De Beweging. Jaargang 3
(1907)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
De Tegenwoordige Stand en Kansen der Nederlandsche Sociale Wetgeving
| |
[pagina 214]
| |
onverdeeld gunstig genoemd kan worden, geen tweede stapje op den ingeslagen goeden weg verder gebracht werd. Ook de Veiligheidswet van 1895, die op menig punt onvoldoende bleek om de gezondheidsgevaren der arbeiders degelijk te bestrijden bleef wat zij was. Zelfs het eerste eenigszins schroomvallige uitvoeringsbesluit van 1896 bleef met een kleine uitzondering tot op heden ongewijzigd. Dat deze beide wetten 18 en ruim 10 jaren bleven staan op denzelfden graad van hervormingswarmte is teekenend. Het wijst op de voldaanheid van genoeg hervormd te hebben op dit gebied. De mogelijkheid om verder te gaan kon niet betwijfeld worden. Onzekerheid en technische moeilijkheden, die de geboorte eener eerste arbeidswet tot een bezwaarlijke verlossing maken, bestonden niet meer. Maar de aandacht der belangstellenden ging in die jaren andere banen. In 1897 kwam de wet op de Kamers van Arbeid. De mislukking hiervan was eigenlijk vooruit te voorzien. De vorm voor een sociale maatregel was eraan gegeven, maar de inhoud werd er uit gepeuterd. Vertegenwoordigende en tegelijk verzoenende lichamen die zonder stevig verband grillig nu in deze dan in gene stad in 't leven geroepen werden, en dan van elke schijn van macht beroofd, konden onmogelijk de reuzentaak vervullen om de vulkanische wording van de rechtsverhoudingen in de arbeidswereld te leiden. Er was bij de makers van die wet geen ernstige wil om goed en flink integrijpen. Dat bleek ook verder toen ondanks de spot-opwekkende mislukking der Arbeidskamers geen hand tot redding werd uitgestoken, ja zelfs pogingen door de Kamers zelve gedaan om zich van hun ‘Engelsche ziekte’ zooals minister Kuyper het noemde, te genezen, werden tegengewerkt en verboden. Vanaf 1897 begint dan de bouw der arbeidersverzekering. Maar hoe onzeker. Geen groote lijnen en plannen. Doch alleen nateekenen van 't Duitsche en Oostenrijksche voorbeeld. Na veel moeizaam werk, beginselopoffering en kompromissen komt in 1901 de Ongevallenwet tot stand. Zonder nu eenigszins uitvoerig de bijna 5-jarige werking dier wet nategaan, kan wel gezegd worden dat om de wezenlijk goede kern een hopeloze verwarring is gesticht van een logge Rijksverzekeringsbank die met een dure bureaukratie zich niets | |
[pagina 215]
| |
aantrekt van de heftig keffende risico-dragende vereenigingen om haar heen. De ‘machine’ om een Amerikaansch beeld voor de organisatie te gebruiken, die den arbeider bij ongeval hulp moet verschaffen, doet juist dàt nog maar gebrekkig doch is verder zoo ingewikkeld, dat er een groote hoeveelheid kracht verspild wordt om haar zelf in beweging te houden. En wat een gekraak, gepiep en lawaai daarbij. Wat een opgewaaid stof. Dat maakt het ook zoo moeilijk om aan de arbeidersverzekering voorttebouwen. In plaats dat het begonnen werk de voortzetting eenvoudiger maakte, is juist het omgekeerde het geval. De ongevallen verzekering is een groote sta-in-den-weg voor een goede ziekte- en invaliditetsverzekering. De