De Beweging. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
De Encycliek
| |
[pagina 145]
| |
Wat is Waarheid? En elk uur haast vindt een nieuw antwoord, en elke dag brengt nieuwe vormen om die waarheid tot uitdrukking te brengen. Een scala van ontwikkelingen heeft de geest in zijn waarheid-zoeken gemaakt en immer langer en onafzienbarer zijn de wegen geworden, die voeren tot het ideaal van waarheid-zoeker, waarheid-kenner te worden. De moderne mens zoekt terecht de waarheid in de grondeloze diepte der filosofie. Kant heeft de wereld opnieuw ontdekt, en de grote filosofen nà hem, Fichte, Hegel, Schopenhauer enz. hebben het wereldbeeld in onze geest verder vervolmaakt. De moderne ongelovige en de moderne gelovige zoeken beide elke dag verder in deze richting. Om de waarheid te vinden heeft de geest absolute, innerlike vrijheid nodig. De geniale psycholoog Jesus heeft dit alleen kunnen bedoelen, toen hij de uitspraak deed, dat waarheid vrij maakt. (Jo. VIII, 32). De Pauselike dekreten, die in de laatste helft van 1907 met een voor Rome ongekende snelheid elkander opgevolgd zijn, de Commer-brief van 14 JuniGa naar voetnoot1), de Syllabus v. Pius X of Decretum Lamentabili van 3 Juli, de Encycliek ‘Pascendi Dominici Gregis’ van 8 September, het motu proprio van 18 November, en de konsistoriale allokutie van 16 December - al deze dekreten verklaren alle zoeken naar Waarheid min of meer voor dwaling, als het zich niet blind onderwerpt aan die ideëen en gedachten, die sedert de afgesloten bouw van het huidig, onder invloed v. Thomas v. Aquino gewordene kerksysteem tot bindende norm zijn geworden. Nu is de ring der scholastieke doktrien volkomen afgesloten. Wat daarbuiten ligt, is als modernisties veroordeeld en ieder, die in vreugdig en smartelik vorsen naar waarheid nieuwe vondsten en resultaten vindt, is veroordeeld en in zijn menswaardigste streven met lamheid geslagen, als zijn wetenschappelike resultaten niet in harmonie zijn met de leer der doctores scolastici. Het Pausdom, dat in zijn wezen de regering wil zijn van een eeuwigheids-instituut, heeft zich in een vorm der tijdelikheid vastgeroest. Uit zijn eigen beginsel vloeit met dwingende noodzakelikheid de gevolgtrekking voort: dit is innerlike tegen- | |
[pagina 146]
| |
spraak, dit is prijsgeven van eigen beginsel. De ruimheid van het evangelies beginsel is een schaduwbeeld geworden. En een silhouet leent zich licht tot een karrikatuur. Het is voor de modern denkende katholiek, die de benauwde hartslag der tijden gevoeld heeft en van de andere kant de levenswaarheid van Jezus in zich heeft beleefd, een treurige ervaring te bemerken, dat de Roomse Kurie dodelik-afhankelik is van middeneeuws tijdleven en dat zij dit vliegeleven eeuwigheidsduur toekent. ‘Stude Thomam et scias omnia’, staat op de Vatikaanse bibliotheek: studeer Thomas en ge weet alles. Is de vraag niet gerechtvaardigd, of het in het vervolg niet beter is te spreken van de Roomse Kerk van Thomas inplaats van de Christelik-Katholieke Kerk van Jesus? Om de tegenwoordige krisis in het katholicisme goed te begrijpen, moet ik op twee feiten wijzen. Het eerste feit is, dat de Kerk door haar oppermacht in de Middeneeuwen officieel tot de opvatting gekomen is, het ‘Rijk Gods’ door politieke middelen te kunnen opbouwen. Een Kerk echter, die als een wereldse staat optreedt, moet alle middelen van zulk een staat tot de hare maken, dus ook vaardige diplomatie en desnoods geweld; ‘denn der irdische Staat, selbst der Rechtsstaat muss unter Umständen zum Unrechtsstaat werden.’Ga naar voetnoot1) De ontwikkeling, die de Kerk als wereldse staat genomen heeft, moest haar konsekwent tot de absolute monarchie des Pausen voeren, en tot de pauselike onfeilbaarheid, want de onfeilbaarheid betekent in een geestelike theokratie ten slotte niets anders als dat, wat de absolute souvereiniteit in de wereldse staten betekent. Dat de Kerk voor deze laatste konsekwentie niet teruggeschrokken is, is een bewijs, hoezeer het heilige in haar verwereldlikt is. De moderne Katholiek ziet de ontwikkeling der Kerk anders, hij weet, dat de godsdienst innerlik zijn moet, voor hem is theologie filosofie, en het Rijk Gods, dat hij zich denkt, kent geen andere krachten als religieuse en zedelike en staat op de bodem der vrijheid. Het tweede feit is, dat de Katholieke Kerk in haar theologiese ontwikkeling vastgelopen is, als een schip op een klip, | |
[pagina 147]
| |
op de onvermurwbaar harde rots van het Thomisme. Het Thomisme heeft van het evangelie een systeem gemaakt, heeft wat als leven bedoeld was tot starre leer doen worden. Augustinus had, op het algemeen-menselike, dat in het Evangelie zo rijkelik vervat is, ja, het wezen des Evangelies is, voortbouwend, aan de Katholieke Kerk haar speciale aard van ‘vroomheid’ gegeven. Augustinus schiep voor de ziel der enkelingen een hoogst individueel zonde- en genadegevoel. Daarbij verdedigde hij ook de uiterlike machtstelling der Kerk op aarde. Op deze wijze verbond hij het uiterlikste met het innerlikste. Hoe hem dat mogelik geworden is, zou zeer interessant zijn om nader uiteentezetten, maar past niet in dit artikel, genoeg is het te verklaren, dat innerlike tegenspraak daardoor niet kon worden uitgesloten. De moderne katholiek voelt deze innerlike tegenstrijdigheid biezonder sterk, en meent, dat alleen het innerlike element, dat Augustinus aangeeft, in de Kerk bestaansrecht heeft. En niet zo, dat de religie een arme-zondaars-gevoel geeft, maar de juichende blijheid der innerlike vrijwording in de verlossing. Dit is tenslotte ook Augustinus' mening. De Roomse Kurie echter heeft altijd getracht dit innerlike element terug te dringen, te wijzigen en totaal te vernietigen. De grote persoonlikheden, die in de westerse Kerk telkens weer nieuw leven gewekt en de ‘vroomheid’ gereinigd en