De Beweging. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Sociale HygiëneHet onderwijs in de Bedrijfshygiëne, door L. Heyermans, Arts, bij W, L. en J. Brusse.
| |
[pagina 207]
| |
Toch is de sociale hygiëne pas in haar begin en ligt er nog een breed arbeidsveld voor haar open, een arbeidsveld dat te gelijkertijd ook een gevechtsterrein is, omdat nu eenmaal elke lotsverbetering voor de arbeiders en elke vernieuwing onzer samenleving hardnekkig moet worden veroverd. Over gebeurtenissen op dat arbeidsveld en dat gevechtsterrein, die een algemeener belangstelling verdienen of behoeven dan in vakkringen alleen, stel ik mij voor van tijd tot tijd in ‘De Beweging’ te schrijven.
* * *
Wat is onder sociale hygiëne te verstaan? De hygiëne wordt sedert Pettenkofer en zijn school een wetenschap genoemd. Doch reeds vóór Pettenkofer bestond zij, en was zij de samenvatting van allerlei maatregelen om de gezondheid te bevorderen en ziekten te voorkomen. Gezondheidsleer heet ze dan ook. Wetenschap werd de hygiëne door het systematisch en nauwkeurig onderzoek van alle invloeden die op het welzijn van het menschelijk organisme inwerken. De juiste kennis van die invloeden zou het mogelijk maken om de gezondheidsvoorschriften naar hunne doelmatigheid rationeel te beoordeelen en te verbeteren. Ongetwijfeld is op dit gebied reeds veel verricht. Bovendien kan door een wetenschappelijke beoefening der hygiëne, het toepassen van allerlei gezondheidsmaatregelen naar wetenschappelijke methodes en onder controle van physische, chemische of bacteriologische proeven geschieden. Is nu de sociale hygiëne een andere of nieuwe wetenschap? Het behoeft geen lang betoog dat dit formeel niet het geval is. Onderwerp en methode zijn onveranderd dezelfde gebleven. Het woord sociale hygiëne beduidt minder een wetenschap dan wel een beweging. Feitelijk wil het niet anders zeggen dan de hygiëne, waaraan een sociaal karakter eigen is, of m.a.w. de samenvatting van gezondheidsmaatregelen tot het brengen van de zoo hoog noodige verbeteringen in het stoffelijk en in 't bijzonder lichamelijk bestaan der arbeiders. Dat ook voor die maatregelen gelden moet, wat voor de vroegere meer algemeene hygiënische voorschriften door Pettenkofer is betoogd, dat zij niet alleen empirisch op verzamelde ervaringsfeiten | |
[pagina 208]
| |
moeten berusten, maar te toetsen zijn aan rationeele wetenschappelijke inzichten en te controleeren door geschoolde proefnemingen, dat spreekt eigenlijk van zelf. Sociale hygiëne zou dus eigenlijk niets anders zijn dan de hygiënische wetenschap in dienst gesteld der sociale beweging om steun te verleenen bij het bewerken eener betere gezondheid, als onderdeel en voorwaarde van een hoogeren levensstandaard, voor de arbeidersklasse. Zoo is het naar den vorm. In wezen echter heeft die hygiënische wetenschap, eenmaal geroepen om in de sociale beweging den vooruitgang te bevorderen, zoowel naar den inhoud als ook naar haar beoefening belangrijke veranderingen ondergaan. Allereerst naar den inhoud. Want wel waren door Pettenkofer de groote lijnen getrokken, die het gansche gebied omspanden van allerlei invloeden die op het menschelijk organisme op eenigerlei wijze konden werken, zoodat ook de invloeden van voeding, woning en werk, die het arbeidersleven in hoofdzaak beheerschen, daaronder opgenomen waren, doch beteekenis kreeg dit pas toen het onderzoek zich wezenlijk met het organisme, niet van een mensch in 't algemeen, maar speciaal met dat van den ondervoedden, slecht behuisden, stoffig en slopend werk verrichtenden arbeider ging bemoeien. Verandering in den inhoud der hygiëne dus omdat andere dan zuiver physiologische, n.l. sociale omstandigheden, als van invloed op den gezondheidsstandaard moesten worden onderzocht. De normale gezondheid bleek daarbij vooral onder arbeiders uit heel iets anders te bestaan dan het niet-ziek-zijn, zoodat zelfs de taak der hygiëne van ‘ziekten te voorkomen’ nog een kleine nuance werd verscherpt tot ‘het bewerken van een zoo gezond mogelijk levenspeil’. Verder onderging ook de beoefening der hygiëne als sociale hygiëne wijziging. Vooral omdat de sterke aandrang naar voorlichting op allerlei gebied tot veelomvattende en dieper gaande hygiënische studie's moest opwekken. Ofschoon deze aandrang door een bezielden werklust van velen beantwoord is, bleef toch de hygiënische wetenschap nog ver achter bij de uitgebreide behoefte van het maatschappelijk leven aan gezondheidsvoorschriften. Bij den aanleg van steden, straten, riolen en waterleidingen; | |
[pagina 209]
| |