ingewikkelde organisatie, die 't werk zoo duur, zoo langzaam en gebrekkig doet kan niets meer torsen, maar moet juist geholpen worden door haar van een deel van de taak te ontlasten. Daarmede zou dan de ziekteverzekering erfelijk belast worden waarschijnlijk tot eigen verderf. En ook voor de ouderdomsverzekering moest blijkens 't kortgeleden ingediende wetsontwerp, weer een nieuwe organisatie een Ouderdoms rentebank ontworpen worden in Den Haag. Dat is het resultaat van de gebrekkige wet van 1901. Maar deze kon alleen zoo gebrekkig zijn, omdat niet de ware, eenvoudig krachtige hervormingsijver aanwezig was, en politiek geschipper met bureaukratisch geknutsel ervoor in de plaats kwamen. De juistheid ervan blijkt ook uit gelijktijdige maatregelen. Allereerst de leerplichtwet van 1900, waaruit zorgvuldig geweerd met wat de uitvoering tot een wezenlijk sociale maatregel zou maken, als 't arbeidsverbod, vergoeding bij armoede, verplichtte kindervoéding en kleeding en schoolartsen. En 't resultaat bleef niet uit. Na 't groote politieke tournooi en wat mislukte pogingen tot strenge doorvoering bleef er over: een zeer groote papierrommel van schrijfwerk met talrijke vergad erende commissie's en verder weer rust. Dan de zoo hoogst belangrijke Woningwet van 1901 en 't begeleidend zusje de Gezondheidswet. Van totale mislukking kan natuurlijk geen sprake zijn. De nood was op 't gebied der arbeiderswoningen te groot. Doch de belangrijke hervormingen die verwacht werden zijn uitgebleven. De krotten bleven, de nieuwe goedkoope woningen lieten nog op zich wachten. | |
[pagina 216]
| |
De nieuwe bouwverordeningen belemmerden nieuw-bouw en brachten weinig verbeteringen in slechte woontoestanden. Alleen sommige groote in uitbreiding zijnde gemeenten profiteerden van de nieuwe onteigeningsbepalingen. Het particulier initiatief, de grondslag der wet, was zooals de maker, Mr. Goeman Borgesius zelf moest erkennen, ontoereikend. Over de Gezondheidswet, die de Centrale Raad met hoofdinspecteurs, inspecteurs en gezondheidscommissie's in 't leven riep, behoeft niet uitgeweid. De lust tot ingewikkelde machinebouw, zonder te letten op den te leveren arbeid, als alles maar loopt; de lust in 't kort tot nieuwe bureaukratiebouw van de oude dito heeft ook hier volle ruimte genomen om zich te uiten. Na 1902 kwam geen belangrijke sociale wet meer tot stand. Dat de hervorming niet overbodig was omdat er tevredenheid heerschte onder de arbeiders, nu geen enquête's de burgerij meer ontrustten bleek nog eens duidelijk in 't voorjaar 1903, toen 't verwaarloozen van jarenlange gegronde klachten zich plotseling wreekte. Maar weer bleek hoe de hervormingszin alle kracht verloren had toen beloften aan de spoorwegarbeiders niet eens ingelost konden worden. Ten slotte is het arbeidscontract het bewijs hoe de sociale wetgeving haar richting is kwijt geraakt en in juristerij tot eigen schade verdwaalde. De stellig niet onpartijdige kritiek der groot-industrieele Eerste Kamerleden die echter samenging met de omgekeerd partijdige kritiek der sociaal-demokratische Tweede-Kamer collega's toonde duidelijk aan dat de sfeer