De Beweging. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
De Nederlandsche Arbeidersverzekering
| |
[pagina 84]
| |
van wat gebeuren gaat. Niet alleen door regeering en kamer, maar ook en vooral door het publiek, door de belanghebbenden, arbeiders en werkgevers. En ook niet alleen voor elk ingediend wetsontwerp afzonderlijk, maar juist ook voor 't geheel der plannen in hun onderling verband. Hieraan behoeft geen twijfel te bestaan, dat er in ons land een arbeidersverzekering georganiseerd moet worden. Dat daaraan gewerkt wordt is niet alleen toeteschrijven aan politiek, om n.l. uitvoering te geven aan programpunten en beloften aan de kiezers. Het geldt een groot en algemeen maatschappelijk belang. Juist daarom kan geen politieke partij vreemd of vijandig er tegenover staan. Daaraan is ook toeteschrijven dat om de eer van het tot stand brengen der arbeidersverzekering politiek gekibbeld wordt. Dat kibbelen en de lust tot vliegen afvangen is mede oorzaak van de slechte voorbereiding der plannen. Maar in elk geval is het verlangen naar wettelijke verzekering zoo algemeen, dat geen regeering op dit gebied werkeloos zou mogen en kunnen blijven. Daarmede is natuurlijk niet gezegd dat er eensgezindheid bestaat. Het tegendeel is juist waar en zou voor ons land nog scherper blijken, indien meer algemeen en met meer zaakkennis de betrokkenen voor hunne belangen opkwamen. Het onderwerp geeft ruimte voor een groote varieteit van strijdige opvattingen en met name het verschil in belang van werkgever en loonarbeider moet tot uiting komen. Eensgezindheid is er dus stellig niet en kan er niet zijn. Maar toch is het algemeen belang zoozeer gebaat of geschaad bij het totstandkomen of uitblijven eener wettelijke regeling dat bij allerlei richtingen de neiging valt waar te nemen om zich te schikken, mits slechts iets gebeurt. Dit blijkt b.v. uit de bijzonder welwillende houding van het Volk tegenover de ziekte-verzekeringsplannen, en uit de rede die Mr. A.F. de Savornin Lohman op 21 Januari 1907 voor de Haagsche christelijk-historische kiesvereeniging hield over de sociale verzekering, waarin hij na 't afkeuren van velerlei rechtsgronden er ten slotte toch éen vond, die de conservatiefste staatspartij kon aanvaarden. En geen wonder, want wat valt er van de arbeidersverzekering te verwachten? Niets minder dan de flinke opheffing uit den nood van en | |
[pagina 85]
| |
arbeider in die veelvuldig voorkomende tijden van armoede, wanneer ziekte, ongeval, invaliditeit en werkeloosheid hem onverwacht en onverdiend overvallen; verlichting ook van zijn toekomst door de ouderdom te ontdoen van de armoebedreiging die tegenwoordig nog als regel in vervulling gaat. De lotsonzekerheid van den loonarbeider levert voor groote menigten de gegevens tot een felle aanklacht tegen de maatschappelijke orde; voor nog meerderen is de onverdiende armoede een tergende misstand. Dat te verhelpen; voor goed en afdoende te voorzien in die tallooze dieptreurige gevallen van lijden en nood; wie zou dat niet wenschen? Er kan ook verder niets tegen zijn. De arbeiders, die in hun beweging strijdbaar opmarcheeren zullen 't moeten toejuichen, dat de kuilen in den weg, waardoor zoo menig makker struikelde tijdens de tocht, voor goed gedicht worden. En de burgerlijke politiek, die nog eenig vooruitzicht zoekt kan niet anders willen dan de ellendebron, waaruit in toenemend sterkere mate de ontevredenheid opwelt, voor goed te sluiten. Geen wonder dus dat de arbeidersverzekering, die zulke verwachtingen wekt, ondanks verschil van meening en belang, gezien wordt als van zoo groot en algemeen nut, dat geen kleine politieke schermutselingen tot principieele en daardoor obstructionistische oppositie mogen verleiden. Zoo ging het dan ook met de Ongevallenwet in de Tweede Kamer. Ondanks de scherpe principieele bestrijding, stemde een groote meerderheid er voor. Dat de Eerste Kamer toch de wet verwierp is geen bewijs van het tegendeel der bewering, waar dat college zoo hoog en onafhankelijk zetelt, dat de deiningen van het volksgevoel de conservatieve beginselen niet hadden geraakt. Wel bleek weer de neiging om toch vooral iets tot stand te brengen, zij het ten koste van warm gekoesterde en vinnig verdedigde beginselen bij het toegeven van de regeering en later ook van de Tweede Kamer aan de koppigheid der Eerste Kamer. Die neiging is sedert 1901 niet afgenomen en zal ook niet afnemen. Zij is het beste bewijs, dat onze tijd voor ons land de organisatie der arbeidersverzekering dringend eischt. De kans om die tot stand te brengen is dus gunstig, maar zal het daarom op een goede en degelijke wijze geschieden? Het is zoo begrijpelijk, dat het schikken en toegeven juist ten | |
