| |
| |
| |
Het Stuttgarter Kongres Door Mr. P.J. Troelstra.
III
Vooral voor ons land hebben de debatten over de koloniale kwestie bizonder belang; daarom zullen wij deze iets meer uitvoerig behandelen.
Bij deze debatten heeft de strijd in de Duitsche partij tusschen revisionisten en marxisten een groote rol gespeeld. Men herinnert zich, dat de laatste ontbinding van den Rijksdag plaats had naar aanleiding der afstemming van de koloniale begrooting door het Centrum en de Sociaaldemokraten. De laatsten hebben toen de verkiezingskampagne hoofdzakelijk tegen de ‘Kolonialschwärmer’ gevoerd. Het belang van het Duitsche volk bij de koloniën werd ontkend; gewezen werd op de vergrooting van de vloot- en legeruitgaven, die van de koloniale politiek een onvermijdelijk gevolg zijn en de kiezers werden aangespoord, zich tegen deze politiek, alleen gevoerd in 't belang van enkele kapitalisten, uit te spreken.
Hiertegen heeft de Regeering niet stil gezeten. De heer Dernburg is zelf in volksvergaderingen opgetreden, om zijne politiek te verdedigen en aan bijval heeft het hem niet ontbroken. En na de nederlaag der Partij bij deze verkiezingen is van revisionistische zijde betoogd, dat o.a. hare zuiver negatieve taktiek ten opzichte van het koloniale vraagstuk daartoe heeft bijgedragen. Van die zijde werd beweerd, dat de ontwikkeling van het kapitalisme in de Europeesche landen kolonisatie en koloniaal bezit noodzakelijk maakt en dat de
| |
| |
sociaaldemokratie, die immers niet reaktionair het rad der geschiedenis wil trachten terug te drijven en door het kapitalisme heen naar het socialisme wil, dit proces niet kan negeeren, doch slechts, zooals zij in 't algemeen doet, de uitwassen er van moet trachten af te snijden en de hardheden moet verzachten. Geen principieele ontkenning dus van de koloniale politiek, doch alle krachten der partij gebruiken, om haar zooveel mogelijk vrij te houden van de gruwelen en uitbuiting, die met haar onder kapitalistisch regiem gepaard gaan.
Het scheen eerst in de kommissie, die de behandeling van het vraagstuk voorbereidde, alsof het in volkomen eenheid op het kongres zou worden afgehandeld. Van Kol en Wibaut stelden met den hoogst radikaal gezinden Duitscher Ledebour ééne motie voor, waarin ‘de tegenwoordige koloniale politiek’, die geen sociaaldemokraat goedkeurt, nogmaals wordt verworpen. Het wezen dier kapitalistische politiek wordt daarin aldus geschetst: ‘vreemde landen te veroveren en vreemde volken te onderwerpen, om hen zonder verschooning ten bate van een verdwijnende minderheid uit te buiten.’
Verder werd veroordeeld: elke politiek van roof en verovering, die slechts een onbeschaamd gebruik maken is van het recht van den sterkste.’ Aan de socialistische parlementsleden wordt de taak opgelegd, die methode van uitbuiting en slavernij te bestrijden.’
Klinkt dit alles vrij negatief, de resolutie gaat op het positieve terrein over, waar zij als middel tot die bestrijding noemt: op te komen voor hervormingen om 't lot der inboorlingen te verbeteren en elke miskenning van 't recht der inboorlingen en hunne uitbuiting en slavernij te verhinderen. Een beslist positief doel, vruchtbaar voor een program van praktische politiek is ‘de opvoeding tot onafhankelijkheid,’ die de resolutie als leidend beginsel stelt.