bij den bouw van scholen, ziekenhuizen, woningen en fabrieken, bij het uitvoeren van allerlei industrieele processen en het gebruiken van onderscheidene machines moesten de technische uitvoerders ter behartiging van gezondheidsbelangen allerlei moeilijke problemen oplossen, zonder dat zij van de theoretische hygiëne voorlichting konden verkrijgen. En zoo ging het ook den ambtenaren, aan wier zorg hygiënische belangen voor woningen, scholen, gestichten of fabrieken waren toevertrouwd. Zij hadden te handelen, met of zonder wetenschappelijke aanwijzing om desnoods uit eigen daden, door ervaring en door mislukking, te leeren hoe de gezondheid het beste gediend werd. Daardoor is naast de wetenschappelijke hygiëne, dat is die welke uit algemeene kennis door afleiding en proefneming haar resultaten zoekt te bereiken om zoo te zeggen de universiteitshygiëne, een verspreide kennis ontstaan, waarin de bouwstoffen aanwezig zijn voor een nieuwe, een zoogenaamde toegepaste wetenschap, de technische hygiëne. Deze zal zooals elke technische wetenschap de noodzakelijke verbinding moeten vormen, tusschen de al te empirische practijk, waarin echter ongekende rijkdommen van technische ervaring zijn opgehoopt, en de theorie, die te ver van het dagelijksch leven stond om spoedige en duidelijk aangewezen hulp te kunnen verleenen. De technische hygiëne opgebouwd uit enkele groote onderdeelen waarvan de bedrijfshygiëne en de woninghygiëne de voornaamsten zijn, doch waarin ook de techniek der gemeentelijke gezondheidsdiensten, der verwarming en ventilatie, der schoolhygiëne e.a. te noemen zijn, komt dus op uit het maatschappelijk leven. En waar zoowel de bedrijfshygiëne als de woninghygiëne bij uitstek sociaal genoemd kunnen worden is het begrijpelijk dat de sociale hygiëne voor een groot deel de vestiging eener technische hygiëne als wetenschap zal bevorderen. Dit nu brengt de groote wijziging in de beoefening der hygiëne.
* * *
De wetenschappelijke hygiëne en waarschijnlijk ook de hygiëne die alle voorzorgen tegen ziekten van uit lange ervaring samenvat, is van medischen oorsprong. Vandaar dat | |
[pagina 210]
| |
veelal de hygiëne beschouwd is als een onderdeel of een vertakking der medische wetenschap. Vandaar ook dat geneeskundigen de vertegenwoordigers der hygiëne in 't practische leven waren, en als bij uitstek deskundig beschouwd werden. Voor de vòor-wetenschappelijke hygiëne is dit juist en begrijpelijk. Sedert echter na Pettenkofer de hygiëne een eigen en van de geneeskunde zeer onderscheiden studieveld betrad, kon de arts onmogelijk meer vanzelfsprekend als de hygiënist aangewezen worden. Afzonderlijke studie alleen kon hem dit maken. Maar waar de hygiëne hoogstens aan de universiteiten haar vertegenwoordigers had en, zoolang er geen ambtelijke hygiënische diensten bestonden, niet in het maatschappelijk leven practisch optrad, bleven toch de geneeskundigen de dichtstbijstaande deskundigen of de minst onkundigen, die dan van uit zuivere kennis omtrent den lichaamsbouw, hetzij op 't gezond verstand af, dan wel op goed geluk zich een oordeel over allerlei gezondheidsmaatregelen hadden te vormen. Daarin nu brengt de sociale hygiëne wijziging. Niet in dezen zin dat de geneeskundigen terzijde moeten gaan, doch alleen dat naast hen andere kategorien personen òok als hygienisten optreden, in 't bijzonder de technici. Bovendien echter wordt door die samenwerking een soort controle uitgeoefend, mede ook door de arbeiders wier belangen bij de toepassing der hygiëne zoo zeer zijn gemoeid. Die noodzakelijke samenwerking en de zeer begrijpelijke controle, en ten slotte de strijd die aan de sociale hygiëne eigen is, maakt hare beoefening van een geheel anderen aard. Waar de strijdlust voor sociaal-hygiënische belangen slechts in geringe mate of niet aanwezig is, daar doen zich allerlei gevoeligheden en moeilijkheden bij de samenwerking voor, of wordt de controle bezwarend en ongepast gevonden, en is de onlust van 't vechten voor noodzakelijke maatregelen niet altijd te overwinnen door overtuiging en plichtsbesef. Waar echter de verdere beschavingsresultaten van een recht-op-het-doel-afgaande sociale hygiëne scherp gezien worden, en tegelijk de zedelijke verantwoording zich krachtig doet gevoelen, zoodat het niet aan strijdlust ter bereiking van betere en gezonder toestanden ontbreekt, daar zal juist de ruimere beoefening der sociale hygiëne, ook de wetenschap ten goede | |
[pagina 211]
| |
komen; ten goede omdat zij aan die wetenschap studie-materiaal en nieuwe studie-onderwerpen bijbrengt. Niet alleen dus als een belangrijk deel der sociale beweging van onzen tijd, maar ook als een jonge wetenschap wier beoefening nog door samenwerking van theoretisch onderzoek en technische ervaring vele beloften bevat, is de sociale hygiëne de aandacht van meerderen dan de directe beoefenaars waard.