van het Burgerlijke wetboek, van de kennis van 't privaat en publiek recht een geheel andere is als die waar de belangen van arbeiders en werkgevers in een nieuwe rechtsverhouding tot evenwicht trachten te komen. De sociale hervormer van 't arbeidscontract had de geheele arbeidswerkelijkheid vergeten, en met kunst en vliegwerk werd aan 't collectief contract een klein plaatsje gegund. Is het te veel gezegd dat de strooming voor sociale wetgeving in 't zand dreigt te verloopen? Dat er een paar kleine succesvolle wetjes zijn geweest de phosphorwet van 1901 en de Caissonwet van 1904, die eigenlijk van uit de gebrekkige practijk der veiligheidswet zich aan de regeering opdrongen, omdat er iets moest gedaan worden, verandert | |
[pagina 217]
| |
niets aan 't breedere overzicht. Zoo het dan al niet wetten in 't staatblad zijn geweest, die van den ijver tot sociale hervorming getuigden, doen dat dan niet sprekend de verschillende wetsontwerpen? Dat kan en wordt gevraagd. Voor ziekteverzekering is er reeds een 2de ontwerp, voor ouderdomsverzekering een derde. Ongevallen-verzekering voor visscherij en landbouw komt aan de orde. En wat arbeidswetgeving betreft, lag er de groote wet van Dr. Kuyper met de regeling van 't leerlingwezen. Ook minister Lely had een een werk- en rusttijdenwet ingediend en vooraf 't kamerlid Pyttersen een bakkerswet. Deze regeering zegde wijzigingen van Arbeidswet en Veiligheidswet en nieuwe uitvoeringsbesluiten toe. Dit alles is op te sommen om de beweering te weerleggen. Doch zonder resultaat. Dat, wat ik juist wilde aantoonen, was het gebrek aan kracht om de sociale hervormingen van de politieke programma's tot werkelijkheid te maken. De weg moet natuurlijk gaan over wetsontwerpen. Eer die bereikt zijn duurt het al zoo lang, dat de kracht, om door de twee Kamers heen te komen, niet meer toereikt. Een volgende regeering heeft dan weer nieuwe plannén. Dat er wetsontwerpen komen, zijn en gaan zegt dus niet veel. Wat het nog zegt is bovendien niet gunstig. De poging van minister Lely tot regeling der werktijden van volwassen arbeiders, raakte door zijn vaagheid in principes en ingewikkeldheid van uitvoering vanwege eigen onwaarde op den achtergrond. Diens ouderdomsverzekering was een paard, dat nog op 't laatste nippertje maar toch te laat op de verkiezingsparade kwam aanhinken. Het ‘wetboek op den arbeid’ van Dr. Kuyper is door mij reeds vroeger uitvoerig beoordeeld.Ga naar voetnoot1) Gezien de wederwaardigheden van de Drankwet hadden deze 444 artikelen zeker niet de bekend slechte kamerlucht zonder flauw te vallen doorstaan. En wat te zeggen over de verzekeringsontwerpen. Zoo iets dan maken deze op treffende wijze duidelijk dat er op 't gebied onzer sociale wetgeving windstilte heerscht. Had de ervaring met de ongevallenwet niet moeten leeren, met welk | |
[pagina 218]
| |
belangrijk werk men zich ging bezighouden. Doch de krantenbelangstelling ging niet verder dan aan een enkele detail te plukken en de publieke belangstelling was beneden 't nulpunt. Nogmaals toonen ook de wetsontwerpen aan dat de strooming voor sociale wetgeving in 't zand dreigt te verloopen.