[pagina 86]
| |
koste van de organisatievorm zal gaan. Want het voornaamste van de arbeidersverzekering is, dat zij helpt en afdoende steunt. Al zal dat nu op een omslachtige manier gebeuren of op een andere wijze dan deze of gene wenschelijk vindt, niemand neemt de verantwoording op zich om die redenen tegentehouden, dat de arbeider en zijn gezin in nood geholpen worden, of zij 't ook niet geheel bevredigend, er beter aan toe zullen geraken dan voordien 't geval was. Daardoor ontstaat, en is in ons land ontstaan, een geringschatting voor de architectuur der arbeidersverzekering en wordt een al te lichtvaardige bouw zoo weinig streng afgekeurd, dat het bijna een aanmoediging is. De beteekenis hiervan zal ik in latere artikelen voor elk der takken van de arbeidersverzekering afzonderlijk trachten toetelichten. * * *
Is de organisatievorm der arbeidersverzekering van zoo'n groot belang, dat er nadeelen van beteekenis te duchten zijn van omslachtige en onpractische wettelijke regelingen? Erkend is natuurlijk het directe belang vooral van de arbeiders om eenige voor hen gunstige bepalingen zoo spoedig mogelijk in werking te zien treden. Maar op zichzelf is het reeds onredelijk, dat terwille daarvan een onbevredigende organisatie moet aanvaard worden. Het een moet het ander niet uitsluiten. Bovendien is het van een groot algemeen belang - tevens ook voor de arbeidersklasse - dat de arbeidersverzekering goed en degelijk in elkaar wordt gezet. Want om de tegenwoordige nooden, die gelenigd moeten worden, mag niet uit het oog verloren worden, dat de arbeidersverzekering te beoordeelen is naar hare toekomstige werking. Nu die verzekering nog komen moet en de uitkeeringen nog slechts in 't vooruitzicht bestaan, trekt het te ontvangen bedrag eenerzijds en de grootte der te bepalen premiën anderzijds de meeste aandacht. Wanneer echter eenmaal zoowel 't ontvangen van hulp als het storten van bijdragen ingeburgerd is en tot gewoonte geworden, zal er in de maatschappij een organisatie ontstaan zijn, die naar allerlei zijden met het gemeenschapsleven verbonden is en daarop invloed uit kan oefenen. Of die banden | |
[pagina 87]
| |
gevoeld zullen worden als belemmerende boeien dan wel als versterkingen van onderlinge verstandhouding; of de invloed door de verzekering uitgeoefend levenwekkend, dan wel levenverstijvend zal zijn; dat alles is voor de toekomst van niet geringe beteekenis. Voor de arbeiders, die in hunne vakvereenigingen de les duur genoeg betaald hebben, dat niet alleen het directe succes, maar vooral het toekomstige en blijvende vakbelang de vormen hunner organisatie moet beheerschen, kan dit duidelijk zijn, indien de analogie slechts tot hen spreekt. Vooral echter in 't belang der samenleving moet ingezien worden, dat een regeling als die eener algemeene arbeidersverzekering niet is als een pak kleeren, dat zonder meer kan worden aangetrokken, en dat hoogstens leelijk en stijf kan zitten, doch dat het eigenlijk leven niet deert, mits het maar tegen koude en ongemak beschut. Die arbeidersverzekering zal een maatschappelijke organisatie zijn, waarin een leven is, dat zich naar allerlei zijden zal doen gevoelen, op velerlei samenlevingsvormen een versterkenden of afbrekenden invloed zal hebben; een organisatie die kracht zal moeten verkrijgen en die kracht alleen zal kunnen ontleenen aan de maatschappij, zooals een plant slechts groeit door zijn levenssappen te putten uit de aarde waarin zij wortelt. Waarom wordt dit te weinig ingezien? Omdat de taak, die de arbeidersverzekering te vervullen heeft, vroeger, en gedeeltelijk ook nu nog, door armenzorg geschiedde. De armverzorging is reeds van zooveel jaren geleden in de maatschappij ingeburgerd, dat ieder daaraan gewend is. De arbeidersverzekering wordt nu gezien als een aanvulling en gedeeltelijke vervanging van die armenzorg, die de taak beter, vollediger en meer georganiseerd zal opvatten. Niet geheel ten onrechte. De verzekering zal inderdaad de armenzorg voor de loonarbeiders vervangen, zij zal dit ten minste op den duur moeten doen. Daarmede is echter niet alles afgeloopen. De maatschappelijke beteekenis van de arbeidersverzekering moet en zal een geheel andere zijn dan zelfs de meest volledige en gecentraliseerde armenzorg zou kunnen bezitten, en wel omdat de uitkeering van ondersteuning verbonden zal zijn aan een geheel gewijzigde verhouding van den ondersteunde tot de | |