* * *
In ons land is door een kring van jongere technici, ingenieurs, scheikundigen en architecten gevoeld hoe bij hun werk de verantwoordelijkheid tegenover het lot der arbeiders hen nieuwe plichten oplegde. Tot die plichten behoorde ook de zorg voor de gezondheid der arbeiders. En tegelijk hebben zij gevoeld hoe de tegenwoordige technici te weinig op hygiënisch gebied zijn voorbereid voor die taak, om de gezondheid der arbeiders te behartigen. Toen door de wijziging der Hooger Onderwijs de opleiding der ingenieurs werd hervormd is onder de nieuwe studievakken ook de technische hygiëne opgenomen. Om vooral duidelijk te doen uitkomen, dat hiermede niet alleen de techniek der algemeene hygiëne, d.i. de techniek eener openbare gezondheidszorg, kon bedoeld zijn, dan wel de gewone theoretische hygiëne aan technici gedoceerd en voor hen pasklaar gemaakt, is door die jongere technici - de Sociaal-technische Vereeniging van Demokratische Ingenieurs - gevraagd te spreken van technische en sociale hygiëne. Ofschoon aan hun wensch niet is voldaan, is het bijna ondenkbaar dat de technische hygiëne, b.v. de bedrijfshygiëne en woningshygiëne niet zou omvatten; vooral omdat aan voorbereiding van technische fabrieks- en woninginspecteurs een dringende behoefte bestaat. De namen ‘technische hygiëne’, zoowel als ‘sociale hygiëne’ zijn nog vaag, doordat verschillende opvattingen ervan mogelijk zijn en inderdaad ook voorkomen. Doch dit staat toch vrijwel vast, dat zij elkaar niet uitsluiten. De technische hygiëne is niet over haar geheele gebied sociaal, evenmin als de sociale hygiëne in haar vollen omvang technisch is, maar een groot deel van beiden valt toch samen. | |
[pagina 212]
| |
Waar dus de technische hygiëne het nieuwe - echter nog niet gedoceerde - studievak aan de Technische Hoogeschool zal vormen, mag worden verwacht, dat dit onderwerp ook voor een groot deel sociale hygiëne zal zijn. En dit is voor die sociale hygiëne van een groot belang, dat zij namelijk aan een universiteit een vast punt, een soort centrum krijgt, waar allerlei beoefenaars, zoowel ambtelijke als niet-ambtelijke, zich naar kunnen richten om steun en voorlichting, waardoor een geleidelijk, maar natuurlijk onderling verband zal kunnen ontstaan, terwijl bovendien van uit die universiteit nieuwe krachten voor de maatschappelijke toepassing der gezondheidsmaatregelen zich vlugger en beter dan thans zullen kunnen ontwikken. De beteekenis van het onderwijs in de technische hygiëne is daarom voor hare toepassing en verdere ontwikkeling niet te onderschatten. Begrijpelijk is het dus, dat de Sociaaltechnische Vereeniging van Demokratische Ingenieurs ongeduldig werd, toen de benoeming van een hoogleeraar in 't nieuwe studievak voorloopig achterwege bleefGa naar voetnoot1) en dat zij een anderen weg volgde om toch tot dat onderwijs te komen. Zij vond den Amsterdamschen arts L. Heyermans, die reeds bekend was door zijne ijverige pogingen om de arbeiders op hunne gezondheidsgevaren te wijzen, bereid een cursus in Delft te gaan geven, en wel een cursus in ‘de sociale en technische hygiëne’. Die cursus is in Oct. 1907 geopend met een voordracht genaamd ‘Het onderwijs in de Bedrijfshygiëne’, waarop de aandacht hier gevestigd wordt.
* * *
Waar het voornamelijk enkele kritische en wel principieel kritische opmerkingen zijn, die ik over de voordracht van den heer Heyermans wil maken, dient vooraf de indruk voorkomen alsof ik zijn ijverige en nuttige pogingen tot verspreiding van meerdere kennis op het gebied der bedrijfs- | |
[pagina 213]
| |
ziekten niet zeer zou waardeeren. Want inderdaad verdient dit werk nog te meer geprezen te worden omdat de geneeskunde in ons land daarmede zoo verregaand achterlijk is gebleven. Arbeiders, werkgevers en verder ieder die er mee te maken heeft, te waarschuwen voor de gezondheidsgevaren die in het werk of in verwerkte stoffen dikwijls zoo geheimzinnig zijn verborgen; het is een lang verwaarloosde taak in ons land; een taak van de medici, die deze vooral hierom niet vervulden, omdat zij van den invloed van het beroep op de gezondheid, in 't bijzonder van beroepsziekten veel te weinig notitie genomen hebben. Het bijna totaal ontbreken van eenige studie op dit gebied in ons land zal ieder getroffen hebben, die daarnaar wel eens in de litteratuur nasporingen deed. Alles wat te vinden was, waren buitenlandsche gegevens. Het was dan ook in zekeren zin een teleurstelling dat de heer Heyermans in Delft weidscher werk ging beproeven, waar op zijn gebied, dat der beroepsziekten, nog zoo veel viel te bereiken. Tegen die uitbreiding van zijn taak is kritiek gepast, juist in het belang van een goede ontwikkeling der ‘sociale en technische hygiëne.’
