding stonden met de vakvereenigingen, wisten wel waarop te letten was om van die groote, schilderachtige en bij eerste aanschouwing bewonderenswaardige bedrijven een anderen dan overrompelenden indruk te verkrijgen. Achter het dekoratieve van enorme werkzalen, van tooverachtige lichteffecten uit ovens en vlammende vuren, van de zware werktuigen met onverbiddelijke en schijnbaar onbegrensde kracht; achter dat alles moet de arbeider leven. Daarom beginnen de broeders Bonneff zoo treffend met de aandacht te vestigen op een ‘haard’ van tuberculose in Lille, Roubaix, Tourcoins, het centrum der textielindustrie. Daarvan gaan zij uit. Zij noodigen den lezer mee naar het preventorium, mee met ziekenbezoekers, naar de woningen der wevers om vandaar uit, van den tragischen kant het leven der spinners en wevers te bezien; hun onvoldoende voedsel, hun nauwe woning, het lage loon, het stof en de vochtige warmte in de fabriekszalen. Daaruit komt de tuberculose voort. Daaruit zou een andere ziekte voortkomen als de tuberculosebacil al onschadelijk gemaakt kon worden. Het bedrijf grijpt diep in leven en geluk, want niet alleen de gezondheidstoestand, ook de moreele verdrukking der arbeiders doen zij gevoelen, waar zij beschrijven hoe Italiaansche kinderen in troepen verkocht en naar de glasblazerijen gevoerd worden, hoe de glasblazers in hardnekkige staking de allergrootste ellende weerstonden om de hatelijkste druk der dienstbaarheid, die van het Trucksysteem - de gedwongen winkelnering - af te werpen. En in de metallurgische industrie, de ijzerertsmijnen, de hoogovens, de staalfabrieken wordt achter het pittoreske van den arbeider zooals de bezoeker dien ziet, getoond het aldoor dreigende ongeval, en het leege brute leven zonder ontwikkeling, zonder ontspanning dan de herberg in die streken der zwarte industrie. Vandaar gaan de schrijvers naar enkele bijzonder gevaarlijke bedrijven en vertellen van | |||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||
de ovenbouwers, van de molensteenhouwers, van andere steenhouwers, rioolwerkers, caissonarbeiders, werklieden bij 't vulcaniseeren van caoutchouc om ten slotte in de overal verspreid woekerende ellende der huisindustrie rond te zien. Het geheele boek is geschreven in éen toon die trilt van ingehouden ontroering. Feiten, direct waargenomen of ontleend aan wetenschappelijke en officieele gegevens maar toch in elk geval betrouwbare feiten, zijn vrij sober maar in beeldende voorstelling samengebracht. En 't resultaat is een schrille teekening: ‘la vie tragique’. En waarvoor dient de voorstelling? De bedoeling is duidelijk. Waar getoond wordt hoe de rioolwerkers van Parijs door hun organisatie belangrijke verbeteringen wisten te bewerken, waar gesproken wordt van de stakingen der glasblazers en ijzergieters, ziet de lezer bewezen hoe noodzakelijk, hoe dringend de toestanden verbetering eischten, en ook wat het middel moest zijn. Begrijpen, waardeeren, steunen van elk streven om het leven der arbeiders te verdedigen tegen de verscheidene tragische machten die het bedreigen; erkenning der noodzakelijkheid voor den arbeider om zich zelf en zijne klasse te bevrijden: dit zijn eischen van sociale hygiëne. Dat ze het zijn wordt duidelijk aan ieder die het arbeidersleven nauwkeurig waarneemt en naar redelijkheid d.i. wetenschappelijk, beoordeelt wat eraan ontbreekt. Doch zoo'n waarneming geschiedt slechts zelden. Hoezeer het duidelijk is dat de tegenwoordige toestanden onhoudbaar zijn en de noodzakelijke verbeteringen geen uitstel gedogen - geen dag en geen nacht - komen die toch zóo langzaam, zóo drupsgewijze, dat geen gevoel van verlichting voor de arbeiders merkbaar kan worden. Het inerte oordeel van alles naar behooren te vinden, zooals het in doorsnee nu eenmaal is - bespiegelender gezegd: historisch is geworden - het oordeel dat spreekt van redelijk loon en redelijke arbeidstijd, wanneer loon en arbeidstijd 't gemiddelde van de gebruikelijke loonen en werktijden zijn, hoe onredelijk ook voor de eischen van een gezinsleven, - het oordeel dat aan de arbeiders de bijzondere eigenschap toeschrijft om van aardappelvoedsel zwaar en lang te werken en er toch wel bij te varen - het inerte oordeel ten slotte dat de arbeider zich lichamelijk | |||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||
en moreel leert gewennen aan allerlei schadelijke invloeden en zich zonder schade of tegenzin eraan onderwerpt - dat oordeel behoort tusschenbeide weggeboend te worden als een laag stof in een ongebruikte kamer. Dat oordeel is niet anders dan het troebele bezinksel in een leven, waar het te lang stil geweest en waar de altijd werkende zwaartekracht der belangen en wenschen met een neerslag van 't bedompte en versletene de glans der dingen bedekt. Boen het weg met een boek als dat der gebroeders Bonneff en laat u ontroeren door de werkelijkheid van 't arbeidersleven; uw eigen leven zal er frisscher door worden.