verdiept hebben, hebben allen direkt of indirekt van Augustinus hun uitgangspunt genomen. De lange rij van Katholieke Reformatoren van Agobard en Claudius van Turijn in de 9e eeuw tot aan de Jansenisten van de 17e en 18e eeuw staat geheel onder de ban van Augustinus. Daarom kwamen ze ook allen in konflikt met de officiëele Kerk. Ook het moderne Katholicisme heeft veel Augustijnse trekken. De voornaamste is zijn neiging tot innerlikheid. Dit Augustinisme is de doodsvijand van het dominikaanse Thomisme en ook van het jesuitiese Molinisme. Het is duidelijk, dat deze twee systemen, die zozeer de uiterlikheid dienen en zo éénzijdig de ‘repraesentatieve heilsekonomie’ der Priesterkaste op de voorgrond stellen, de Kerk principieel verderven in al haar uitingen, vooral in haar askese, die tenslotte toch het innerlike element van het boven omschreven Augustinisme is. | |
[pagina 148]
| |
In deze twee systemen is een waarachtige mystiek, die slechts in het innerlike gedijen kan, en nauw verwant is aan de grondideeën des Christendoms, onmogelik, en daarmee ook een ware askese, die geen wereldvlucht, maar wereldoverwinning is. Uit deze twee feiten, die zo diep in het geestes- en zieleleven der moderne Katholieken ingrijpen, volgt, dat de stelling dier katholieken tegenover de kultuur een andere is als die der ‘orthodoxe’ katholieken. De laatste zien alles onder het gezichtspunkt der roomse religie en macht en speuren overal gevaar voor hun overtuiging, vooral in deze tijd, waarin de resultaten der wetenschap met name der bijbel- en historiese kritiek, niet steeds willen passen in het roomse systeem. De eersten kennen deze wijze van zien en denken niet. Voor hen staat de grondidee des Christendoms onwankelbaar vast. Wat daarop en er omheen gebouwd is, draagt alles het stempel der tijdelikheid en kan met de tijd vergaan, juist omdat het van de tijd is. Zij zien niet in, waarom men zich zo opwinden kan om al die bijbouwtjes rondom de kathedraal der zuivere christelike overtuiging. Het was toch veel beter, als dat bijwerk afgebroken werd! Door de modernen is het starre Katholicisme in innerlike gisting gebracht, die ongeveer op een lijn gesteld kan worden met de gisting, waarin de Protestantse Kerken gekomen zijn door het indringen der moderne theologie en der moderne levenselementen. Die nieuwe richting in het Katholicisme wil overal, wil in de wetenschap, in de moraal en de kultus nieuwe wegen banen, daardoor het Katholicisme bevrijden uit de ban der middeneeuwse gedachte en het in nauwe betrekking brengen met het moderne tijdsleven. Met een fantasties optimisme is in de laatste tientallen van jaren aan de verwerkeliking van dit program gewerkt. Aan de moderne wereld zou een modern Katholicisme gegeven worden, vroom en opofferend als het middeneeuwse, maar een absoluut nieuwe groei uit de oude stam. De tegenstelling tussen Kurialisme en Katholicisme werd scherp op de voorgrond gebracht. Het Katholicisme - of liever de Katholieke idee - zou weer breed en groot alles assimileren om zich heen, het moest de drager worden der vernieuwde spekulatie, en van een meer verinnerlikt staatsleven, van een reine kultus, in één woord | |
[pagina 149]
| |
het zou weer het beginsel van vooruitgang zijn. Als men zich herinnert, dat Harnack eens de Katholieke Kerk ‘das umfassendste und gewaltigste, was die Geschichte hervorgebracht hat,’Ga naar voetnoot1) noemde, dan is het duidelik, dat innerlike ontwikkelingen in deze Kerk voor de kultuurwereld van de grootste betekenis zijn en zal men zich, hoewel misschien bij onwillens, het oordeel moeten aansluiten van de liberaalprotestantse prof. Troeltsch: ‘In unseren....wissenschaftlichen Kreisen will man an die Bedeutung der modernistischen Bewegung im Katholizismus nicht glauben: irgend eine Verbindung mit der modernen Wissenschaft und dem modernen Geist sei bei ihm völlig ausgeschlossen. Allein das beruht auf Unkenntnis der Lage und Entwicklung des religiösen Lebens in der modernen Welt überhaupt, und auf Unkenntnis des Katholizismus’Ga naar voetnoot2) De behandeling der Encycliek, die een theoretiese samenvatting is der moderne ‘dwaalleren’, en deze met één slag wil vernietigen, is dus zeer up to date. En zelfs noodwendig. Want voor hen, die het eigenlike wezen van het Pauselik dokument begrepen hebben, is het duidelijk, dat men van nu af andere wapenen als tot dusver nodig heeft in de religieuse en wetenschappelike strijd tegen de klerikale wereldbeschouwing. Men moet deze nu bestrijden in naam aller echte religie. De Katholieke idee heeft als innerlikheidsbeginsel bestaansrecht, het klerikalisme als samenvatting van priesterheerszucht in geen geval. De Encycliek heeft de scheiding der geesten voltrokken, zelfs in de alledaagse polemiek der dagbladen is dit reeds te bemerken, men begint onderscheid te zien tussen katholicisme en klerikalisme. Schrijver dezer is Katholiek, niet klerikaal. Voor ons doel is het genoeg de encycliek te behandelen, de andere bovengenoemde dekreten kunnen rustig blijven, voor wat ze zijn: voorlopers of herhalingen der encycliek. Vooraf zij er op gewezen, dat ook naar streng ortodox Katholieke opvatting de encycliek geen aanspraak kan maken op onfeilbaarheid. Een onfeilbare ‘definitio ex cathedra’ moet | |
[pagina 150]
| |