* * *
Is de sociale hervorming dan overbodig geworden? Zijn de toestanden sedert. een kwart eeuw zooveel verbeterd dat nu wel weer de maatschappelijke krachten 't werk der hervormers zullen voortzetten? Inderdaad is er eenige verbetering, die echter niet overschat mag worden. Want nog steeds zijn een groot deel der Nederlandsche arbeiders ondervoed; nog steeds wonen zij voor een groot deel duur en slecht; nog steeds zijn er buitensporige werktijden, zijn de arbeiders aan gevaren voor hun gezondheid en leven blootgesteld b.v. door zandsteen, loodwit. jute- en katoenstof. Nog steeds wordt er op loonen beknibbeld, vernietigt ziekte 't huiselijk geluk door armoe. Nog steeds is de oude arbeider dikwijls een verworpene, goed voor 't armhuis. En meer nog dan dit alles. Zou nu de sociale hervorming kunnen stilstaan bij het kleine beetje wat sedert 1889 tot stand kwam. Integendeel is juist de verwachting grooter. Meer dan de toestanden verbeterden, groeide het bewustzijn bij de arbeiders dat een beter lot voor hen mogelijk is. De banden van fataliteit, waaraan zij vroeger geloofden, vielen af. De onderworpenheid waarmede vroeger in nood de gave der rijken werd gevraagd en aanvaard, wordt een last die grooter pijn nog dan de armoede gaat veroorzaken. Sociale hervorming is meer, oneindig veel meer noodig nu dan vijf en twintig jaar geleden. 't Moderne leven roept om leiding bij het scheppen van nieuwe en betere vormen. Eigen kracht heeft het genoeg, maar geen heilzame inperking om het op de juiste banen vooruit te stuwen. Daarom is het van zóó'n groot belang zich af te vragen wat de oorzaak kan zijn dat de sociale wetgeving dreigt te stranden vlak bij de haven en met het kalmste weer. Waarom de verslapping van den in 1887 zoo krachtig ontwaakte hervormingsijver? Blijkt dat ook nog niet duidelijk uit het feit dat een Neder- | |
[pagina 219]
| |
landsche vereeniging voor wettelijke bescherming der arbeiders, waarin de onderscheidene politieke partijen vertegenwoordigd zijn, zoo bitter weinig van zich doet hooren, terwijl b.v. haar Duitsche zuster telkens nieuwe onderwerpen in studie neemt en naar voren brengt. De meest voor de hand liggende oorzaak is de eigenaardige politieke constellatie. Schijnbaar wordt daaruit alles verklaard. Zoodra de antithese politiek, de scheiding der kiezers naar godsdienstig geloof, de overhand behield boven een sociale politiek die conservatieven en maatschappelijk hervormingsgezinden tegenover elkaar zou stellen, moest er op 't gebied der sociale weigeving verwarring ontstaan. Geschillen, die van geestelijken oorsprong waren, maar maatschappelijk van weinig beteekenis werden verscherpt en bevochten, terwijl zeer scherp onderscheiden opvattingen over sociale verhoudingen in een kompromis tot schijnbare eenheid werden gebracht. En dat zoowel links als rechts, maar rechts het meest verborgen. Een dergelijke handelwijze verzwakt elke hervormingszin. Wat in het louteringsvuur van publiek onderzoek en van diepgaande maar opbouwende kritiek versterkt en gezuiverd moest worden, eenerzijds van roekeloosheid door onbekendheid met de werkelijkheid, doch daarnaast van angstige schroom, die voor denkbeeldige bezwaren tegen een nuttige hervorming terugwijkt, werd verborgen en tegen die kritiek gevrijwaard opdat niet zou blijken hoe los de eenheid was. Ingewikkelde vormen, kregen daardoor een voorkeur, die anders onbegrijpelijk zou zijn. En hoe spreekt zich die voorkeur uit in het bijna overal te hooren oordeel, dat men tegenwoordig geen goede eenvoudige wetten meer schijnt te kunnen maken. Onleesbaar, onontwarbaar schijnt een onvermijdelijke eigenschap van een sociale wet. Toch is het duidelijk dat dit niet zoo kan en tenminste niet zoo behoeft te zijn. Wat moet duidelijker en voor ieder begrijpelijker zijn dan juist een sociale wet die een bepaalde hervorming beoogt en de directe maatschappelijke belangen van zeer velen en nog wel van betrekkelijk onontwikkelde arbeiders raakt. En wanneer die hervorming eenvoudig zal zijn, kan de woordelijke uitbeelding ervan in de wet stellig duidelijk zijn. Maar, en dit is de hoofdzaak de hervorming zelf is niet eenvoudig en wordt niet eenvoudig | |