[pagina 88]
| |
gemeenschap. Moge dit oorspronkelijk niet zoo scherp in 't licht komen, op den duur zal het steeds duidelijker worden. De armenzorg is en blijft steeds een aanvulling voor de leemten in de zorgen der gemeenschap voor hare leden; als aanvulling onzelfstandig en lijdelijk. De arbeidersverzekering echter wordt een maatschappelijke organisatie van beteekenis, zooals het vakvereenigingswezen of de coöperatie, die ten slotte berusten op zelfstandigheids- en waardigheidsgevoel der deelnemers, en die tot initiatief, tot het uitoefenen van invloed instaat zal zijn; zoodat zij dan ook allerlei verhoudingen tot andere deelen der gemeenschap nieuw zal moeten scheppen. Ook wanneer de kwestie eenvoudiger wordt gesteld en meer van uit tegenwoordige verhoudingen beoordeeld, is het duidelijk dat de verzekeringsorganisatie een maatschappelijk karakter heeft. Tegenwoordig worden de uitkeeringen van armenzorg in gevallen van directen nood gedaan door allerlei particuliere vereenigingen, door kerk of gemeente, maar steeds op angstvallig zuinige manier. De arbeidersverzekering brengt daarin een groote verandering. Allereerst doordat niet de nood afgewacht wordt, want zoodra de gewone verdienste ophoudt treedt de verzekeringsuitkeering ervoor in de plaats. Dan ook zal die uitkeering een redelijk bedrag moeten zijn. 't Is duidelijk dat daarvoor veel geld noodig is. Waar komt dit nu vandaan? De verzekeringsorganisatie kan dit niet verschaffen, zij voegt er integendeel haar finantieele eischen voor de kosten der administratie bij. De regeling tot dekking der onkosten kan slechts drie steunpunten vinden n.l. de verzekerde arbeider zelf, zijn werkgever en de Staat. De premiebetaling door den arbeider raakt onmiddellijk zijn levenswijze, waar elke nieuwe uitgave, een andere evenzeer noodzakelijke uitgave verdringt en beteekent dus slechtere bewoning, voeding of kleeding van 't gezin. Zoo maar eenigszins mogelijk zal de arbeider trachten door loonsverhooging de nieuwe uitgave te dekken. Dit zal en kan op den duur de regel zijn, wanneer de verzekering bijdraagt tot de strijdbaarheid der vakvereeniging. Is dit het geval dan wordt dus de verzekering door den werkgever bekostigd. Deze zal ook trachten hetzij de eigen premie of de loonsverhooging te verhalen op den consument, door het in den kostprijs van 't product optenemen, tenzij - wat zeer | |
[pagina 89]
| |
waarschijnlijk is - blijkt dat de voortbrengingskracht van den arbeider vooruitgaat, waardoor de kostprijs van 't product minder wordt. De dekking der verzekeringsuitgaven door arbeider en werkgever hangt dus samen met hun ekonomische verhouding en oefent daarop een invloed uit, die door geen wettelijke strafbepalingen kan worden gekeerd of gewijzigd. De bijdrage van den Staat in de verzekering wordt door de belastingbetalers opgebracht en is dus afhankelijk van het belastingstelsel. Hoe zeer dit innig verbonden is met de maatschappelijke verhoudingen, met de strijdige belangen tusschen landbouw, industrie en handel is bekend. Hoewel in ongeziene, bijna automatische werkingen is het betalen van premiën voor de arbeidersverzekering dus te beschouwen als een nieuwe maatschappelijke kracht, die naar een nieuw ekonomisch evenwicht zal zoeken tusschen loon en winst. Hoe dat evenwicht zal uitvallen hangt grootendeels af van een der groote veranderende factoren in onze tegenwoordige samenleving, n.l. van de kracht der arbeidersbeweging. Stellig is te verwachten dat de verzekering die kracht zal versterken, alleen reeds door het feit, dat de bedreigende machten van armoede zullen zijn verzwakt. Maar in niet geringe mate zal de invloed der verzekering op de arbeidersbeweging afhangen van de organisatievormen dier verzekering. Het is n.l. van groote beteekenis, dat de arbeiders zelf bij die organisatie niet alleen zullen meespreken maar in 't bijzonder de richting