* * *
En nu het ‘Arbeidersleven in Nederland.’ Ook in ons land is er behoefte aan een frissche bries in het openbare leven, die allerlei nevels en dampen wegblaast en het arbeidersbestaan doet zien zooals het is, zooals elk arbeider het gevoelt. 't Is reeds meer dan twintig jaar geleden dat de parlementaire enquete ontroering wekte, en daarmede de gezindheid tot wezenlijke hervormingen. Nadien verdrongen zich allerlei sociale plannen, en brachten het besef waarvan alles uitging: het oordeel over de kwalen en zorgen van het arbeidersleven, op den achtergrond. Een tegenzin tegen die sociale hervormingen vond in lusteloos gezeur en geteut voldoende prikkel om met kans op succes zich tot een tegenstand te versterken. Het is weer noodig geworden te toonen, duidelijk en ondanks de grootst mogelijke soberheid toch ontroerend, dat het arbeidersleven in Nederland niet voldoet aan redelijke eischen. En met redelijke eischen is niet bedoeld de vage uitdrukking: een menschwaardig bestaan, maar de eischen gesteld door een wetenschappelijk oordeelende sociale hygiëne. Een voeding die het lichaam voldoende onderhoudt, een woning die geen broedplaats voor ziekten is, een arbeid die 't lichaam niet verwoest en uitput maar het zoo productief mogelijk toepast. Dat zijn eischen, redelijk in 't belang van het individu, van het toekomstig geslacht en van de geheele gemeenschap. Daaraan voldoet het arbeidersleven in Nederland niet. En | |||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||
een publicatie die dat, zij het ook maar gedeeltelijk, overtuigend aantoont, die bovendien door vorm en inhoud tot breede kringen doordringt, kan en moet nuttig werken. De Soc.-Dem. Arbeiderspartij en het Nederl. Verbond van Vakvereenigingen hebben dat blijkbaar gewild; de aankondiging en de titel hunner uitgave wijzen daarop. Zij hebben dat slechts gedeeltelijk en op zeer gebrekkige wijze bereikt. Oorspronkelijk hebben de uitgevende corporatie's slechts gegevens bij de vakvereenigingen verzameld om daaruit wapens te smeden voor den strijd om den wettelijken tienurigen arbeidsdag. Zij wenschten met feiten de mogelijkheid van dien maatregel te bewijzen. Dat was een beperkte opgave. Hoe die op nuchtere wijze vervuld kon worden, toont de brochure van het Nederlandsch Werkliedenverbond aan, over de mogelijkheid van een tienurigen arbeidsdag in den landbouw. Daarin zijn de verzamelde gegevens samengesteld zuiver om de gestelde vraag te beantwoorden, en om aan te geven voor welke werkzaamheden een wettelijke maatregel noodzakelijk uitzonderingen moet bevatten. In dat opzicht staat het boek Arbeidersleven achter bij de brochure. De samenstellers hebben zich duidelijk van de beperkte opgave laten afleiden om een breedere taak te ondernemen. Niet de mogelijkheid van een tienurigen arbeidsdag met allerlei practische overwegingen, doch de sociaal-hygiënische noodzakelijkheid ervan wilden zij aantoonen. En wel aantoonen door een voorstelling van het arbeidersleven in Nederland, die te zien zou geven hoezeer nog in ons land de arbeiderskracht door een te langen werkdag wordt uitgeput. Dat maakt begrijpelijk hoe de bewerkers - J. Oudegeest en I. Keesing - de bezwaren tegen een wettelijken maatregel onbeduidend hebben geschat tegenover de voordeelen die ermede te bereiken waren. Dat verklaart ook de felle strijdbare houding die zij innemen tegenover een ambtelijk verslag van de inspecteurs van den arbeid over bezwaren tegen den wettelijken tienurigen arbeidsdag; verklaart ook de veroordeeling van hun eigen berichtgevers die meenden dat een tienurigen arbeidsdag maar niet opeens zonder uitzondering of overgang te bereiken was. De noodzaak is voor hen zoo groot, dat er iets op | |||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||
