De Beweging. Jaargang 3(1907)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 320] [p. 320] Vijf Gedichten Door Henriëtte Labberton-Drabbe. I Wanhoop En paarden draafden door der luchten wanden, In doffen zwerm van waasomweekten dwang, Het bloed verdroop uit mijn verkilde handen En heftig steeg op naar mijn keel de drang Tot snikken woest, des hemels lage landen Droegen wat vale huizen, als een bang Gekwijn van al het aardsche, in starre randen Van grijze horizon verstierf het lang En uitgeplat stuk land, en wild en dreigend Sleurden de wolken door den grauwen grond Des hemels - o ik arme, die daar zwijgend En zielsverlaten door mij zelve dwaalde, En uit mijzelve niets dan leegheid haalde, En in het leven niets dan wreedheid vond. [pagina 321] [p. 321] II Avondbegin Droomrig en zacht glijdt over 't duin de schijn Van avondzon, als oud verguld om grijze gobelins; Rechts ligt het groen in teedre kleuren wijd gespreid: In de avondnevel stijgt een vage droom van eeuwigheid. Lager, in 't bladstil bosch, staan violette stammen Rustig bijeen, vereenzaamd groepje, in 't licht Dat langzaam daalt, en van zijn laatste glorie Bewust, de aarde overvliet in duizend kleuren. - Lichtende, zachte stamme', in windverwrongen En bochtge omlijning is me uw schoonheid zóo, Zóo lieflijk en volkomen, als mijn gansche leven In éen moment, éen enkle zucht gegeven. III Verlaten tuin Tuin met vertreden gras en vale schulpen, Neerhangend loof in oud verdroefde lijn Langs grauwe muren, en in 't hoekje een schijn Van najaarszon nog; o, mijn stille en fulpen - Verzachte weemoed ziet u droevig aan, En 'k weet niet wat ik voel of wat ik wensch: Ik zie uw innig wezen, en de zuivre, vaste grens Van schijn en waarheid voel ik door mij gaan. - Hoe kan het zijn, dat uit die dofverweerde wanden Mijn leven licht, dat uit die grijze looming Van wintervagen tuin me omgeeft een drooming Van nooit begrepe' en onbetreden landen! [pagina 322] [p. 322] IV Octobermiddag De regen valt als zachte, fijne draden, De grijze boomkleur stijgt op witte lucht - Wat blâren vallen week, met vocht beladen, En over de aarde gaat geen kleinst gerucht. Boomen en zachte kleine huisjes baden In atmosfeer van nevelkoele lucht, En langs de stammen gaan de omdroomde paden Vertrouwlijk rustig, in gebogen vlucht. Wazige tuin met vijvers! - achtergrond, waartegen Mijn leven staat als een fijn wit visioen, Tuin als een spinrag in den lichten regen: Bladerenfijn - grijsgroen, en geel, en groen, En bruin en rood, en àlle teêre kleuren Tesaamgewerkt als innigst zielsgebeuren. V Avondwandeling Zilverenblank steeg in de klare stilte 't Geluid van onze stemmen en een zacht Gerucht van dorre blâren; boomen stonden als Vergeten sproken in een ijle damp Van nachtlucht, diep aandoenlijk, en het water Lag, fijn belicht het donkre vlak, bezonken [pagina 323] [p. 323] En rustig in de zacht gebogen randen Van 't bolwerk; nevelfijn en vol mysterie Steeg 't blârenkantwerk in de wolge lucht, Groen-wit belicht, opeens wegwolkend In waterkoele vacht van duisternis. - Toen ging er door mijn ziel dat vol gevoel Van liefde om u en om de boomen: Zoo trekken 's morgens door het roerloos land Dat nog bevangen ligt in mijmering van misten, Zacht-sterke paarden voor een ploeg in rustgen gang En onverwacht, uit donkre binnenwegen. Vorige Volgende