zullen aangeven. En is dat het geval, dan is de verhouding der verzekeringsorganisatie tot de bestaande takken der arbeidersbeweging van niet minder gewicht. Op zichzelf verandert de arbeidersverzekering niets aan het welstandspeil der arbeiders. De loonen worden er niet door verhoogd, eer verlaagd. En toch kan de verzekering zeer veel bijdragen tot de materieele verheffing der loonarbeiders, mits de vakvereeniging slechts gebruik weet te maken van dit middel. Bekend toch is hoe de Engelsche Trades-Unions het met hun eigen fondsen deden, hoe onvolkomen die fondsen en regelingen waren, door n.l. zelfs bij een groot aanbod van arbeidskracht het bereikte loonpeil te behouden. Hoeveel te beter kan het geschieden met een organisatie, die de gebreken van onvollledigheid en onsoliditeit | |
[pagina 90]
| |
mist. Doch behalve door directe vakactie kan de verzekering loonsverhooging bevorderen, door n.l. het arbeidsvermogen te versterken. Dit is mogelijk èn doordat van de verzekering een betere gezondheidstoestand der arbeiders te verwachten is, en doordat bij minder stoffelijke zorgen het zedelijk en intellectueele peil zal stijgen. In 't kort kan dus de arbeidersverzekering krachtig het evolutieproces bevorderen, waarin verkorte arbeidsduur en hooger loon samengaan met meerdere productiviteit, en daardoor ook met meer gevoel van zelfstandigheid en waardigheid. Dat evolutieproces is het ook wat de arbeidersbeweging zoekt aantemoedigen en waaruit zij haar krachten voor verdere ontwikkeling en strijd moet putten. Is dit alles nu een uitsluitend arbeidersbelang en geen belang voor de gemeenschap? Kleinzichtigen en kleinzieligen, die dat kunnen meenen. Kleinzichtig, omdat een verhooging van levensstandaard door de arbeiders alleen bereikt kan worden, door vergrooting van hun arbeidsproductiviteit, dat is door meerdere welvaart voor de geheele gemeenschap. Kleinzielig omdat de gezondheid, de kracht, de zedelijkheid en de ontwikkeling van 't grootste en achterlijkste deel der gemeenschap nimmer een exclusief klassebelang genoemd kan worden, kleinzielig ook, omdat alleen door vrees voor de arbeidersbeweging dergelijke meeningen rondspoken. Neen de gemeenschap heeft het allergrootste belang ook bij de verdere maatschappelijke werking eener arbeidersverzekering, die iets meer maar ook iets anders en beters is dan armenzorg. Daarom ook heeft hare organisatievorm zoo'n bijzondere beteekenis. * * *
Beteekent de wettelijke regeling der arbeidersverzekering dat de wet deze verzekering als iets geheel nieuws in 't leven roept? Waar getoond is hoe een sprekend maatschappelijk karakter de verzekering bezit, is het bijna ondenkbaar dat zoo iets uitgedacht en van bovenaf op de samenleving toegepast zou kunnen worden. De wet schept dan ook niet iets geheel nieuws. De verzekering is er reeds, geboren in de samenleving zelf, waarop zij haar invloed zal moeten uitoefenen. Deze | |
[pagina 91]
| |
waarheid is te bekend om haar nader toetelichten. Ziekteverzekering, ongevallenverzekering, ouderdomspensioen, werkeloozenverzekering, het is alles door particulieren, arbeiders en patroons reeds in toepassing gebracht voor de wet wordt ontworpen. Hoewel bekend is dit feit toch van zoo een bijzondere beteekenis dat het vooroptestellen is. Want het is een uitgangspunt voor de vraag: wat de wettelijke regeling wel kan en dus moet doen, en wat zij niet kan en daarom moet nalaten. Dat een wettelijke regeling noodig is behoeft weinig betoog. De oorspronkelijke arbeidersverzekering, die uit zich zelf is ontstaan, kan onmogelijk voldoen aan matige eischen en den groei der maatschappelijke verschijnselen op verre na niet bijhouden. Een betere, grooter opgezette, afdoende hulp wordt dringend noodig, en alleen de gemeenschap zelf, als staat of gemeente, kan die verleenen. Hoe moet dat geschieden? De taak zelf is duidelijk genoeg. Er moet n.l. aangewezen worden wanneer de arbeider een uitkeering zal krijgen en hoe groot die moet zijn. Verder ook wie de onkosten moeten betalen en voor welk gedeelte. Hoe dit echter te organiseeren? hoe n.l. te zorgen dat inderdaad ook gebeurt wat als regel is opgesteld. Daarbij komen allerlei principiëele staatsrechtelijke kwestie's ter sprake, die zich ook in ons land onder allerlei vormen en in tal van schakeeringen voordoen. De voornaamste kwestie gaat over