* * *
Het zou onbillijk zijn, ofschoon toch ook zeer begrijpelijk, van den heer Heyermans te verwachten dat hij als medicus, dus in zekeren zin als theoretisch hygiënist bij den aanvang van zijn cursus zijn meening zeide over de beteekenis van het ‘sociale’ en ‘technische’ der hygiene zijner voordrachten. Het zou onbillijk zijn, omdat hij in zijn inleiding een meer begrensd onderwerp heeft gekozen, n.l. het onderwerp van de ‘bedrijfshygiëne.’ Deze naam echter geeft ons het recht de principieele opvattingen van den cursusleider iets nauwkeuriger te bezien. De bedrijfshygiëne is inderdaad gebleken het omvangrijkste en ook het belangrijkste deel van de technische zoowel als van de sociale hygiëne te zijn. Gebleken? Misschien nog niet aan een grooter publiek, maar dan toch wel aan hen, die van de toepassing en resultaten der bedrijfshygiëne nader kennis namen. En dit was vooral te danken aan de hygiënische fabriekswetgeving. Deze dwong tal van | |
[pagina 214]
| |
kwestie's aan de orde te komen, te veel om in dit betoog op te sommen. De bedrijfshygiëne was dan ook stellig een belangrijk onderwerp voor de inleidende voordracht; vooral ook omdat een zeer groot aantal der studenten, voor wie de cursus bestemd was, daarmede later te maken zouden krijgen. Wat nu echter in de rede van den heer Heyermans gemist wordt is juist een beeld, natuurlijk in groote omtrekken, van die bedrijfshygiëne, een beeld dat om den omvang aantegeven, ook de wording der bedrijfshygiëne moest aanwijzen. Want de bedrijfshygiëne is in 't bijzonder een technische hygiëne, in dezen zin, dat zij uit de techniek zelf is voortgekomen en door die techniek geworden wat zij is. De heer Heyermans weet dit wel waar hij b.v. zegt ‘Als wij vergelijken de fabrieken van een halve eeuw geleden met de huidige toestanden als wij modelfabrieken bezoeken, fraai en ruim gebouwd, met keurig werkende toestellen voor stofafzuiging, uitnemende trekkasten die de giftige gassen afvoeren, als wij bedenken dat vroeger giftige stoffen bewerkt werden zonder eenigen voorzorgsmaatregel, dat van ommantelde glasovens geen sprake was, dan kan de technische hygiëne op een roemrijk verleden bogen.’ Maar juist omdat de bedrijfshygiëne grootendeels technisch is, behoeft het toch geen betoog dat in haar eigen bestaan en in haar eigen ontwikkeling, en niet in haar vrijwel formeel verband met de theoretische hygiëne haar beteekenis is te zoeken. En waar nu de heer Heyermans juist betoogen wil ‘het bestaansrecht van de bedrijfshygiëne als afzonderlijke wetenschap, naast de algemeene gezondheidsleer,’ daar had hij niet mogen verzuimen een beeld te schetsen van den tegenwoordigen omvang der bedrijfshygiëne. Trouwens de hier geschetste verhouding heeft hem niet helder voor oogen gestaan. Eenerzijds moest hij uit eigen aanschouwing der industrie erkennen, hoeveel reeds was geschied, terwijl de studie en 't onderwijs der bedrijfshygiëne zoowel bij de medici als bij de ingenieurs zoo was verwaarloosd, maar daarnaast hield hij toch vast aan het boekenschema der algemeene hygiëne, waarvan de bedrijfshygiëne nu eenmaal steeds een hoofdstuk vormt. Dit is dan ook ons verwijt aan den eersten inleider voor 't onderwijs in sociale en technische hygiëne, dat hij zich veel | |
[pagina 215]
| |
te weinig van beginselen heeft rekenschap gegeven, dat hij grondslagen leggende voor een nieuwe wetenschap, het bestaansrecht ervan bepleitende, niet minder verzuimde dan den wezenlijken inhoud ervan aan te geven en de grenzen ten opzichte van naast liggende gebieden te trekken. Wat niet wegneemt dat het pleidooi zelf hem tot eer strekt en zijn goed inzicht aantoont. Dat verzuim heeft verder in zijn gedachtengang ernstig storend gewerkt. Twee sprekende voorbeelden kunnen dit bewijzen. Allereerst waar hij de behoefte aan onderwijs in bedrijfshygiëne tracht aan te toonen. Dat was betrekkelijk zoo eenvoudig. De geheele geschiedenis der bedrijfshygiëne en van de toepassing der fabriekshygiëne is niet anders dan zoo'n bewijs. Wat al foutieve proefnemingen, wat al misslagen en misverstanden, wat een verkwisting van geld, arbeid en...gezondheid zijn er te vermelden bij het tot standkomen dier door den heer Heyermans geprezen modelfabrieken en inrichtingen. De strubbelingen en zorgen der techniek bewijzen de noodzakelijkheid van technisch onderwijs, ook op 't gebied der technische hygiëne. Maar de redenaar had dit alles niet voor oogen; hij zag meer in 't bijzonder wat de medicus zien kan, de beroepsziekten en meende hieruit de noodzakelijkheid van 't onderwijs te kunnen aantoonen. Stellig is het nuttig en noodig dat de a.s. technici door algemeene kennis van beroepsziekten weten dat de industrieele gevaren niet denkbeeldig zijn, maar 't is geheel onjuist te meenen, dat die kennis zoodanig zou kunnen zijn, dat door 't onderkennen van ziekte-symptomen aan een arbeider, de maat der gezondheidsgevaren ware te bepalen. Dat kunnen zelfs ervaren artsen niet, die de diagnose van beroepsziekten gewoonlijk pas na langere waarneming van een patient, laat staan van een werkzaam arbeider kunnen stellen. Evenzeer is 't onjuist dat de technici rekening kunnen houden bij het maken van nieuwe machines of 't ontwerpen van nieuwe werkwijzen met kennis van beroepsziekten die...toch pas als een gevolg daarvan kunnen optreden. Zoo zijn bijv. de arbeiders die Röntgenapparaten maken blootgesteld aan ernstige huidontstekingen. Doch dit bleek pas, nadat de techniek reeds was ontworpen en uitgevoerd. Aan de beroepsziekten de noodzakelijkheid van het onderwijs | |