gevonden moet worden. Vergrooting van fabrieken, uitbreiding van werktuigen en personeel, waarmede steeds elke verkorting van arbeidsduur te bereiken is, moet geschieden. Zoo is hun oordeel. En daarom moest voor hen hoofdzaak zijn de juiste voorstelling van het arbeidersleven. Die voorstelling nu is slechts gedeeltelijk, want zij blijft beperkt tot kinderarbeid en werkduur. Bovendien beperkt tot de vakvereenigingen, die inlichtingen verschaften. Ook is die voorstelling gebrekkig, want de gegevens zijn niet als in het Fransche boek gemaakt tot een levend beeld dat alleen in staat is om het gewoonte-oordeel te breken. Voor leeken is het boek te dor; voor deskundigen zijn de feiten te bekend, om indruk te maken. Toen de samenstellers van het boek Arbeidersleven de taak op zich namen door hun titel uitgedrukt, werd het hun plicht meer te doen dan zij deden. De Bonneff's doen zien wat dat meerdere is. Die hebben niet alleen gebruik gemaakt van de mededeelingen der vakvereenigingen, maar ook van allerlei officiëele gegevens, die zij machtig konden worden. Toen zijn zij het arbeidersleven gaan zien en voelen; zij hebben veel gewerkt, onderzocht en alles bij elkaar samengebracht, waardoor hun boek niet door geestdrift voor een algemeene waarheid maar door ontroering voor een tragische werkelijkheid, een toon geeft die aanslaat.
* * *
Ondanks het onvolledige en gebrekkige is toch het Nederlandsche boek een stuk arbeidersleven, omdat de vakvereenigingen zich erin uitspreken over verkorting van arbeidsduur, en dat op eenvoudige sobere wijze. Zoo zelfs dat de rapporteurs meerdere malen zeggen: ‘De arbeiders houden in het algemeen zeer sterk rekening met de behoeften van het bedrijf’ of ‘de arbeiders, van jongsaf samengegroeid met het bedrijf voelen veel voor z.g. ‘bedrijfsbezwaren’. Maar wat zij ook gevoelen en het met nadruk uitspreken, is dat de lange arbeidsduur, dikwijls gepaard met schadelijke bedrijfsmomenten, hen lichamelijk en geestelijk uitput. Daarom is verkorting van arbeidsduur een eisch niet alleen om vrije uren voor eigen ontwikkeling, voor gezinsleven of uitspanning, maar vooral ook een eisch van sociale hygiëne. | |||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||
De wetsontwerpen betreffende verkorten arbeidsduur die tot heden ingediend - en weer teruggenomen - werden, n.l. die van minister Lely en Dr. Kuyper namen het gezondheidsgevaar tot rechtsgrondslag. In de mate van dat gevaar werd tegelijk een maatstaf voor de verkorting van den arbeidsduur gezocht, en in overeenstemming daarmee die verkorting beperkt tot de zoogenaamde ongezonde bedrijven. Dit wetschema leed steeds aan groote vaagheid, daar in later uit te werken maatregelen van bestuur zou aangewezen worden welke die ongezonde bedrijven waren en welke arbeidsduur daarvoor zou gelden. Daarbij kwam niet duidelijk tot uitdrukking dat de werkduur tot nu toe bijna uitsluitend beheerscht wordt door ekonomische en technische omstandigheden, en dat deze factoren niet door zuiver hygiënische zondermeer vervangen