de verzekeringsplicht. Het klinkt direct al vreemd, dat het helpen van den arbeider erom draait hem al of niet een plicht opteleggen. Heeft de staat daartoe het recht? wordt gevraagd, of m.a.w., wat is de rechtsgrond voor die plicht. De verschillende bij uitstek juridische antwoorden, die b.v. Mr. Treub en Mr. Savornin Lohman daarop geven, zijn kunstig van betoog en geven daardoor destemeer grond aan de ontkenning der rechtmatigheid, zooals Prof. Fabius die met nadruk ontwikkelt. Eenvoudiger maakte het Dr. Kuyper, die de zedelijke plicht kortweg tot een wettelijke maakte, eenvoudiger, doch daarom niet overtuigender. Voor de individualistische stelling, dat aan eenig burger bij uitzondering de plicht opgelegd kan worden zich te verzekeren, is nimmer een rechtsgrond te vinden, die vereenigbaar zou zijn met de vrijheidsrechten in den tegenwoordigen Staatsvorm gewaarborgd. Aan den staat, die de | |
[pagina 92]
| |
arbeiders patroniseert, komt dat recht niet toe. Maar zoodra de arbeidersklasse zich organiseert en van uit de noodzakelijkheid om haar belang voortestaan aan hare leden plichten oplegt, mag de gemeenschap dat streven der arbeidersklasse steunen door aan die plicht wettelijke sanctie te geven, want de verheffing der arbeidersklasse door eigen kracht is een groot gemeenschapsbelang. Niet uit bestaande rechten van den staat, niet onmiddelijk ten behoeve van het belang der gemeenschap, om zich voor pauperisme te vrijwaren, maar van uit het arbeidersklasse-belang is de verzekeringsplicht te rechtvaardigen. Juist de komende verzekeringsorganisatie, die een nieuw en belangrijk deel der gemeenschap zal zijn vormt het nieuwe recht om tot verzekering te dwingen. Daar echter de plicht om organisatorische redenen wordt opgelegd, moet die organisatie de waarborgen geven voor de vrijheid der arbeiders binnen de grenzen hunner verplichtingen, d.w.z. zij moeten ten slotte die plicht zichzelf uit eigen inzicht en in hun eigen belang opleggen. Dat is de consekwentie van het instellen eener verzekeringsplicht. Een ander punt dat bij de staatsregeling der verzekering tot breede discussie's aanleiding geeft is de verhouding der bureaukratie d.w.z. eener ambtenaars-hierarchie, tot het particulier initiatief. Terwijl sommigen de zorg voor het betalen der uitkeeringen en het innen der bijdragen geheel aan den Staat willen overlaten, die dit niet anders doen kan dan door een ambtenaarscorps, willen anderen daartegenover die zorg geheel overlaten aan corporatie's of instellingen, door 't particulier initiatief in 't leven geroepen. Dat wordt uitgesponnen tot een principieele tegenstelling, alsof een keuze tusschen die twee onvermijdbaar was. Toch is het éen zoowel als het andere aftekeuren. Met verouderde individualistische rechts- en staatsbegrippen is het onmogelijk in den breede te overzien hoe de arbeidersverzekering door de gemeenschap te organiseeren is. Indien het juist is, dat de arbeidersverzekering een maatschappelijk verschijnsel is, en wel een, dat geheel nieuw zich in onze tegenwoordige samenleving vertoont, dan kan de verdere ontwikkeling van dat verschijnsel slechts bevorderd worden, door het naar zijn wezen en ontwikkelingswetten te onderzoeken. Zooals een tuinman die planten kweekt, of een fokker dieren | |
[pagina 93]
| |
teelt, om fraaie of nuttige, en voor een bepaald doel geschikte exemplaren te verkrijgen, zich moet richten naar de groeiwetten en de variabiliteits-mogelijkheid der soorten, zoo moet op gelijksoortige wijze gehandeld worden met het maatschappelijk verschijnsel dat de arbeidersverzekering is. In een vroeger artikelGa naar voetnoot1) heb ik getracht in groote trekken nategaan wat het wezen der arbeidersverzekering is, en naar welke richting haar ontwikkeling wijst. Dat scheen mij onontbeerlijk om te kunnen oordeelen over de toepassing in ons land; onontbeerlijk maar alleen nog niet voldoende. Wat verder noodig was, is het bestudeeren van de oorspronkelijke organisatie der arbeidersverzekering in Nederland, om daaruit te kiezen wat voor verderen groei bruikbaar en wat daarvoor schadelijk is. Alvorens dit geschieden kan is het echter noodig optestellen naar welke beginselen die studie geschieden moet, daar dit bepaalt aan welke eischen de oorspronkelijke organisatie's moeten voldoen, opdat daarop zal kunnen worden voortgebouwd.