Van twee zijden echter werd nu een kwestie in 't debat gebracht, waarover op en na het Kongres de strijd wezenlijk heeft geloopen: de vraag of de sociaaldemokratie zich slechts heeft te keeren tegen het specifiek kapitalistische der koloniale politiek en een eigen socialistische koloniale politiek moet voeren, dan wel of elke koloniale politiek uit den booze moet
| |
| |
worden geacht, zoodat met de overwinning van het socialisme de koloniën vrij zullen zijn en geen dwang van de ‘kultuurnatiën’ op de achterlijke volken meer zal worden uitgeoefend.
Terwagne stelde namens de minderheid der Belgische delegatie voor, aan de resolutie toe te voegen: ‘Het kongres verwerpt niet principiëel en voor altijd een koloniale politiek, die onder eene socialistische regeering beschavend zou kunnen werken.’ En de Duitsche revisionist dr. David stelde de kwestie meer theoretisch in de door hem verdedigde overweging: ‘dat het socialisme de productiekracht der geheele aarde in dienst der menschheid wil stellen en alle volken, van wat kleur of taal zij zijn, tot de hoogste beschaving opvoeren.’
Hiermede wordt aan de socialistische beweging een hoog kultuur-doel gesteld, volkomen met haar wezen homogeen. Maar daaruit volgt dan ook, wat dr. David er uit afleidt: ‘het kongres ziet in de koloniale idee als zoodanig een werkelijk bestanddeel van het geheele beschavingsdoel der socialistische beweging.’ Daarop zou dan de verwerping der kapitalistische koloniale politiek, die slechts uitbuiting voor winstmaking beoogt, volgen.
De meerderheid der Kommissie verklaarde zich voor een toevoeging in dezen zin. Deze werd door Van Kol aldus geformuleerd: ‘Het Kongres stelt vast, dat het nut der koloniale politiek algemeen, in 't bizonder echter voor de arbeidersklasse, sterk wordt overdreven. Het verwerpt echter niet principieel en voor altijd elke koloniale politiek, die onder socialistisch bewind beschavend zou kunnen werken.’
De aldus aangevulde meerderheidsresolutie werd op het Kongres door Van Kol verdedigd tegen een resolutie-Ledebour c.s., die van geen socialistische koloniale politiek wilde weten en de voorname taak der Partij ziet in het bekampen der koloniale politiek.
Dat de debatten, in het plenum gevoerd, veel helderheid hebben gebracht, kan moeilijk worden beweerd; eerder het tegendeel. Trouwens de inleiding van den rapporteur was weinig geschikt, om voor een heldere, zakelijke discussie als grondslag te dienen. Wij zien hierbij gaarne enkele te sterke uitdrukkingen over het hoofd, die onzen vurigen Van Kol vaker ontsnappen, zooals bijv. de verbazende bewering, als
| |
| |
zouden de Nederlandsche sociaaldemokraten het met hunne hervormende aktie in het Parlement reeds zóóver hebben gebracht, dat men thans in Indië geene dorpen meer verbrandt, niet meer als regel weerloozen vermoordt en niet meer schiet met ontplofbare kogels. De onvermoeide strijder tegen deze gruwelen, die elk jaar door de Soc. dem. fraktie in de Kamer moesten worden gegeeseld, is door de ironie der geschiedenis verplicht geweest, in November de koloniale misdaden op de kaak te stellen, waarvan hij het bestaan in Augustus heeft ontkend.
Intusschen behoeft dit aan zijne konklusie, dat op koloniaal gebied evenzeer hervormingen zijn te verkrijgen, zij het niet, bij gemis aan aktie en organisatie der belanghebbende bevolking zelve, in die mate als in ons eigen land, geen afbreuk te doen. Dat het een kleine minderheid van een paar man in de Kamer zou gelukt zijn, het imperialistisch karakter dier politiek, die meer dan welke door win- en veroveringszucht is geïnspireerd, te doen verdwijnen, kan wel niemand ooit hebben gedacht. De invloed van ons werken ligt dan ook elders. De Nederlandsche regeering is verplicht, meer dan vroeger het belang der Indische bevolking te behartigen; voor hare geneeskundige verpleging en onderwijs zorg te dragen, haar ekonomischen en rechtstoestand te onderzoeken en te verbeteren, den belastingdruk te verminderen en dien op de kapitalisten te verzwaren. In dit opzicht is nog wel niet veel, maar toch reeds een en ander verkregen; voor een parlementairen arbeid van tien jaren geen gering succes.