kunnen worden. Dat moest tot een botsing van invloeden aanleiding geven. Trouwens de ekonomische en technische factoren voor bepaling van den arbeidsduur zullen van overwegenden invloed blijven zoolang niet de sociaalhygiënische eisch krachtig wordt gesteld en gesteund. Daarom is het van belang dat hieromtrent klaarheid bestaat, en dat de sociaal-hygiënische eisch niet reeds vooraf uit vrees voor de ekonomische en technische factoren, d.w.z. de bedrijfsbezwaren wordt ingekrompen. Des te eenvoudiger zal het zijn in een wettelijke regeling het noodzakelijke evenwicht te formuleeren. De sociaal-hygiënische eisch beperkt zich niet tot de ongezonde bedrijven. Reeds in 1895 gaf Roth op het internationale congres voor Hygiëne en Demographie te Budapest eene omschrijving van de zuivere hygiënische noodzakelijkheid in de volgende zeven stellingen, die zeker door alle deskundigen worden onderschreven en logisch het verband tusschen de eisch van een gezond lichaam en den arbeidsduur ontwikkelen:
| |||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||
Er moet naar gestreefd worden dat de voorgeschreven rusttijden voor jeugdige personen daar waar de arbeid in steeds dezelfde houding verricht wordt, zoo mogelijk besteed worden aan gymnastische spelen of spelen met lichaamsbeweging, waarvoor bij slecht weer passende lokalen ter beschikking behoorden te zijn. Een verschuiving of opheffing van de voor- en namiddagrusttijden door verlenging van de middagrust, is niet in 't belang van de arbeidersklasse. Voor volwassen arbeiders dient gezorgd behalve voor een minstens een-urige middagrust voor andere onderbrekingen van den arbeid indien de onafgebroken arbeidstijd meer dan vier uur en de gezamentlijke arbeidsduur per dag meer dan acht uur is. Uitzonderingen kunnen voor lichtere bedrijven in overleg met het arbeiderspersoneel toegelaten worden.’ Wanneer aan deze eischen niet is voldaan kan op grond | |||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||
van physiologische studie aangenomen worden dat het lichaam door den arbeid te sterk wordt aangegrepen. En daar aan die eischen maar bij uitzondering wordt voldaan, moeten zich overal nadeelige gevolgen openbaren, waarbij dan nog niet eens gerekend wordt, wat slechte voeding en behuizing, wat de door overspanning opgeroepen misbruiken van drank en uitspatting mede veroorzaken. Dat die nadeelige gevolgen er zijn, bewijzen de stemmen die uit de vakvereenigingen opkomen: Ziekte, groote sterfte, vroege ouderdom en door dat alles slapheid van spieren, spoedige vermoeidheid en dus geringe productiviteit. Wie, hierop lettende, aandachtig het boek Arbeidersleven naleest, zal langzamerhand een treurig beeld voor zich zien oprijzen, treurig vooral daar waar de arbeiders zelve eraan wanhopen hun productiviteit weer te kunnen opvoeren, eraan wanhopen bij korter arbeidstijd het loon te handhaven inplaats van te vertrouwen op verhooging ervan. Maar dat zijn de arbeiders die er het slechtst aan toe zijn, die van een 12-urigen arbeidsdag al uitkomst verwachten. De andere arbeiders zijn minder gebogen, minder berustend onder de boeien van hun arbeidslot, als Hahn's beeld op den omslag hen typeert. Uit tal van uitlatingen vooral over de jeugdige arbeiders blijkt dat zij een toekomst voor zich zien. Die trek is nog wel het meest verheugend in 't beeld van het ‘Arbeidersleven in Nederland.’
Is. P. de Vooys. |
|