altijd iets positiefs zijn, en iets meer negatiefs dan deze encycliek is wel nergens op de wereld te vinden.Ga naar voetnoot1) Haar rechtsnatuur moet dus een andere zijn. In haar eerste afdeling is de encykliek van didaktiese natuur. Maar wijl de Paus de hoogste kerkelike autoriteit is heeft ze toch voor het praktiese leven haast bindende rechtskracht, want de Paus wil leerarend niet alleen door zijn argumenten overtuigen, maar duldt ook geen tegenspraak. Naar het kanonieke Recht kan, streng genomen, zijn didaktiese voordracht gebrekkig en foutief zijn, naar het klerikale recht blijft dan toch tegenspraak ongeoorloofd. Prakties moet de tegenwoordige heersende autoriteitsafgoderij het dokument als onfeilbaar aannemen.Ga naar voetnoot2) Geven we nu eerst een korte analyse van de inhoud der encycliek. De encykliek geeft de inhoud zelf aan: ‘Het behoort tot de taktiek, in waarheid een zeer listige taktiek der modernisten....nimmer hun leeringen methodies en in haar geheel te ontwikkelen, maar die stuksgewijs voor te dragen om de schijn van tasten en zoeken op te wekken, terwijl ze toch bepaald en klaar zijn. Daarom is het voor alles noodzakelik een overzicht van hun leer te geven en de samenhang aan te tonen, die ze verbindt, om dan de oorzaken der dwalingen aan te wijzen en de middelen voor te schrijven, die geschikt zijn om het kwaad te genezen.’Ga naar voetnoot3) Zoals men ziet, is dus de encycliek in drie delen verdeeld: 1e. uiteenzetting der modernistiese leer. 2e. de oorzaken der dwaling. 3e. de maatregelen daartegen. Houden wij ons aan deze indeling. De Paus geeft een samenvatting der modernisties genoemde | |
[pagina 151]
| |
dwalingen. Hier ontstaat direkt de gewichtige vraag: geeft de encycliek de leer der modernisten waarheid-getrouw weer? Het is zeer moeilik deze vraag te beantwoorden. De problemen, die behandeld worden, zijn zo diep en grijpen zo geweldig in in het tegenwoordige geestesleven, dat het haast ongelovelik wordt, dat de Roomse monsignori, die geen grote kennis plegen te hebben van dat moderne geestesleven, het klaargespeeld hebben in een betrekkelik kort traktaat een juist beeld te geven van de gehele moderne levensopvatting, want dat is ten slotte ‘modernismus’.Ga naar voetnoot1) Wanhopig wordt de zaak, als de encycliek verzekert, dat ‘de modernist meerdere personen in zich verenigt: filosoof, gelovige, theoloog, historikus, criticus, apologeet en reformator.’ Maar nog wanhopiger is het, als deze meerdere rollen spelende mensen zèlf met uitmuntende bewijsvoering aantonen, dat de encycliek in gewichtige, ja wezenlike punten hun opvattingen verkeerd weergeeft.Ga naar voetnoot2) Waarom zou men dat niet geloven? Die lelike modernisten gaan nog verder en wijzen in de encycliek zelf theologiese dwalingen aan. Bij dit alles komt nog, dat de wetenschappelike beoordeelaar onmogelik de vraag naar de juistheid der uiteenzetting der modernistiese leer beantwoorden kan, wijl er geen bronnenmateriaal bestaat. De encycliek zegt dat zelf: ‘de modernisten dragen hun leer niet systematies voor en niet als één geheel’. Heeft men niet het recht hier de vraag te stellen: hoe weet Rome het dan zo precies?Ga naar voetnoot3) Een andere gewichtige vraag is: sluiten de modernistiese leer, zoals de encykliek die tekent, en de orthodoxe katholieke leer elkander uit? Op deze vraag moet met ja geantwoord. De encycliek geeft vier tekenen aan, waaraan men het modernisme herkennen kan. De bekende liberaliserende professor Ehrhard vat ze aldus te samen: ‘Der antikatholische Charakter des atheistischen Agnostizismus, des pantheistischen Symbolismus | |
[pagina 152]
| |
des naturalistischen Immanentismus, endlich jener Trennung zwischen Glauben und Wissen, die den intellektuellen Charakter des Glaubens leugnet, ist offenbar’.Ga naar voetnoot1) Men kon in zekeren zin dankbaar zijn, dat de Paus het onvruchtbare Agnosticisme naar verdienste veroordeelt, en niemand kan het hem, als drager der Metaphysica, kwalik nemen, dat hij zich verweert tegen het indringen (of het werkelikheid is, blijft een open vraag!) van het Agnosticisme in de Kerk. Zelfs Eduard von Hartmann schreef voor 'n paar jaren: ‘Alle Welt ist des unfruchtbaren Agnostizismus müde, und alle Einzeldisciplinen der Philosophie beginnen einzusehen, dass sie sich in Sackgassen verrannt haben, aus denen nur die Metaphysik ihnen der Ausweg zeigen kann’.Ga naar voetnoot2) Hetzelfde geldt ongeveer van het pantheistiese symbolisme. Daar kan men in de kerk niets mêe aanvangen. Welke modernisten echter met deze twee kentekenen gebrandmerkt worden, blijft het geheim der goden. Over de andere twee kentekenen spreek ik later. Een zeer bedenkelike zaak is het, dat, als men nu vraagt: ‘Wat is eigenlik modernisme?’, men in de encycliek zeer moeilik een antwoord vindt. Men kon toch verwachten, dat een rake definitie op de eerste plaats zou staan. Dit geeft te denken. Het woord ‘modernisme’ zelf is zo weinig karakteristiek, dat het absoluut niets zegt. De Encykliek omschrijft dat woord verder als de ‘samenvatting aller ketterijen’, dat is even nietszeggend en onbegrijpelik als wanneer het in het Romeinse brevier over Maria heet ‘zij alléén heeft alle ketterijen overwonnen’.Ga naar voetnoot3) Verder hoort men niets. | |
[pagina 153]
| |
De vervaardigers van het dokument moeten wel in grote verlegenheid geweest zijn, daar het begrip van modernisme zich niet scholastiek en thomisties liet grijpen. Inderdaad, het modernisme is niet iets wat ‘àf’ is, het is een stuk geweldig tijdleven, dat groeit en groeit, en met elke konkretisering voorlopig spot. Het is een richting, die nog iets vloeiends in zijn wezen draagt. Hier kan men de verklaring vinden van het feit, dat de encycliek zo vaag en onbestemd is, en meest met algemeenheden strijdt, en tevens dat de kerkelike kommentaren. die tot dusver op haar vervaardigd werden, zo armoedig en gebrekkig zijn. Dit laatste is echter nog meer te verklaren uit de onbekendheid der kommentatoren met de moderne filosofie. Ik kan me volkomen bij de uitstekende definitie der moderne katholieke richting aansluiten, die prof. Meurer met geweldige moeite uit de encykliek te samen gesteld heeft: ‘Nach der Encyclica ist der Modernismus eine Richtung in der katholischen Theologie, bei der sich der Kirchenglaube in ein höchst individuelles, religionsschöpferisches Gefühl auflöst und das katholische