[pagina 216]
| |
in de technische hygiëne te demonstreeren, was den heer Heyermans dan ook alleen mogelijk door de bedrijfsleiders voor die beroepsziekten moreel aansprakelijk te stellen. Dat nu is als een algemeene stelling niet houdbaar, evenmin als fabrikanten voor alle ongevallen moreel aansprakelijk zouden zijn.Ga naar voetnoot1) Moreele aansprakelijkheid kan er alleen zijn, indien bekende technische voorzorgsmaatregelen zijn achterwege gebleven. Kennis daarvan is dus wel dringend noodig, maar deze kennis staat slechts in een verwijderd verband met kennis der beroepsziekten, hoezeer practisch een direct gevolg van het feit dier ziekten. Een ander voorbeeld van nadeelige gevolgen op de Delftsche voordracht veroorzaakt door 't ontbreken eener juiste voorstelling van de technische hygiëne is het al te oppervlakkig omgaan met technische kennis. Dat aan den ‘bouw’ van een stoomketel wat al te veel aandacht besteed wordt, en beweerd dat zorg tegen warmteuitstraling alleen dan zwaar zal worden overwogen, ‘wanneer goed in onze hersenen is opgenomen het nadeel dat het werken bij hooge temperaturen met zich brengt’ moge als een ongelukkig maar op zichzelf weinig verwarrend voorbeeld worden aangemerkt, waar toch de hygiënische zijde dezer technische kwestie al te eenvoudig is, en het tegengaan der warmtestraling zoo zeer technisch noodzakelijk is dat er gewoonlijk hygiënisch niet veel te eischen overblijft. Ernstiger is het echter waar een hygiënisch zoo belangrijk onderwerp als de loodwitfabricage ter sprake komt, belangrijk ook voor den heer Heyermans, die toch van de loodvergiftiging een der draaipunten van zijn betoog maakte. Wat toch staat in de voordracht te lezen? ‘Wat de loodwit- | |
[pagina 217]
| |
fabricage zelve betreft, zoo zal het u bekend zijn dat het technisch mogelijk is een fabriek zoo interichten, dat geen stof in de atmosfeer zweeft, dat loodwit gezuiverd, gewasschen, gezeefd, gemalen wordt in automatisch werkende machines, welke eene bemoeiing van de zijde der arbeiders onnoodig maken.’ Deze bewering moet dan ook tot de conclusie leiden, dat het niet alleen ‘in de toekomst’, maar ook reeds nu ‘niet buitengesloten is, dat in de moderne loodwitfabriek, bediend door goed geinstrueerde, “skilled labourers”, welke nooit verslappen in waakzaamheid en zorg voor hunne gezondheid, die gesteund worden door eene nooit verzuimende tactvolle contrôle, geen loodvergiftigingen meer voorkomen.’ Maar deze conclusie, die b.v. door de Duitsche loodwitfabrikanten in hun verweer tegen 't verbod van loodwit voortdurend wordt opgeworpen, is in strijd met de ervaring en berust trouwens op oppervlakkige waarneming en bestudeering of wel onvolledige voorstelling van de werkzaamheden in de loodwitfabrikage. Vandaar het bedenkelijke dat ze op deze plaats is gegeven. Er zijn stellig zeer gevaarlijke werkzaamheden in 't loodwitbedrijf vervangen door machinaal en automatisch werk, maar voor enkele waaronder de gevaarlijkste is dit nog nìet mogelijk, n.l. voor het uithalen der kamers, waarin het loodwit ontstaat, en voor het drogen van het natte loodwit. Bovendien is de omgang met het natte of in water gesuspendeerde loodwit, en het gieten der loodplaten verre van ongevaarlijk, terwijl, om nog iets te noemen, het schoonmaken van die automatische werktuigen en van allerlei gereedschappen buitengewoon te vreezen is. Ten slotte is nog in geen loodwitfabriek het absoluut stofvrij zijn van de atmosfeer geconstateerd. Een ernstige waarschuwing zij dit voor den heer Heyermans, om vooral op technisch gebied voorzichtig te zijn met zijn oordeel. Kennis van beroepsziekten is op zichzelf geen brevet van bekwaamheid ten opzichte van de techniek der hygiënische middelen, om te trachten beroepsziekten te voorkomen. Zelfs in de schijnbaar voor 't leekenoog uitstekend ingerichte fabrieken kan aan die middelen nog veel ontbreken. Proefneming en ervaring onder wetenschappelijke methodische leiding, in 't kort de technische hygiëne alleen stelt in staat om een goed oordeel te vormen. Trouwens de heer Heyermans erkent het in 't slot van zijn | |
[pagina 218]
| |
voordracht hoe groote moeilijkheden de bedrijfshygiëne op haren weg ontmoet en hoe noodzakelijk het is dat technici vertrouwd met de techniek en medici bekend met de gezondheidsgevaren samen werken. Daarom te meer is het een teleurstelling, dat in zijn voordracht zooveel gewicht is gelegd op het bijbrengen van hygiënische kennis, als iets dat reeds bereikt is en pasklaar meetegeven, terwijl het zoo voor de hand had gelegen het onderwijs in de bedrijfshygiëne te doen strekken tot een opwekking om zooveel als in ieders vermogen lag die bedrijfshygiëne te beoefenen en te bevorderen.