Een resultaat, van genoeg waarde om er op voort te bouwen en den arbeid, aan zijne verkrijging besteed, met noesten vlijt voort te zetten.
De misvatting evenwel, waartoe de scherpe aanval op de Duitsche partij en de voorstellers der minderheidsresolutie aanleiding gaf, was deze, dat het leek, alsof dezen van geen hervormenden arbeid wilden weten, terwijl zij dezen wel degelijk aanvaardden. Indien zij eene ‘socialistische koloniale politiek’ ontkenden, was dit niet de politiek van hervorming in de richting der opvoeding tot onafhankelijkheid, waarvan de resolutie spreekt. Deze wordt door alle Sociaal-demokraten aanvaard; ook in dit opzicht is de gansche internationale Sociaal-demokratie homogeen in haar praktisch optreden.
| |
| |
De strijd loopt alleen over de - op dit oogenblik vrijwel ‘academische’ - kwestie, of de Sociaal-demokratie, zoodra zij uit de handen der bourgeoisie de leiding der moderne natiën heeft overgenomen, nog koloniën zal blijven bezitten. Tegen de bevestigende beantwoording dier vraag zijn enkele argumenten aangevoerd, die wij nog even willen memoreeren.
Ten eerste de vraag der ‘Bevormundung’ van achterlijke volken door meer ontwikkelde. Met veel pathos hoorden wij op het Kongres groote theoretici der Partij verklaren, dat zulk eene Bevormundung in strijd was met de beginselen der sociaaldemokratie.
Met verbazing hebben wij ons afgevraagd, hoe men tot deze stelling is gekomen. Dergelijke algemeene stellingen, los van ekonomische verhoudingen, zwevend in de lucht boven de zich steeds veranderende behoeften der menschen, klassen en volkeren, zou men eerder verwachten in de leer van het ‘natuurrecht’ der katholieken of van de ‘ordonnantiën Gods’ der calvinisten, dan in de beschouwingen van historischmaterialisten als Kautsky, Ledebour e.a. Zeer zeker heeft het Loudensch Kongres van 1896 zich uitgesproken vóór de autonomie van kleine natien; maar daarmede worden niet bedoeld volksstammen in de Tropen, die, aan eigen despoten teruggegeven, veelal in erger slavernij zouden vervallen dan waartoe het kapitalistisch koloniaal bewind hen heeft gebracht, laat staan dan waarin de heerschappij van een socialistischen staat hen zou brengen.
Ed. Bernstein heeft trouwens met de stukken aangetoond, dat een dergelijk algemeen beginsel nooit door de grondleggers der sociaaldemokratie is geleeraard. Integendeel bewees hij met een citaat uit Lassalle's geschrift ‘Der Italienische Krieg’, precies het tegendeel. Het citaat is leerzaam genoeg, om het hier over te nemen.
‘Zooals nu,’ schrijft Lasalle, ‘het recht der geschiedenis en van hare totaalontwikkeling grooter is dan dat van de volkeren elk op zich zelf - zooals het recht van elk dier volkeren in het historisch organisme op een eigen optreden, op eigen ontwikkeling juist gebonden is aan de voorwaarde, dat zij optreden, dat zij zich ontwikkelen, zoo blijft het recht der volksgeesten op een eigen bestaan hieraan verbonden, dat er een
| |
| |
volksgeest aanwezig zij, die zich op zijn eigen wijze ontwikkelt en met het beschavingsproces van het geheel meegaat. Waar dit niet het geval is wordt de verovering een recht, hetzij reeds bij voorbaat, hetzij later blijke, dat dit recht werkelijk bestond....Met deze eenige bepaling dus, of met deze nadere bepaling, moet het beginsel der vrije nationaliteiten worden opgevat; anders houdt het op, een beginsel te zijn en gaat over tot onzin.’