Dogma durch die Philosophie und Geschichte seine kirchliche Wesensbestimmtheit verliert, indem es unter Anwendung der kritisch-wissenschaftlichen Methode eine volkommene Zersetzung durchmacht.’Ga naar voetnoot1) Vergeten we niet, dat de encykliek die richting zo tekent. Hoe weinig begrip het Pauselik rondschrijven eigenlik heeft van het door hem veroordeelde modernisme, toont het onvermogen aan om een begripsbepaling te geven, en ook maar enigermate het feit van het modernisme te verklaren. Eén ding is zeker. De Paus ziet in het modernisme een gewichtige beweging. Hoe kan hij anders van haar voor de gehele Kerk een zo groot gevaar verwachten? En de beweging is inderdaad van betekenis. Hoe kan men anders verklaren, dat die beweging door de meest verschillende volken gaat, door Frankrijk, Italië, Engeland, Duitsland, Amerika, en een heel klein beetje ook door Holland? En dat ze alle gebieden van het religieuse leven omvat, zoals de encykliek het zelf beschrijft? Voor iedereen is duidelik, dat een bewuste reaktie, die in | |
[pagina 154]
| |
geheel haar wezen een strijd op leven en dood beduidt, zoveel te gevaarliker wordt, naarmate ze het objekt, dat bestreden moet, vager begrijpt en onduideliker definieert. En dit gevaar wordt ontzettend, als men bedenkt, dat de pauselike reaktie zich konkretiseert en vlees en bloed wordt in de legioenen van het klerikalisme. Als we later de maatregelen bespreken tegen het modernisme, zal iedereen direkt inzien, dat deze vèrre heengaan over de grenzen, die in het eerste deel der encykliek omschreven worden. Voor willekeur staat de deur wijd open. Zelfs matige kritiek op het scholasticisme heet daar modernisme. Zuiver menselik gesproken voelt men bij dit alles een pijnlike, morele onbehagelikheid! Vóór we het grondbeginsel der moderne richting aangeven, is het goed de vraag te stellen: Welke theologen zijn de dragers van het modernisme? Eigelik kan men in alle eeuwen modernisten vinden. Het zijn allen, die zich verzetten tegen de machtsoverschrijdingen der kurie. In de eerste eeuwen des Christendoms heten ze ketters, in de 16e eeuw heten ze Hervormers, tans modernisten. Meer konkreet kan men ze indelenGa naar voetnoot1) als voorstanders van de historiese kritiek (Döllinger, Hefele, Ehrhard, Kraus, Tübinger Schule), als aanhangers van min of meer radikale dogmaen bijbelkritiek (Le Roy, Tyrrell, Loisy, Semeria, Minocchi, Batiffol, Houtin, Poels, Hummelauer enz. enz.), als theologen van platonies spekulatief karakter (Schell, Deutinger), als leeraren der moderne filosofie (Hermes, Günther, Rosmini), als aanhangers der moderne evolutieleer, toegepast op het dogma (Newman, Möhler, Perone), als voorstanders van de immanentie-theorie en nieuw-kantianisme (Laberthonnière, Blondel, Brunetière), als pioniers op modern, haast socialisties, staatsen volkshuishoudkundig gebied (Fonsegrive, Murri, Naudet), als | |
[pagina 155]
| |
kunstenaars met modern religieuse tendens (typies: Fogazzaro).Ga naar voetnoot1) Men ziet de geweldige veelzijdigheid van het modernisme. De kurie wil al deze richtingen - want al die namen betekenen een richting en een program - gaarne uit de Kerk dringen en exkommuniceert naar hartelust. Maar evenals in de middeneeuwen men zich niet meer stoorde ten slotte aan de banstralen van Bonifacius VIII, die er mee wierp als met ballen, zo gaat het nu ook: we laten ons doodeenvoudig niet uit de Kerk dringen, ook al worden we uiterlijk geëxkommuniceerd. De meest getroffene en door de grote ban geslagene Theoloog is Alfred Loisy.Ga naar voetnoot2) Deze geleerde is wel het type van een modernist, hij verenigt alle trekken in zich. Om het wezen van het modernismus in 't licht te stellen, wijs ik op twee markante eigenaardigheden in Loisy: zijne opvatting van de gehoorzaamheid tegenover de kerkelike autoriteit en zijn idee over de evolutie van het Christusprobleem en daarmee van de Kerk. Deze twee trekken zijn karakteristiek voor het gehele modernisme. De neo-Katholieken beschouwen een blindelingse, jesuitiese gehoorzaamheid onzedelik en mensonwaardig. Boven de Paus staat het Geweten. De konsekwenties uit dit beginsel zijn zo vèrdragend, dat het gehele begrip der gehoorzaamheid daardoor gewijzigd wordt; gehoorzaamheid in deze zin kan slechts een krities, zelfstandig zich onderwerpen zijn aan een als juist erkend gebod. Hoe groot de ethiese waarde is, die door dit nieuwe begrip gewonnen wordt, behoeft niet behandeld te worden. Gehoorzaamheid wordt op deze wijze een innerlike kracht. Het gevaar van overdreven krities subjek- | |
[pagina 156]
| |
tivisme is uitgesloten, wijl de gebondenheid aan het dogma daarvoor behoedt. ‘Gebondenheid aan het dogma’, hiermee raak ik het tweede punt. Wat is dogma in modernistiese zin? Is het datzelfde starre, dode, en onbewegelike der in nooit en nimmer te veranderen formules vastgevrorene dogma's der orthodoxie? Het modernisme beschouwt alle leerstellingen der Kerk als histories gewordene, als steeds nog zich ontwikkelende, levende ideeën. Het liberale Protestantisme heeft de vraag gesteld naar het wezen des Christendoms en zoekt het antwoord in het oerchristendom, zoekt naar de wezenskern zoals die zich vertoonde in de oorsprong. Den modernisten komt dit zeer lachwekkend voor. Men snijdt toch niet een beukepit open om een beukeboom te leren kennen. Niet in het oorspronkelike, maar in het gewordene ligt het wezen des christendoms. En het gewordene is het historiese feit: de Katholieke Kerk. De modernisten nemen daarom zonder bedenken al dat gewordene aan: Dogma, kultus, pauselike macht enz. Maar daarbij heeft ook de kritiek haar recht. De kritiek der bronnen toont, wat als historiese werkelikheid te beschouwen is. Zoals Loisy het Christus-probleem krities ziet als een zich ontwikkelend ideaalbeeld van het godsdienstig idealisme, als een gewordene