* * *
Hoezeer de belangstelling voor de bedrijfshygiëne ook in ons land toeneemt, blijkt uit de aandacht aan beroepsziekten bij de behandeling der Staatsbegrooting besteed. Loodvergiftiging in de aardewerkindustrie, in diamantindustrie en bij schilders, longziekten bij steenhouwers vooral door 't verwerken van zandsteen, wormziekte bij mijnwerkers en steenbakkers, besmettingsgevaren bij 't lompensorteeren, en beroepsziekten van de spoorwegarbeiders zijn ter sprake gekomen. Dit is een belangrijk en heuglijk verschijnsel. Want veel te lang is verwaarloosd op beroepsziekte acht te slaan, alsof men in Nederland zoo gelukkig was daarvan verschoond te zijn. Een dergelijke struisvogelpolitiek is gelukkig niet meer mogelijk, en er is trouwens geen enkele reden om aan te nemen, dat de verschillende beroepsziekten, waarover Duitsche, Fransche en Engelsche rapporten en handboeken zoo uitvoerige mededeelingen doen, in ons land niet zouden voorkomen. Waarom nu is het zoo goed dat door onderzoek en door voorlichting kennis omtrent de beroepsziekten in ons land wordt verkregen? Worden er nu dan reeds geen gezondheidsmaatregelen genomen? Stellig is dit het geval doch de vraag is of het op voldoende wijze geschiedt? Dit nu kan bijna zeker met neen beantwoord worden. En in elk geval is de juiste kennis omtrent beroepsziekten een zuivere en wetenschappelijke maatstaf om de werking der genomen maatregelen te controleeren. In de sociale hygiëne komt daarom aan beroepsziekten een voorname plaats toe. Wat is echter onder kennis van | |
[pagina 219]
| |
beroepsziekten te verstaan? Het preciseeren van het antwoord is hier van bijzondere beteekenis, omdat het een gewichtige taak der sociale hygiëne is kennis der beroepsziekten te verzamelen. Tweeerlei kan onder die kennis worden verstaan. Allereerst de zuiver medische kennis van de ziekteverschijnselen, en de genezing. Wie de litteratuur over dit onderwerp eenigermate volgde kan weten hoeveel op dit gebied nog te onderzoeken valt, zoowel om het ziektebeeld zelf nauwkeurig vast te stellen, diagnostische kenmerken op te maken, geneesmethoden aan te geven, alsook om de physiologische werking van den bedrijfsinvloed (gift, stof, warmte, koude, vermoeienis, enz.) na te gaan. Veel van vroegere kennis is grootendeels hypothetisch gebleken, toen doorgevoerde toepassing der sociale hygiëne steeds meer zieke of halfzieke arbeiders onder de aandacht der geneeskundige wetenschap bracht. Maar er is nog een andere kennis van de beroepsziekten, die voor de sociale hygiëne van grooter beteekenis is. Die kennis betreft het verband tusschen het bedrijf en de beroepsziekte. Waar? in welke werkzaamheid en door welke oorzaak, wordt de arbeider door zijn ziekte overvallen? is de eerste vraag, maar dan verder hoeveel komen beroepsziekten voor, in welke frekwentie en tot hoe 'n hoog percentage van 't aantal arbeiders? Het antwoord op deze vragen moet beslissend zijn voor de voorzorgsmaatregelen die te nemen zijn. Een onderzoek naar beroepsziekten moet niet in het minst op de tweede soort kennis gericht zijn. Zonder hierop thans dieper integaan zij vermeld dat bij de discussie's in de Tweede Kamer het genoemde onderscheid niet duidelijk in 't licht kwam, anders ware stellig meer op een blijvend onderzoek naar beroepsziekten aangedrongen, zooals dat b.v. wel voor ongevallen geschiedt. Alleen daardoor zal de bedrijfshygiëne voldoende gegevens verkrijgen om wetenschappelijk en afdoende de beroepsziekten te bestrijden. In de Kamer liepen de discussie's uitsluitend over de wijze waarop het onderzoek naar het aanwezig zijn van beroepsziekten gebeurde of niet gebeurde. Kritiek daarop was betrekkelijk licht omdat duidelijk bleek dat geen systeem werd gevolgd, maar naar omstandigheden gehandeld werd. Doch de kritiek, zooals die door Dr. Blooker werd gegeven zou in staat zijn om nog meer verwarring | |
[pagina 220]
| |