Bovendien bewees Bernstein uit uitingen van Engels, dat die in 1882 ten opzichte van den opstand der Zuidslaven in de Kriwoschje tegen de Oostenrijksche regeering en ten opzichte van de nationale partij in Egypte tegen de Engelsche overheersching een zelfde standpunt innam: het dweepen, vooral van de Fransche en Italiaansche socialisten met de zelfstandigheid dezer volken werd door Engels naar het gebied der gevoelspolitiek verwezen.
O.i, heeft David in de kommissie het juiste standpunt ingenomen en zal de noodzakelijkheid voor de moderne natiën, om voor hunne behoeften den rijkdom der natuur in de tropische gewesten te gebruiken, hen steeds, onder elk régime, dwingen, over die volkeren, die òf onwillig, òf onmachtig zijn, hun die goederen bij vrijen ruil te verschaffen, een zekere heerschappij uit te oefenen.
Dat onder socialistisch régiem, waar meer algemeen menschelijke belangen en behoeften, en niet het bekrompen egoïsme der winst- en dividendmakers, de drijfveer zijn, dit geschieden zal op een wijze, die den onder voogdij gestelden meer ten goede komt dan thans geschiedt, ligt voor de hand.
Toch - en hier komt een tweede argument aan de beurt - is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat men daarbij stuit op gewelddadigen tegenstand dier volken en, om dien te breken, ook tot geweld zijn toevlucht zal moeten nemen. Al behoeft hierbij nog niet te worden gedacht aan de gruwelen, waarvan tegenwoordig steeds sprake is - toch is een gewapend optreden, verovering een onderwerping, hierbij onvermijdelijk.
De tegenstand tegen deze eventualiteit, en dat nog wel van den kant van zoo besliste aanhangers der Marx-Engelsche geschiedenistheorie, wij zeggen het Bernstein na, ‘berührt
| |
| |
etwas komisch’. Alleen van Tolstoianen en dergelijke kan men verwachten, dat zij het geweld afkeuren alleen omdat het geweld is. Het is maar de vraag, hoe, waartegen en onder welke omstandigheden het wordt gebruikt. Elk geweld, dat noodzakelijk blijkt als middel tot een hooger, meer algemeen nuttig doel, dient aanvaard.
Wij zullen onze beschouwingen over dit interessante, maar voor de praktische politiek der sociaaldemokratie niet urgente onderwerp hiermede sluiten.
Voor die praktijk komt het verschil tusschen de beide richtingen, die elkaar op het Kongres bestreden, hierop neer, dat de eene een positief, theoretisch gemotiveerd, systematisch opgebouwd program van socialistische aktie wenscht, daarbij de ontmaskering van en de kritiek op de kapitalistische aktie niet vergetende - terwijl de andere, zonder te weigeren, bij gelegenheid voor direkte hervormingen te werken, zich toch hoofdzakelijk tot die kritiek en tot principieele afwijzing van elke bemoeienis met kolonien wenscht te bepalen.
In de Duitsche delegatie had de eerste richting de meerderheid. En zij kon zich daarbij beroepen op Bebel, die op 1 December 1906 in den Rijksdag een standpunt heeft ontwikkeld, dat alleen in hare opvatting, tot zijn recht komt.