* * *
De arbeidersverzekering kan niet zijn eene instelling, die eens en voor goed wordt ontworpen en uitgevoerd. Zij is een organisatie die moet gaan leven en zich ontwikkelen. Daarom moet haar ruimte en gelegenheid voor verderen groei gegeven worden. Dat is een allereerste fundamentale eisch. Die ontwikkeling moet niet alleen voor elke tak der verzekering afzonderlijk gewaarborgd zijn; er moet tevens gelegenheid en zelfs aandrang bestaan om zich te vereenigen, te centraliseeren waar dit doelmatig blijkt, of om zich te splitsen, te decentraliseeren waar dit noodzakelijk is. Op den duur zal de arbeidersverzekering een deel der gemeenschap moeten zijn met een belangrijke taak. Het aantal deelnemers zal zich kunnen uitbreiden, de taak tenopzichte van elken deelnemer zich kunnen vergrooten. Maar wat het voornaamste is, die arbeidersverzekering zal eropuit moeten zijn om de oorzaken der nooden, tot wier leniging zij in 't leven geroepen werd, optesporen en te bestrijden. Dat wordt | |
[pagina 94]
| |
een taak van ongemeen belang, en die toch als van zelf zich zal opdringen. Te denken is aan bestrijding van 't ongevallengevaar, van ziekteoorzaken, van werkeloosheid. Resultaten hiermede bereikt zullen direct de som der uitgaven beperken. Maar bovendien wordt daarmede een zoo groote verbetering van den maatschappelijken welstand bereikt, dat uiterste inspanning geboden is. Natuurlijk zou die taak ook aan andere organen zijn optedragen, zooals nu reeds gedeeltelijk geschiedt. Doch de verzekeringsorganisatie is als aangewezen om die taak overtenemen, daar zij èn de opsporing der oorzaken èn de middelen tot verdere voorkoming beter dan iemand anders kan ter hand nemen. Naast dit voorkòmen van den nood in het arbeidersgezin staat de taak om de gevolgen van ongeval, ziekte, invaliditeit, werkeloosheid, en ook van den ouderdom in omvang te beperken of zoo min mogelijk onaangenaam te doen zijn. Er zal gezorgd moeten worden voor goede verpleging, voor herstellingsoorden, voor het bezighouden van invalieden, ouden van dagen en van werkeloozen. Het is duidelijk dat dit alles werk is van grooten omvang en van langen duur, maar ook van zóo groote beteekenis, dat er noodzakelijk rekening mede gehouden moet worden. Een arbeidersverzekering, die zoo iets later tot stand zal moeten brengen, mag niet verbrokkeld opgezet worden, maar moet de krachten van velen tot eenheid kunnen brengen. Beteekent dit nu dat de Staat alles aan zich dient te trekken? In theorie is het natuurlijk juist dat de hierarchie van een ambtenaarscorps eenheid waarborgt. In werkelijkheid schuilt er echter onder de ambtelijke hierarchie verdeeldheid genoeg. Maar dit daargelaten is een zuivere ambtelijke organisatie voor de arbeidersverzekering om tal van andere redenen niet scherp genoeg te veroordeelen. De centrale eenheid is dus op een andere wijze te zoeken. Want naast het duidelijk waarneembaar streven om voor groote doeleinden de krachten te concentreeren, staat een ander om toch vooral niet de direct belanghebbenden uit de organisatie uitteschakelen. Ook dat streven verdient volle aandacht en waardeering. Allereerst op rechtvaardigheidsgronden. De plichten die aan arbeiders en werkgevers opgelegd worden behoeven | |
[pagina 95]
| |
uitzichzelf niet drukkend te zijn, omdat het belangrijke en groote resultaat wat ermee bereikt wordt voortdurend blijken kan. Drukkend worden zij pas, wanneer van bovenaf gecommandeerd wordt militaristisch, politieachtig, als de leus: ‘eerst gehoorzamen’. Maar rechtvaardig en billijk zal het vervullen van de plicht gevoeld worden, als het een uitvloeisel is van den gezamentlijken wil. Dan zal er geen bezwaar bestaan, nòch tegen een algemeene verzekeringsplicht, nòch ook tegen de verschillende opgelegde maatregelen, waarvan de vorm door onderling overleg is bepaald. Maar bovendien is er een practische reden om de belanghebbenden te laten medewerken. Alleen dan is er leven mogelijk in de organisatie. De eischen der practijk kunnen zich dan direct uitspreken en waar strijdig met elkaar verstaan, waar dringend noodig, onmiddelijk tot uitvoering worden gebracht. Voorop staan natuurlijk de meest belanghebbenden, de arbeiders, doch daarna volgen ook de werkgevers en de ambtenaren, in dienst der organisatie. Want dit