te stichten. Uit de gegeven beschouwing omtrent den aard der verlangde kennis van beroepsziekten, volgt duidelijk dat bij de eerste soort kennis de medicus, doch bij de laatste soort vooral de kenner van het bedrijf voor een onderzoek de aangewezen man is. Dat daarom zoo'n onderzoek moet geschieden door arts en ingenieur gezamentlijk ligt voor de hand. Trouwens de ervaring omtrent zulke onderzoekingen wijst dit onmiddellijk aan. Toen bij de parlementaire enquête van 1887 aan de toenmalige geneeskundige inspecteurs werd gevraagd, waarom zij zoo weinig wisten van- en zoo weinig hadden gedaan aan de fabriekshygiëne, was hun antwoord, dat zij daarvoor technische hulp noodig zouden gehad hebben. Dr. Blooker was echter van andere meening. Het feit alleen dat ambtenaren der arbeidsinspectie technici waren was voldoende om bij hen gemis aan hygiënische kennis aantenemen, ‘zoodat aan hen niet met vertrouwen de zorg voor de belangen der gezondheid van de arbeiders in de fabrieken kan worden toevertrouwd. Daarvoor moet men in de eerste plaats hebben medische deskundigen.’ De aldus geformuleerde stelling geeft geen blijk van waarneming van den groei der sociale hygiëne, ook in ons land, eer van de oude - blijkbaar nog niet verouderde - onderschikking van de hygiëne aan de geneeskunde, en van een onverstoorbare medische zelfgenoegzaamheid. Of is de heer Blooker vergeten waarom bij het tot standkomen der sociale wetgeving deze niet aan het medisch staatstoezicht werd toevertrouwd. Dat de technische ambtenaren, die de uitvoering der fabriekshygiëne ter hand namen, de samenwerking met medici noodig hebben geacht en gezocht, daarvan zijn meerdere bewijzen bij te brengen, maar ook van weigeringen en soms tegenwerking door de geneeskundigen. Trouwens de technische fabriekshygiënische dienst heeft medische hulp gekregen. Toch meent Dr. Blooker dat voor beroepsziekten, en in 't algemeen voor de geheele bedrijfshygiëne, aan de technische arbeidsinspectie niet de leiding mag blijven, doch dat deze behoort overtegaan op de medische Centrale Gezondheidsraad. Hierbij komt dan nog een tweede verwarrende opvatting naast die omtrent de beweerde onbevoegdheid van den technicus voor de hygiënische practijk en de van zelfsprekende be- | |
[pagina 221]
| |
voegdheid van een medicus ook op technisch-hygiënisch gebied. Zoowel de gezondheidsdienst als ook de arbeidsinspectie zijn lichamen ter toepassing eener grootendeels technische hygiëneGa naar voetnoot1). Afgezien van allerlei vragen omtrent ambtelijke verhoudingen en ambtelijke bezwaren tegen samenvloeiing dezer twee diensttakken, afgezien ook van het feit dat de gezondheidsdienst naast de hygiënische taak een zuiver geneeskundige controle uitoefent, en de arbeidsinspectie een toezicht op sociale wetgeving tot eerste plicht heeft, afgezien van dit alles, wat voor Dr. Blooker blijkbaar weinig beteekende, moet de vraag, van hygiënisch standpunt gesteld, luiden: Is het wenschelijk dat een zelfde diensttak met de toepassing der openbare hygiëne (daaronder de woninghygiëne begrepen) en met die der bedrijfshygiëne is belast? Nu is het merkwaardig, dat de zelfstandigheid der bedrijfshygiëne als wetenschap wordt bepleit, voornamelijk ook door medici, die zich met studie van beroepsziekten bezig hielden. Dit is slechts een terugslag uit de praktijk waar de noodzakelijkheid eener gescheiden toepassing van bedrijfshygiëne en openbare hygiëne overal is gebleken. In alle beschaafde landen is dit dan ook ingezien. Nergens zal Dr. Blooker samenkoppeling der beide diensten aantreffen, noch in Engeland, noch in Frankrijk, noch in Duitschland. Zonder twijfel zal hij bij nauwkeuriger studie van de taak der technische hygiëne, zooals die hier en in andere landen wordt opgevat, tot het inzicht komen, dat de toegepaste splitsing zeer doeltreffend is, en dat zijn centralisatie-gedachten alleen naar het begrip, niet naar de werkelijkheid eenvoudig en logisch zijn. Vooral echter voor een krachtige ontwikkeling eener sociale hygiëne is de splitsing hoogst gewenscht. Dat ook de fabriekshygiënische dienst hulp van medici noodig heeft, en dat samenwerking van de twee verschillende hygiënische dienstvakken beide ten goede kan komen, zijn zoo van zelfsprekende waarheden, dat het gemakkelijk genoeg valt deze toetegeven, ja zelfs krachtig meetebepleiten.