De verhouding der vakbeweging tot de Sociaal-demokratie. - Ziedaar wel het belangrijkste punt op de agenda. De behandeling ervan was door een enquête van den Internationalen Secretaris en een studie van De Brouckère uitnemend voorbereid. Hierbij was gebleken, dat tusschen de beide vormen der proletarische beweging bijna overal innige samenwerking bestaat, die zich organisatorisch op verschillende wijzen uit. Het innigst is dat verband wel in België, waar de vakvereenigingen deel uitmaken van de Partij, vertegenwoordigd zijn in den Landelijken Raad en dus uitgesproken Socialistische organisaties zijn. Hiertegen komt, voornamelijk van den kant der Antwerpsche diamantbewerkers, verzet, o.i. zeer begrijpelijk en door de Belgische Socialisten ten onrechte zoo fel bestreden. Wat thans in België bestaat, bestond vroeger ook in de Scandinavische landen en Nederland, ja was tijdens de oude Internationale algemeen. Zoodra echter de vakbeweging zich begint
| |
| |
te gevoelen, hare eigen krachten heeft geschoold, haar eigen taak zelfstandig verricht, zich onder de arbeiders sterk uitbreidt, wordt de behoefte aan zelfstandigheid op eigen gebied even sterk als die aan samenwerking met de politieke beweging op het terrein der algemeene arbeidersbelangen. De poging van De Brouckère, om dit systeem door het Kongres te doen aanvaarden, kon dan ook niet slagen.
Een tweede vorm van samenwerking is die van de Scandinavische landen, waar de Partij permanent is vertegenwoordigd in de Landscentrale der vakbeweging en deze in het Partijbestuur. Bij de groote uitsluiting van vóór eenige jaren in Denemarken heeft de vakbeweging van dit verband de vruchten geplukt, daar de gansche Partij, met haar enorm gelezen pers, zich met succes er vóór heeft gespannen. En in Zweden heeft de Partij ervan geprofiteerd, toen het haar in de gelegenheid stelde, den strijd voor het algemeen kiesrecht te voeren door middel eener demonstratieve algemeene werkstaking.
Uit het innige verband tusschen de Oostenrijksche en Hongaarsche sociaal-demokratie en de vakbeweging aldaar moet ook het succes worden verklaard, waarmede in beide rijken de strijd voor het algemeen kiesrecht is gevoerd. Een revolutionair, politiek sentiment in de vakbeweging is onontbeerlijk om deze voor groote akties van het proletariaat in beweging te zetten en dit sentiment is in deze landen aanwezig.
Iu Duitschland heeft de vakbeweging jaren lang geleden onder de socialistenwet, die haar in hare beweging belemmerde, maar ook onder de geringe beteekenis, die het orthodoxe Marxisme aan de vakbeweging als zoodanig toekent. Sedert de opheffing der socialistenwet heeft echter de Duitsche vakbeweging zich hare plaats weten te veroveren; zij heeft thans twee millioen arbeiders in hare centrale organisatie vereenigd en staat daar, met hare groote bonden, hare fondsen, arbeidssekretariaten en pers, als een stuk krachtig nieuw leven. Hoe minder direkte vruchten de parlementaire aktie in den Rijksdag kan opleveren, des te meer moest zich de vakbeweging toeleggen op het veroveren van verbeteringen in den toestand der arbeiders. Zij draagt daardoor een bij uitstek praktisch karakter. Hare voormannen echter zijn bijna zonder
| |
| |
uitzondering sociaaldemokraten, evenals hare leden. Zij komt er steeds voor uit, dat de sociaaldemokratie, de andere, politieke, zijde is van diezelfde beweging, die in haar hare industrieele uiting vindt. Het Partijbestuur en de Generalkommission vergaderen dikwijls samen en waar het, na de kongressen der Partij te Jena en der vakorganisatie te Keulen, scheen, of over de van Marxistische zijde sterk vooropgeschoven politieke massa-staking strijd tusschen de beide organisaties zou ontstaan, is deze op het Kongres te Mannheim bijgelegd, nadat de uitgebleven staking voor het Pruisische kiesrecht het bewijs had geleverd, dat ook de Partij er niet aan denkt, de schoonklinkende resoluties in daden om te zetten. In plaats, dat het vooropstellen der algemeene werkstaking als een nieuw revolutionair strijdmiddel de Duitsche partij in een meer revolutionair stadium zou hebben gebracht, is juist het omgekeerde het geval geworden, Werkstaking is een wapen uit het arsenaal der vakbeweging; zoodra de Partij dat wil gebruiken, moet zij de vakbeweging mee hebben; deze vormt, krachtens haar wezen, dan de heilzame praktische rem, die de Partij verhindert, zóó snel te marcheeren, als de litteratoren, de dichters en kunstenaars, die de groote lijnen zien en vaak de kleine vergeten, wel zouden willen.