is duidelijk, dat medewerking der belanghebbenden niet moet beteekenen, dat al het werk door leeken als liefhebberij in vrije uurtjes verricht moet worden. Neen, dat werk moet geschieden door ambtenaren, die met volle bekwaamheid en toewijding kunnen uitvoeren, wat door den gezamentlijken wil der belanghebbenden is vastgesteld. Administrateurs, dokters, apothekers, ingenieurs kunnen hun taak evengoed vervullen onder een direct ter zake bekend bestuur, als onder een anderen hoogeren ambtenaar, verzekeringsdirecteur of minister. Medewerking van belanghebbenden behoeft evenmin te beteekenen, dat alle organisaties, door 't particulier initiatief ontstaan, gehandhaafd moeten worden. Integendeel zullen bekrompen instellingen opgeruimd en nieuwe in 't leven geroepen worden. Met een dergelijke groote en breede voorstelling van de toekomstige verzekeringsorganisatie voor oogen moet de studie naar de oorspronkelijke verzekeringsinstellingen begonnen worden. Nategaan is dan wat er bestaat, hoe dit werkt en wat de bereikte resultaten zijn. Dan zal stellig blijken, dat er velerlei fondsen, corporatie's of stichtingen zijn, die onmogelijk bestaanbaar zijn met het tot stand brengen eener krachtige eenheid over 't geheele land voor de verschillende takken der | |
[pagina 96]
| |
verzekering, of met een wezenlijke leiding van alle belanghebbenden. Maar ook zal blijken dat er voor de nieuwe organisatie krachtige steunpunten zijn te vinden; dat er door de ervaring bereikte werkmethodes in gebruik zijn, die nu reeds te aanvaarden en voor verdere ontwikkeling geschikt zijn, of wel door geleidelijke hervorming geschikt te maken. Op die kennis, maar ook alleen daarop wordt het mogelijk een plan te ontwerpen, eerst voor elke verzekering afzonderlijk, en ten slotte voor een samenwerking daarvan; eene samenwerking die plaatselijk of over 't geheele land niet gebonden is aan formules, maar zich richten kan naar de behoeften van practische werkzaamheid. * * *
Waar de uitwerking van het voorgaande een opgave is voor latere artikelen, die achtereenvolgens over de ziekteverzekering, de ongevallenverzekering, de invaliditeitsverzekering, ouderdomspensioen en werkloozenverzekering zullen handelen, dient aan het slot van dit opstel nagegaan te worden hoe in ons land met den bouw der verzekering in groote trekken wordt te werk gegaan. Deze beschouwing zou kort kunnen zijn door te zeggen, dat in 't geheel niet naar groote trekken wordt gehandeld. Toch is het nuttig dit toetelichten, door aantetoonen wat er aan de voorbereiding onzer verzekeringswetten ontbreekt. Hieraan gaat billijkheidshalve vooraf wat er goed aan is. Allereerst is getracht de bedragen der uitkeeringen en de medische hulp zoo te regelen, dat de arbeiders ermede tevreden konden zijn. Wat dat betreft staan èn de ongevallenwet èn 't ontwerp ziekteverzekering op een hoog peil vergeleken bij 't buitenland. Verder is aan de wetenschappelijke finantieele grondslagen veel zorg besteed. Dat de berekeningen, zooals b.v. bij de ongevallenwet, toch verkeerd uitkwamen, is te wijten aan de buitenlandsche statistische gegevens, waarvan uitgegaan is, en die voor ons land ontbraken. Tenslotte is met juridische scherpzinnigheid aan het stelsel der wetten een minutieuse detailuitwerking gegeven, die b.v. voor allerlei uitzonderingsgevallen tracht te voorkomen, dat de arbeiders van de voordeelen der wet niet zouden genieten. Doch ook deze deugden | |
[pagina 97]
| |
kunnen te niet gedaan worden door fouten, die in grondslagen zijn gemaakt. Te veel is door de regeering de verzekeringswetgeving beschouwd als een Duitsche wetenschap, wier resultaten kant en klaar overgenomen konden worden. Daardoor is bij de voorbereiding der wetten verzuimd wat wijder rond te zien naar Denemarken, Engeland, Frankrijk. En daardoor ook is te weinig breede studie van 't geheele onderwerp gemaakt. Geen wonder dat de wezenlijke diepergaande maatschappelijke beteekenis verborgen bleef onder het uitwendige, dat zijn de gewone uitkeeringen. Deze zijn wel het directe doel, dat echter niet strijdig is, maar moet samengaan met de algemeene strekking, om de arbeiderklasse te bevrijden uit de boeien van zorg en filantropische afhankelijkheid. Maar zelfs het nabouwen der Duitsche voorbeelden is systeemloos