* * *
Behalve onderzoek naar beroepsziekten is ook de wettelijke verzekering van beroepsziekten ter sprake gekomen. Na de | |
[pagina 222]
| |
voorbeelden van Frankrijk en Engeland, en na de moeilijkheden, die zich in de practijk der Ongevallenwet over het onderscheid tusschen ongeval en beroepsziekte voordeden, lag het voor de hand tot deze verzekering overtegaan. Een onderzoek hiernaar is door den Minister opgedragen aan den Centralen Gezondheidsraad. Dat daarbij de scheiding tusschen openbare en bedrijfshygiëne in 't oog gehouden is valt moeilijk te beweren. Integendeel is daarmede feitelijk erkend dat de Centrale Gezondheidsraad ook op 't gebied der bedrijfshygiëne het raadgevende college voor de regeering is. Het ware minder verwarrend, eenvoudiger en meer recht op het doel af geweest, indien de Minister voor 't gewenschte doel een afzonderlijke commissie had benoemd, zooals ook in Frankrijk en Engeland is geschied. Het onderwerp is er belangrijk genoeg voor, omdat de verzekering noodzakelijk medebrengt, wat hiervoor reeds is bepleit, een blijvend onderzoek naar beroepsziekten, en omdat dit voor de sociale hygiëne van overwegend belang is. De instelling van zoo'n commissie ware minder verwarrend geweest, omdat de Centrale Gezondheidsraad door deze opdracht zich op het vreemde bedrijfshygiënisch gebied moet begeven, waar, voor nog zulke deskundige medici, voetangels en klemmen liggen. Verder eenvoudiger, omdat toch de Gezondheidsraad de taak aan een commissie moet opdragen, die nu door dien Raad inplaats van door den Minister wordt aangewezen. Meer recht op het doel af ten slotte, omdat in een rijkscommissie de verschillende dienstvakken vertegenwoordigd hadden kunnen zijn, naast de autoriteiten op verschillend medisch gebied, om een regeling voor de verzekering der bedrijfsziekten in eens in elkaar te zetten. * * *
Dat de scheiding van Openbare hygiëne en Bedrijfshygiëne niet denkbeeldig is, maar feitelijk reeds bestaat, bleek duidelijk op het jongste, het XIVde Internationale Congres voor Hygiëne en Demographie, dat in September 1907 te Berlijn is gehouden. De krachtige en uitgebreidde beoefening en toepasssing der bedrijfshygiëne in Duitschland maakte het begrijpelijk, dat er veel moeite was gedaan om op dit congres, ter voor- | |
[pagina 223]
| |
bereiding waarvan bijzondere voorbereidingsmaatregelen getroffen waren, ook de Gewerbehygiëne tot deelname aantemoedigen opdat de groote vooruitgang der hygiëne des te schitterender zou blijken. En met succes. De namen der sprekers en de onderwerpen getuigden ervan. Toch is op dit Congres onmiddellijk gebleken, dat de bedrijfshygiëne er niet thuis behoorde, doordat zij te sterk en te omvangrijk was, en vooral ook hare beoefenaars te zeer in beslag nam, dan dat er van een innig verband met andere takken van hygiëne iets kon komen. En het waren de medische hygiënisten, zij het ook warm door de talrijke technische hygiënisten ondersteund, die het plan opmaakten om voortaan een afzonderlijk bedrijfshygiënisch congres te gaan vormen, alzoo reeds de eerste keer dat de bedrijfshygiëne eenigszins volledig was vertegenwoordigd. Werd aldus algemeen ingezien, dat de beoefening der bedrijfshygiëne een afzonderlijken persoon eischte; eenige strijd was er of dit naar opleiding een arts of een ingenieur behoorde te zijn, of liever of niet meer dan tegenwoordig artsen bij de toepassing der bedrijfshygiëne, dat is in de fabrieksinspectie behoorden betrokken te zijn. Want van de samenwerking van medici en technici waren allen overtuigd. Het ging slechts om het aantal der artsen en hunne positie tegenover de technische fabrieksinspecteurs, waarbij echter duidelijk bleek hoezeer de blijvend leidende rol slechts goed door den technicus te vervullen was. * * *
In dit jaar is een boek verschenenGa naar voetnoot1) onder den titel: Internationale Uebersicht über Gewerbehygiëne, waarin alle bedrijfshygiënische bijzonderheden uit de verslagen der fabrieksinspecteurs van Duitschland, Oostenrijk, Zwitserland, Engeland, Frankrijk, Nederland, België en Amerika zijn verzameld. Het behoeft nauwelijks gezegd wat een moeilijk en | |
[pagina 224]
| |
tijdroovend werk dit verzamelen en systematisch rangschikken geweest is. Voor zoover dit b.v. voor Nederland is nategaan, werd dit werk door Dr. E.J. Neisser, gesteund door enkele deskundigen, nauwkeurig verricht, zoodat een verzamelwerk is verkregen, dat een beeld geeft van het practisch werk op het gebied der bedrijfshygiëne over de voornaamste landen in één jaar.Ga naar voetnoot1) Wie weleens voor het verzamelen van gegevens de inspecteursverslagen van verschillende landen doorzocht, gewoonlijk met veel moeite, maar toch ook dikwijls met verrassende resultaten, zal dankbaar zijn, dat dit werk eens voor goed, nauwkeurig en toch uitvoerig is geschied, en we in Dr. Neisser's boek een uitstekend handboek bezitten, uitstekend ook vanwege de wetenschappelijke beoordeeling en rangschikking der gegevens. In de voorafgaande beschouwingen over de sociale hygiëne, in 't bijzonder over de bedrijfshygiëne, vormt de inhoud van dit boek een merkwaardig slotbeeld, waar het zoo'n duidelijke voorstelling van den tegenwoordigen stand der bedrijfshygiëne geeft. Het feit dat een ekonoom, onder leiding van een medicus en in samenwerking met technici, bekenden op 't gebied der practische bedrijfshygiëne, zich de moeite getroost hebben om een ontzaggelijke massa verspreid materiaal bijeentebrengen en te rangschikken, wijst erop hoezeer de behoefte gevoeld wordt naar eenheid, naar de vorming eener wetenschap, de technische hygiëne, die zal kunnen gebruik maken van de krachten van vele practische werkers, om daardoor aan die zelfde krachten voorlichting en leiding te verschaffen. Maar tegelijk wijst het boek erop, dat hoezeer verspreid, chaotisch, zonder veel regelmaat, toch overal in de beschaafde landen krachtig gewerkt wordt, en hoezeer dus aan de sociale hygiëne een levende werkelijkheid toekomt.
Is. P. de Vooys. |
|