In Engeland heeft zich een beweging voltrokken, aan die in Duitschland tegenovergesteld. Daar heerschte tot voor korten tijd de vakbeweging oppermachtig; van een zelfstandige arbeiderspolitiek was zij afkeerig, van socialisme wilde zij niet weten. De oprichting echter van het komitee van Arbeidersvertegenwoordiging den grondslag heeft gelegd tot de vorming eener Arbeiderspartij, die bij de laatste verkiezingen met een dertigtal leden het Lagerhuis is binnengetrokken en daar, onder leiding van de mannen der Independent Labor Party, een eigen arbeiderspolitiek voert.
Voor zoover men dit als het begin eener sociaaldemokratische partij kan beschouwen, is hier het verband zeer innig, daar hier de vakvereenigingen feitelijk met een socialistische partij samen de politieke partij vormen.
Overal dus verband en samenwerking, behalve in Frankrijk, waar de Confédération du Travail, onder anarchistische leiding niets wil weten van flinke contributiën en politieke aktie,
| |
| |
zich liever te buiten gaat aan ‘sabotage’ en ‘direkte aktie’ en tegenover de socialistische partij een bepaald vijandige houding aanneemt.
Sedert Jaurès, na het Amsterdamsche kongres, in plaats van het ‘republiekeinsche bloc’ zijn ‘socialistisch bloc’ heeft gesteld, worden hij en zijne partij zoodanig door de eenheidsidee bezeten, dat zij zelfs het anarchisme onder hunne vleugelen trachten te verzamelen. Vandaar die dwaze resolutie op het Kongres te Nancy, waarin wordt verklaard, dat, om de samenwerking tusschen partij en vakbeweging niet onmogelijk te maken, beide niets met elkaar te maken moeten hebben. Een echte gelegenheids-resolutie, ter eere der anarchistische vakbeweging opgesteld, maar die men nu trachtte, internationaal te maken. In de kommissie voor de vakbeweging gelukte dit niet. De Oostenrijker Béér vooral trok hier de lijnen voor het verband, een man uit de organisatie zelve, die de onmisbaarheid eener permanente voeling en samenwerking bij ervaring kent. In de aangenomen resolutie wordt deze dan ook uitgesproken.
De Franschen zagen blijkbaar geen kans, in de openbare zitting van het Kongres de resolutie van Nancy er door te krijgen. Zoo was er wel eene minderheidsresolutie, doch eene van den Amerikaan De Leon, een bekende intransigente figuur uit de Amerikaansche beweging, die meent, de vakbeweging aldaar tot betere gedachten te brengen door haar steeds als handlangster van het kapitaal voor te stellen. Dit geschiedde ook nu weer in zijne resolutie, die dan ook door de Amerikanen niet werd gesteund, hoewel deze zeer zeker erkennen, dat de vakbeweging onder de leiding van Gomperts c.s. niet staat op socialistischen bodem.
De Fransche meerderheid trachtte nu eene ‘verklaring’ te doen aannemen, waarin de eischen, in de resolutie gesteld, voor Frankrijk niet toepasselijk werden verklaard, althans ‘akte werd genomen,’ dat zij in Frankrijk niet werden toegepast. Het verzet hiertegen in den boezem van het Kongres had tengevolge, dat deze verklaring niet aan stemming werd onderworpen.
(Slot volgt.)
|
|