sagencyclus, zo moet ook het Katholicisme beschouwd worden. M.a.w. de religie zelf heeft uit de Christus der Geschiedenis de Christus des geloofs gemaakt, de eerste kondigde het Regnum Dei super terram aan, de tweede, een fantasiebeeld van het religieuse genie, werd de oorzaak ener gemeente, éner Kerk. De stichting der Kerk op de Jezus der Historie te willen terugvoeren, is dus absurd. Hiermee is de kern van het modernisme blootgelegd: vloeiende waarheid. Niet alleen aan de buitenkant van het leven loopt de ontwikkelingslijn, niet alleen menselike meningen veranderen, neen, ook buiten alle menselike macht om is de werkelike ontwikkeling in het wezen des levens zelf, en ook in de abstrakte religie. De dogma's zijn voor de modernisten niet positieve dingen, alléén waarschuwingen voor dwaalleer, dus zuiver negatief. De vorm, waarin de Kerk ze kleedt, is niet iets, dat vaststaat | |
[pagina 157]
| |
voor alle tijden. Het Katholicisme is een ontwikkelingssysteem. Want zijn eigenlike leer is precies als bij het nieuw-platonisme een psychologies opklimmen van het natuurlike, wereldse en verstandelike tot het bovennatuurlike, mystiese en religieuse. De historiese en psychologiese ontwikkelingsidee der moderne wereld is door het neo-katholicisme in zijn godsdienstgeschiedenis wezenlik opgenomen. Het verklaart het Christendom als de afsluiting en de samenvatting der antieke wereld, en de Kerk als de langzame ontvouwing van het Christus-probleem in de nieuwe wereld. Zo omvat het alles. Het nieuwe systeem wordt alleen tegengehouden door het starre kurialisme, dat alles verstijft en vergoddelikt, wat vloeiend en menselik is. De Katholieke Orthodoxie aanvaardt alleen een schijn van evolutie: uit de voor eeuwig bestaande dogma's kunnen door theologiese konklusies nieuwe ontstaan. Dat dit geen ontwikkeling is, is duidelijk. De Scholastiek is natuurlik door haar eigen atqui- en ergowezen de scherpst denkbare veroordeling der moderne evolutie. De Encykliek duldt buiten scholastiek geen andere theologie, stelt zich dus buiten het leven in het rijk der doden, want de scholastiek is als levensbeginsel der theologie dood, dood als een pier, ook de neo-scholastiek. In dit verband wijs ik op de grote rol, die de immanentietheorie in het modernisme speelt. Wanneer alles vloeiende waarheid is, dan geven de uiterlike criteria des geloofs (wonder, profetie) geen innerlike zekerheid. De moderne franse apologeten hebben daarom op voetspoor van Kant, Spencer en Comte, beproefd de transcendentale zekerheid in het geloof te gronden op de immanente kracht der menselike psyche, die van nature dwingende behoefte schijnt te hebben aan religie. Op deze wijze wilden ze het supranaturalisme bewijzen door de intentisiteit van de religieuse idee in de mens. De Encycliek veroordeelt dit, en daarmeê de gehele moderne filosofie, en in de eerste plaats de moderne godsdienstfilosofie, die de grote waarheid op de voorgrond stelt, dat de mens zijn eigene waarheid op eigen kosten en gevaar zèlf veroveren moet, ook al sluit hij zich nog zoo eng aan bij het histories gewordene in de religie der mensheid. Wijl de godsdienst zó | |
[pagina 158]
| |
opgevat, een plus is aan innerlikheid, omdat ze bij deze opvatting meer persoonlik en aktief is, zo is het precies het tegendeel der waarheid, de modernisten voor godsdienstloos te houden. De scholastiek daarentegen voert tot vermindering van het religieuse leven. Hoe is het anders te verklaren, dat de landen, die verzadigd zijn van scholastiek, Frankrijk en Italië, wat de godsdienst betreft zo geweldig achteruit zijn gegaan? Op één feit zij nog gewezen. Michelitsch (l.c. p. 23) zegt, dat het nieuwe Katholicisme dogmaties door Kant, en histories door Harnack beinvloed is. (infiltrations Kantiennes et Harnackiennes). Men is geneigd daarom te menen, dat het modernisme een naäpen is van het liberale protestantisme. Wij hebben gezien, dat dit niet zo is, dat beide in de opvatting van het wezen des Christendoms diametraal tegenover elkander staan. Als beweging is het modernisme natuurlik een parallelverschijnsel van het liberale protestantisme. De modernisten hebben ook volstrekt geen lust protestant te worden. Zij menen terecht, dat ze daar dezelfde dogmatiese moeilikheden hebben, en wel alles nog veel droger en zonder de dragende gemeenschap der liefde en de niet onderbroken kontinuiteit der katholieke Kerk. Vatten we nu alles kort te samen. Ten eerste. De Encykliek heeft de vijand met fijne zekerheid erkend. De vijand, die in het modernisme werkelikheid geworden is, is de moderne, historiese wijze van denken. De encykliek verwerpt elke poging het Christendom histories te verklaren. Als tweede kern der Encykliek moet aangeduid worden, dat zij een kruistocht predikt tegen de gehele richting der nieuwe tijden. Moet men de nieuwe tijd een eigen, geestelik, zelfstandig wezen toekennen? Bestaat er een moderne mensheid met eigen-aardig karakter, met eigen-aardige behoeften, met het souvereine recht ener zelfstandige ontwikkeling? Op beide vragen geeft de Encykliek een ontkennend antwoord. Alleen een normaalmensheid, een papierene, geknipt naar Rooms patroon, heeft bestaansrecht. Het derde punt, dat op de voorgrond treedt, is, dat de encykliek de strijd opneemt tegen de gehele moderne weten- | |
[pagina 159]
| |
schap, en de innerlike waarheidszin der mensheid. Wijl zij het eerste doet, is zij minderwaardig, wijl ze het tweede te ondernemen waagt, is zij onzedelik en staat daarom diep onder de door haar zo gevierde Thomas van Aquino. En ten slotte is nog als wezenseigenschap van het Pauselik dokument te noteren, dat het, zowel om politieke als religieuse redenen, alle pogingen om het zwaartepunt van de door de Paus ‘onfeilbaar’ bewaarde leer naar de subjektieve beslissing der enkelingen te verleggen, energiek weerstreeft.