geschied. Een algemeen plan is nooit ontworpen en bestaat niet. Stuk voor stuk worden de wetsontwerpen klaargemaakt en aan hunne onderlinge ineenpassing is zoo goed als niet gedacht. De ongevallenwet ging aan de ziekteverzekering vooraf, ofschoon te voorzien was, dat deze laatste daardoor ongewone en onnoodige moeilijkheden zou opleveren. Noch bij de ziekteverzekering, noch bij de ouderdomsverzekering is er eenig verband met de invaliditeit gelegd. De ouderdomsverzekering staat geheel los van de Armenwet, ofschoon de voorbeelden van Denemarken en Frankrijk toonden hoeveel gunstiger resultaat te bereiken was, door in de armverzorging een nieuw steunpunt te zoeken, in den vorm van een klein pensioen. Er is tusschen ongevallen en ziekteverzekering een verband ontworpen dat zoo geheel systeemloos een oplossing zoekt voor practische moeilijkheden, dat daarmee voor latere ontwikkeling een nieuwe en grooter moeilijkheid in den weg is gelegd. En dat alles is te wijten aan een zelfde gebrek, dat n.l. nimmer het geheele gebied der verzekering is overzien. Dat ook aan de toekomst bijna niet is gedacht blijkt uit de stijfheid van de stelsels, die ontwikkeling en voortbouw zoo goed als uitsluiten, terwijl voor het bestrijden van ongevallengevaar en ziekteoorzaken door de verzekeringsorganisatie zelf in haar eigen finantieel belang, geen weg is opengelaten. Zelfs het bestudeeren van die oorzaken zal niet eens goed | |
[pagina 98]
| |
mogelijk zijn. De keuze van de stelsels voor de verschillende verzekeringstakken, die dus nòch goede samenwerking, nòch ontwikkeling, nòch het volvoeren van een breedere taak mogelijk maken, berust ook niet op studie en kennis van de oorspronkelijke in ons land reeds aanwezige organisatie's. Bovendien is op de medewerking van en op het invloed toekennen aan, belanghebbenden zoo goed als niets gelet. De geheele organisatie is òf bureaukratisch met daarnaast het particulier initiatief in onbevoegde machtelooze commissie's zonder amtelijke hulp, dan wel zoo vrije teugel aan 't particulier initiatief latende dat organisatie's van geheel tegengesteld gerichte werkzaamheid kunnen blijven bestaan en arbeid en kosten kunnen verspillen door te concurreeren. Aldus zijn de twee uiterste kwaden gekozen, die elkaars fouten niet opheffen doch juist vergrooten. Ondanks al die tekortkomingen zijn de ontworpen stelsels zoowel in hun uitvoering als in hunne wettelijk geredigeerde uitbeelding zoo ingewikkeld, en ook op verscheidene punten zoo ondoelmatig, dat er inspanning en goed verstand noodig is om de bedoelingen te leeren begrijpen, waar toch eenvoud en duidelijkheid geboden zijn. * * *
In 't voorgaande heb ik getracht aantetoonen dat het van groot belang, ja zelfs noodzakelijk is om bij den aanbouw eener Nederlandsche arbeidersverzekering nauwkeurig zich rekenschap te geven van de organisatie die ontworpen wordt, en zich daarbij niet te laten afleiden, nòch door de mate van de hulp die aan de arbeiders wordt aangeboden, nòch ook door principieele geschillen over verzekeringsdwang en individueeie vrijheid of over staatssocialistische bureaukratie en stelselloos iniatief. De mate van aantebieden hulp kan geheel afgezonderd beschouwd worden van het organisatorisch plan. Ja zelfs is dat plan het meest te verkiezen, dat vooruitgang ook in de mate van hulp voortdurend mogelijk maakt. En de principieele geschillen bewegen zich op ander terrein en in andere begripssferen, dan waar grondslagen gelegd worden voor een toekomst der gemeenschap, die naast het gelijke recht van den arbelder op zelfstandigheid en waardigheid, de gemeenschap zal huldigen | |
[pagina 99]
| |
boven het individu. Doch ook van uit individualistische staatsen rechtstheoriën is het van overwegend belang, dat de arbeidersverzekering naar vaststaande denkbeelden systematisch en volgens een groot gedachtenplan werd ontworpen. Niemand kan er belang bij hebben om aanzienlijk meer kapitaal en arbeid aantewenden dan voor het doel noodig is. De voorbereidingscommissie in de Tweede Kamer zou stellig een verdienstelijk werk verrichten, indien zij de regeering uitnoodigde zoo spoedig mogelijk een plan in hoofdtrekken voor de geheele verzekering samentevatten, opdat de richting voor veel en omvangrijk werk duidelijk kon worden aangewezen. |
|