De Beweging. Jaargang 3(1907)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 324] [p. 324] In Memoriam Charles van Lerberghe (1861-1907). Door P.N. Van Eyck. Planeet, stil schijnend in een winterlucht, Waar kille vorst de tinteling verschrilt Van vele sterren, - zóó waart gij, en 't lied Dat aan uw mond ontdeunde, had zijn toon Van zachte teerheid vol. Toen, - o, het leed Van hóeveel harte' - omzonk u waanzins damp. En, als een wijd vertrek, waarin de glans, Die blonk van meen'ge matomglaasde kaars, Gedoofd wordt, duister, en een dompe walm Blijft na, - zoo droegt gij in uw ledig hoofd Een korten tijd de schaûw'ge schimmen nog Van ongezongen zangen, - en gij stierft. - Gij stierft en 't kwam tot mij, o weet: het klonk In vluchtig woord van hard en schel gesprek, - [pagina 325] [p. 325] Het vlood voorbij, - en verder ging de dag In scherts en lach en monkelend genot, - Waar had ik nog gedachtenis van u? Maar in den avond, toen een teedre vlam Om mijn gelaat den schijn spon, waar uw lied Ook vaak zóó zoet van was, toen schreide een zwaar, Snikkend-strak leed omhoog, en woordeloos Gedacht ik u, en speurde een enkel vers, Niet luide, maar met weeke zielestèm, Zooals ook gij 't eens hoordet, - ach, zoo stil! - Lévend zóó stil reeds, - na; en schreide dan? Gij stierft, - maar weze erinnering van zang En reeden dank het witte lijngewaad, - Voor eeuwig? - ach, tot lijkwa van uw dood. Vorige Volgende