Het tweede deel der encykliek geeft de oorzaken aan van het modernisme. Inplaats van naar de regelen der kritiek te werk te gaan en daarom in de gehele kultuurhistorie, in de ontwikkelingsgang der religie en filosofie, wetenschappelik te vorsen naar de oorzaken van een zó diep gaande beweging als het modernisme bij nadere analyse toch blijkt te zijn, telt de encykliek naar volle willekeur en zo onwetenschappelik mogelik met verbluffend apriorisme drie oorzaken op - nieuwsgierigheid, hoogmoed en....onbekendheid met de scholastiek. (2e. Deel Inl.) Hier ligt het absolute niet-begrijpen van het wezen der moderne, naar waarheid strevende mensheid, in verschrikkelike naaktheid bloot. Ja, dat is de waarachtige geest van het kurialisme. Ieder, die naar waarheid streeft en daarvoor alle middelen aanwendt, is ‘nieuwsgierig’, omdat hij niet genoeg heeft aan wat de door Rome gepatenteerde theologie biedt, die tenslotte toch een gramofoonwetenschap is, een zuiver ‘overleveren’ zonder eigen oorspronkelike gedachten.Ga naar voetnoot1) De nieuwsgierigheid volgt de ‘hoogmoed’, natuurlik, hoe durft men het te wagen zelf te denken! En het probate geneesmiddel voor dit ‘bederf des geestes’ is....de ‘scholastiek’! En deze kleine oorzaken zouden werkelik voldoende geweest zijn een beweging voort te brengen, die de Paus zo zwaar | |
[pagina 160]
| |
opvat en zo gevaarlik vindt! Wat een kleine gedachte van de beweegkracht en van het geestelike en historiese leven spreekt uit dit aangeven der oorzaken! Hoe onzeker en zwak moeten de fundamenten der Kerk zijn, als zulk soort van klein menselike harstochten, als nieuwsgierigheid en hoogmoed, haar met zoo een geweldig gevaar bedreigen! Rome oordeelt hier zich zelf. Begrijpelijk is, dat de kurie aan de modernisten niets goeds vindt. Het goede, dat ze nog vindt wordt haast met droefheid gememoreerd, maar is ondertusschen een prachtig kompliment: ‘zij leiden een uiterst werkzaam leven, zij ontwikkelen een buitengewone toeleg en ijver in de studie van allerhande wetenschappen, terwijl hun zeden gewoonlijk aanbevelenswaardig zijn wegens haar gestrengheid’. (1e Deel, Inleid.) Een feit, dat zeer opvallend is en dat de klerikale pers zeer verlegen gemaakt heeft, is de toon van de encycliek. De toon is niet de rustige en voorname, die vroeger in kuriale dekreten placht te heersen, het is veelmeer de woeste toonaard van een missiegevende kappucijner. Er wordt zelfs direkt gescholden. De algemene kerk had tot dusver altijd aan het menskundige principe van Augustinus van Hippo zich gehouden: ‘Non oderitis nisi vitia, homines ametis’, (Serm. 49. no. 7.) d.i. ‘Haat alléén de ondeugden, bemint de mensen’. Dat dit christelik beginsel in dit dokument vervallen is, is diep te betreuren. Al zegt de Paus, dat alleen God over de innerlike mening kan oordelen, zo volgt er toch dadelik, dat den modernisten het masker moet worden afgerukt. Dat pleegt men toch alleen bij huichelaars te doen. Hier oordeelt dus de Paus direkt over de innerlike mening. Men kan de ‘plechtige’ toon zeer goed horen. Ik pluk slechts twee bloemetjes in de tuin dezer nieuwe praxis. ‘Wij spreken hier, eerwaardige Broeders, over een groot aantal katholieke leeken en, wat nog meer te betreuren valt, over priesters, die onder den schijn van liefde voor de kerk, volstrekt niet onderlegd in de ernstige kennis der wijsbegeerte en godgeleerdheid, maar integendeel tot in hun merg doortrokken van het venijn der dwaling, dat zij geput hebben bij de tegenstanders van het katholieke geloof, zich met verachting van alle bescheidenheid opwerpen als vernieuwers van de Kerk.’ En verder onder § 4, die als titel | |
[pagina 161]
| |
draagt: ‘Opzettelike verminking van de geschiedenis’ heet het: ‘Sommigen onder de modernisten, die zich bezig houden met geschiedkundige studiën, schijnen zeer sterk te vreezen, dat men hen houden zal voor wijsgeeren, niettegenstaande zij van de wijsbegeerte niet het minste begrip hebben. Welk een fijne geslepenheid!’ Is dat niet een wonderbaar argument? Komiek werkt de verdachtmaking der ernstige wetenschap der modernen, en nog komieker het oordeel dezer roomse monsignori over de moderne wijsbegeerte. Maar nu bloedige ernst! Deze lieden denken in waarachtigheid I. Kant weerlegd te hebben, als ze de volgende wijsheid uitkramen: Kant twijfelt aan het bestaan van alle dingen. Dan moeten de volgers van Kant maar eens met hun respektievelike hoofden tegen een muur aanloopen, dan zullen ze aan de builen op hun hoofd etc. wel merken, dat de muur reëel bestaat. Ergo: Kantii opinio ducit ad absurdum.Ga naar voetnoot1) (de mening v. Kant voert tot absurditeit.) En de monsignori en verheven professoren slapen dan rustig op hun behaalde wetenschappelike lauweren. Voor hen is Kant dan een idioot. Ze schijnen de ‘ongelovige wetenschap’ te willen overwinnen met hun onverwinbaar ‘atqui-ergo.’ Welke nieuwe Erasmus schrijft vromelik-sarkasties weer een ‘Lof der Zotheid’ en welke nieuwe Ulrich van Hutten werpt een tweede editie der ‘Litterae virorum obscurorum’ op de boekenmarkt? In dit verband is het ook een interessante en noodwendige vraag, wat voor arbeidsmetode gevolgd wordt in Rome, bij het vervaardigen van een dergelik stuk? Deze is natuurlik door en door scholastiek. Een wezenskenmerk der scholastieke metode is haar valse éénzijdigheid, die noodzakelijk ontstaan moet door het maken van gevolgtrekkingen uit praemissen, die willekeurig opgezet en star vastgehouden worden. Men heeft in Rome enige moderne thesen genomen - dit ten voorbeeld - en deze als praemissen opgezet, dan heeft men volgens alle regelen van de kunst der spitsvondigheid, waarin de kurie een | |
[pagina 162]
| |
kolossaal meesterschap bezit, een geheel kompleks van konklusies getrokken; deze konklusies dienden weer tot praemissen voor andere konklusies etc. etc. Zo had men het voordeel, door deze konklusies op alle gebieden toe te passen de ‘modernist’ te kunnen beschouwen ‘als wijsgeer, gelovige, criticus, geloofsverdediger, hervormer.’ De gedachte, dat deze scheiding niet beantwoordde aan de realiteit, kwam bij de vervaardigers niet op. Men snijdt op deze wijze letterlik alles uit elkaar: stukken, die bij elkaar horen en zonder elkaar niet begrepen kunnen worden, wijl de redelike samenhang en de logiese orde daardoor verbroken raken, worden met de meeste gemoedsrust uit elkaar genomen; iedereen ziet in, dat men zo gemakkelik een monsterachtig systeem verkrijgt. Voor de kurie is het dan klaar, dat dit systeem gemaakt is door lieden, die van wijsbegeerte en andere wetenschappen niets verstaan, en zij vergeet dan volkomen, dat niet de modernisten, maar zij zelf dit systeem opgebouwd heeft. Zij ziet niet in, dat niet zij maar wij het recht hebben met Horatius te vragen, of men bij zo'n monster van ongelijkwaardigheid en onevenredigheid zijn lachen kan houden: Humanam capiti cervicem pictor equinam
Jungere si velit, et varias inducere plumas,
Undique collatis membris, ut turpiter atrum
Desinat in piscem mulier formosa supernè,
Spectatum admissi risum teneatis amici? (Ars poetica)
In dit verband heb ik dan ook een scherpe verklaring af te leggen: het modernisties systeem, dat in de regeringkamers der kurie is opgebouwd, en dat, zoals het op papier voor ons ligt, grotendeels veroordeeld moest worden, wilde de Kerk niet haar wezen erbij inboeten, bestaat als zodanig alléén op het papier, en niet in de werkelikheid. Don Quichote wil maar niet sterven, en windmolens zijn overal te vinden om er tegen te vechten. Het derde deel der encykliek geeft de middelen en maatregelen aan om het modernisme te onderdrukken. We kunnen ons hier de moeite sparen uitvoerig te zijn. Alle maatregelen dragen als kenteken de onvoorwaardelike schuts van het Thomisme. Rome is de ijverigste advokaat van het Thomisme, | |
[pagina 163]
| |
wijl het Thomisme Rome steunt. In de kerkelike semenaries mag alleen scholasticisme geleerd worden. Moderne professoren moeten afgezet.Ga naar voetnoot1) Moderne kandidaten naar het priesterschap moeten weggejaagd.Ga naar voetnoot2) Overal moeten instituten in het leven geroepen, om menschen en dagbladen en boeken te kontroleren enz. enz. Vrije wetenschap is daarmee in het orthodoxe katholicisme volkomen dood.Ga naar voetnoot3) Het Thomisme is het voltrekken van het doodvonnis, dat het menselik verstand velt. Het Thomisme is de oogappel der kurie. Geen kritiek op deze macht wordt geduld, één mening mag slechts bestaan: de roomse direktieve. Als men zich terugdenkt in een tijd van Brigitta van Zweden en Bernard van Clairvaux e.a., en in hun geschriften naleest, hoe geweldig deze te keer zijn gegaan tegen de Pausen en kurie van hun tijd, en nadenkt, dat de Kerk ze toch heilig verklaarde, dan ligt de konsekwentie voor de hand, dat in de kerk ruimte is voor kritiek. Is een macht gezond, dan kan ze ook kritiek verdragen. Ook een blik op de middeleeuwen is zeer leerzaam. Hoeveel Pausen stak Dante niet in zijn Inferno? We kunnen ons zelfs niet voorstellen, hoe vrij in die tijden de kritiek was. Ook de theologie verheugde zich toen in heerlike bewegingsvrijheid, die onbehinderd kon doordringen tot in de diepste filosofiese kwesties van Gods- en wereldbeschouwing, zoals we dat nu nog bewonderen in de geweldige tegenstellingen van thomistiese en scotistiese scholen. Dat wekt in ons waarachtig ‘ein Gefühl des Neides angesichts der in unserer Zeit sich wieder regenden theologischen Engherzigkeit.’Ga naar voetnoot4)
Als we nu er naar willen streven de Encycliek objectief te | |
[pagina 164]
| |
waarderen, dan mogen en moeten we van de veronderstelling uitgaan, dat ze het uitvloeisel is van welmenende, herderlike zorg. Als de Kerk werkelik in het bezit is van de waarheid, die Jezus haar toevertrouwde, moet zij dan deze goddelike schat niet angstig beschutten en bewaren? Mag de Kerk, mag de Paus zijn schapen in dwaling laten brengen onder voorwendsel, dat iedereen vrijheid van denken en geloven, leeraren en vorsen heeft? Nog een andere vraag dringt zich hier dadelik op den voorgrond. Bestaat die vrijheid van denken en geloven voor de katholieken of niet? Reeds Renan wees er op in zijn studie over Lamennais, dat het woord vrijheid voor de katholieken niet dezelfde inhoud heeft als voor de niet-katholieken. Als men eenmaal aanneemt, dat een bepaalde leer de waarheid zelve is, waarbuiten geen heil mogelik is, dan is het ook onmogelik haar niet een bevoorrechte plaats te geven en de grootste dienst, die men zijn naaste bewijzen kan, bestaat dan uitsluitend daarin, voor hem dit hoogste goed te bewaren of het hem te schenken. Van hier uit gezien kan er in de katholieke Kerk noch een gewetensnoch een leervrijheid zijn. Vóór de Syllabus van Pius IX reeds had Gregorius XVI de gewetensvrijheìd met de uitdrukking van diepste afschuw verworpen. Hij had deze meening een waanzin genoemd, een absurditeit, een pestbuil voor Kerk en Staat. (absurda illa ac eronea sententia, seu potius deliramentum, asserendam esse ac vindicandam cuilibet libertatem conscientiae. Act. et Const. Greg. Pap. XVI). Volgens hem is ook bijgevolg drukvrijheid onmogelik. Hij noemt een dergelike vrijheid een slechte, die niet genoeg vervloekt en verafschuwd kan worden. (deterrimma illa ac nunquam satis excecranda et detestabilis libertas artis librariae ad scripta quaelibet edenda in vulgus. Ibid.) Pius X beweegt zich dus in de banen zijner onmiddelike voorgangers, als hij zijn schaapjes voor al dan niet vergiftigde weiden schut. Als nu de Kerk in bezit der waarheid is, als slechts één waarheid mogelik is, als iedere wetenschap, ook zuiver-profane, min of meer in betrekking staat met de kerkelike leer, dan is het voor een gelovige uitgemaakt, dat die Kerk niet alleen de draagster, maar ook de enige norm der waarheid is. Zij proeft, zij oordeelt, zij beslist: zij heeft zich niet naar de wetenschap | |
[pagina 165]
| |
te richten, maar de wetenschap naar haar; alle wetenschap is slechts in zoverre draagster en orgaan der waarheid, als ze met haar overeenkomt. Hoe hoger nu echter die aanspraken der Kerk gaan, des te dieper en te hechter moeten ze gegrondvest zijn. De Kerk kan slechts dan als draagster en norm der waarheid poseren en onvoorwaardelike onderwerping aan haar besluiten eisen, als deze besluiten verheven zijn boven iedere, ook de minste verdenking van dwaling. En werkelik steunt de Kerk, steunt de roomse Kurie op deze bewering. Maar deze bewering is, aan de historiese waarheid getoetst, onmogelik vol te houden, is ook anti-katholiek. Want de katholiek kan volgens zijn leer slechts dit beweren: een definitie ex cathedra - maar ook deze alléén - is waarheid. In deze encykliek is geen sprake van onfeilbaarheid of definitie ex cathedra, zoals wij aantoonden. In alle gevallen, die niet in verband staan met de zeer wijzelik uiterst beperkte en haast nooit voorkomende onfeilbaarheid, leert de historie met onontkoombare zekerheid, dat ook de Kerk gedwaald heeft. En waarom zou ze dan nu niet kunnen dwalen? Van de Pausen hebben histories zeker Liborius, Virgilius, Zozimus en Honorius gedwaald. Door een Rooms Concilie, waarvan de besluiten door een roomse Paus bekrachtigd werden, is Paus Honorius als ketter veroordeeld. Wij behoeven waarachtig niet diep in de geschiedenis terug te grijpen. Overal bekend is het voor de Kurie zoo oneindig blamerende geval van Galilei. Rome was later gedwongen het disciplinaire oordeel van Urbanus VIII prijs te geven. In de gehele geschiedenis komt het herhaaldelik weer voor den dag, dat de apostoliese Stoel absoluut niet verheven is boven de stromingen, vooroordelen en dwalingen der tijden. De H. Stoel deelde rustig in de algemene dwaling der afschuwelike heksenwaanzin, een der ellendigste dwalingen der mensheid. Innocentius VIII bekrachtigde die dwaling met zijn heilloze bulle ‘Summis desiderantes’ van 5 Dec. 1484. En evenals met de heksentragoedie, heeft de roomse Kurie ook met ander bijgeloof rustig mêegedaan. Onder haar ogen woekert nu nog in Beneden- | |
[pagina 166]
| |
Italië en Sicilië het bijgeloof in de massiefste vormen, díe het oude paganisme duidelik laten herkennen. De Roomse Kurie bevordert zelfs het religieuse bijgeloof van het meest kinderachtige soort. Zo heeft ze voor kort nog het ongelofelike dekreet uitgegeven, dat men, om zich Maria's schutse te verzekeren, Mariaprentjes, die in water geweekt zijn, inslikken mag. En zo'n dekreet wordt dan uitgegeven met de hoogplechtige beginwoorden: ‘Statuimus et declaramus auctoritate apostolica....En dan verwondert men zich nog in katholieke kringen, dat Simplicissimus of Jugend zo iets kunnen bespotten. Voeren we nu echter streng logies ons betoog verder, dan moeten we zeggen: Heeft de Kerk eenmaal in zulke dingen gedwaald, dan kan ze opnieuw dwalen. Heeft de roomse kurie ook maar één besluit genomen, dat niet van dwaling vrij is, dan kunnen ook haar verdere besluiten geen aanspraak maken op onvoorwaardelike onderwerping. Dan kan de kurie zich niet meer uitgeven als énige draagster en norm der waarheid, filosofie, historiese kritiek en geschiedenis niet voor haar rechterstoel citeren, en de waarheidsinhoud aller wetenschap niet afhankelik maken van de overeenkomst dezer wetenschap met háar besluiten, dan heeft ze geen recht meer het menselik verstand te binden, geen recht meer zich te mengen als autoriteit in de vorsingsresultaten der wetenschap. Dan blijft absoluut bestaan het recht, ja de plicht van ieder individu, van iedere Katholiek ook zèlf te onderzoeken, zèlf te vorsen naar waarheid. De roomse kurie handhaaft haar aanmatigende aanspraken - nà de encycliek weer in volle kracht en energie - en doet, alsof er geen geschiedenis bestond, en nooit iets van dwaling gepasseerd was. Maar ‘die Menschheit hat ein unheimliches Gedächtnis’ (Goethe). Zij heeft de kurie in hare historie leeren kennen, zij heeft het vertrouwen in haar verloren. Gelooft men, wat de encycliek beweert, dat het modernisme het grootste ongeluk voor de Kerk is, dan zeg ik luid, dat men dwaalt. Het zwaarste ongeluk, dat de Kerk treffen kon, is de Encycliek zelf. Wij willen afwachten, tot de historie getuigt, dat niet de modernisten ‘gearbeid hebben aan de val der Kerk’, maar de kurie met haar encycliek. Men moet zeer ver in de geschiedenis teruggaan om een maatregel van zo geweldige verblindheid te vinden. Het is nauw denk- | |
[pagina 167]
| |
baar, dat de ergste vijand der Kerk een geschikter middel had kunnen uitvinden om haar te bestrijden. Men denkt onwillekeurig terug aan Keizer Julianus Apostata en zijn rijksraad, die het gehate Christendom niet dodeliker wisten te treffen dan door het af te snijden van de kultuur en wetenschap. Met jubelende woorden begroeten de vijanden der Kurie de encycliek. Één voorbeeld slechts: ‘Pour nous’ - zo schrijft de bekende oud-katholiek Michaud, ‘qui travaillons à la destruction de la papauté actuelle, nous ne pouvons qu' applaudir à de tels actes, qui frappent en plein ceux, qui les commettent. Puisse le bon Pie X vivre longtemps encore et nous gratifier encore de nombreuses encycliques de ce calibre! Aucun Pape ne peut mieux concourir à notre oeuvre’ (Revue Internationale de théologie 1907, p. 682). De Kurie heeft nog steeds iedere vooruitgang met haar banvloek getroffen, en toch heeft ten slotte de vooruitgang altijd het recht op zijn zijde gehad. De dwaling, die de kerk heden vervloekt, heeft de beste kans de waarheid van morgen te zijn.
Op de 8e September 1907, de dag, dat de encykliek uitgegeven werd, hebben in Dantes' hemel de heiligen om wille der aarde geweend. Op de aarde zelf blijft niets anders over dan eerlik en met alle kracht de strijd voor een wereldbeschouwing op te nemen tegen het ortodoxe Katholicisme, dat voor de geest der moderne wereld geen plaats meer heeft. Maar ook in de strijd moet de moderne mens bedenken, ‘was die Kirche zur Befestigung und Beruhigung des Lebens, zur Erziehung und inneren Erhöhung der Menschheit, zur Vergegenwärtigung ewiger Wahrheiten in der Zeit, zur Vereinigung der Gemüter und Organisation der Kräfte, als ein reicher Quell von Liebe, Arbeit und Aufopferung durch lange Zeiten gewirkt hat und heute noch wirkt.’ Aldus Rudolph Eucken.Ga naar voetnoot1) Zo wordt de strijd edel en zo wordt alle peupelachtig antiklerikalisme buitengesloten. | |
[pagina 168]
| |
Als Katholiek heb ik uit liefde voor de waarheid geschreven. De meeste Katholieken menen, dat men over deze dingen niet spreken moet. Maar zwijgend wordt men leugenaar ten opzichte van zijn overtuiging. En voor mij, en voor vele vrienden geldt alleen het trotse woord van Justinus Martyr: ‘Wij willen niet leven als leugenaars!’ 31 Maart 1908. |
|