[pagina 220]
| |
gewild. Het is steeds een geven en nemen, een geven aan de hervormers en een terugnemen om de conservatieven tevrede te stellen. Een hervormingszin die zich niet open kan uitspreken, die geen voortdurende en geestdriftige propaganda zou maken voor duidelijk aan te wijzen plannen maar die zich gedwongen beperkt tot aanprijzing van halfheden, is een opdrogende bron. Dezelfde pogingen om de antithese politiek te behouden, en de neiging der liberale handelsburgerij om het koste wat het wil aan 't bewind te blijven, veroorzaakte nog een ander verschijnsel dat evenzeer voor de sociale wetgeving belemmerend werkte, n,l. het spelen met de kwestie der kiesrechtuitbreiding. Meer nog dan de strooming voor sociale wetgeving, wier spoed gemakkelijk genoeg te vertragen en wier helderheid te vertroebelen bleek, moest de kiesrechtkwestie verstorend op de antithese politiek werken. Vandaar dat het terrein verliezend liberalisme er een middel inzag om de rechtsche coalitie te bestoken, zoodra die het regeeringskasteel bezet hield of dreigde te bezetten. Vandaar ook het zoeken der rechterzijde om door een kompromispantser van huismans- en capaciteiten kiesrecht de gevaarlijke projectielen af te weeren. Doch waait weer een liberale wind om het Haagsche torentje, dan gaat de kieskwestie zoover als mogelijk is naar achter, b.v. achter een blanco, en dat nog aan 't eind van het vierde jaar. Vandaar dat zoowel links als rechts gepleit wordt en geredeneerd over den voorrang van sociale wetgeving boven kiesrechtuitbreiding. Het is duidelijk dat er geen voorrang behoeft te bestaan en geen strijd om voorrang. Sociale wetgeving mits niet in naam maar in wezen hervormend, kan altijd gebeuren en te beter naarmate het gepaard gaat met kiesrechtuitbreiding. Zij, die 't algemeen kiesrecht niet willen, houden dat juist tegen uit vrees voor vergaande sociale hervormingen, en doen dat door schijn sociale maatregelen te laten voorgaan, en nog liever door aan sociale wetsontwerpen een langgerekte parlementaire verzorging te besteden zonder veel uitzicht op de staatsbladpoort naar 't maatschappelijk leven. En toch gaan vele werkelijk hervormingsgezinde politici | |
[pagina 221]
| |
daarin mede. De leus voor sociale wetgeving schijnt hun een kansje toe om wat tot stand te brengen, zij het ook een bedorven ongevallenwet of een woningwet topzwaar op de basis van een bedroevend zwak particulier initiatief. Op deze wijze, die wellicht te scherp is aangegeven, maar toch in hoofdzaak juist, kan verklaard worden, waarom de hervormingslust der tegenwoordige politiek zuchtend zit te staren voor bergen wetsontwerpen, opgeblazen vol van zinrijke en zinzware artikelen als een rijstebreiberg die luilekkerland heet, maar de arbeiders misschien nog zwaarder op de maag zal komen te liggen als de kamerleden die er nu in studeeren moeten. Toch is een dergelijke verklaring slechts oppervlakkig. De sociale wetgeving moge een kind zijn van de burgerlijke politiek, het is een kind dat opgevoed wordt in een ruimer sfeer dan parlementshuizen, in het volk zelf, waarbij het zich een eigen bestaan tracht te vinden. Zoodra de sociale wetgeving werken gaat wordt zij een levende vorm van het maatschappelijk leven, die uit de maatschappij haar levenskrachten put. Daarom kan het wel eens zijn, dat bedorven sociale wetgeving wordt als de bezemstok voor den toovenaarsleerling, een schrik voor de politiek die haar in 't leven riep.
* * *
De sociale wetgeving is door hare aanvankelijke bevorderaars beschouwd als bescherming der ekonomisch zwakkeren, als een poging om door den staat maatschappelijke misstanden op te heffen. In wezen is zij echter de vorming van een nieuw arbeidsrecht, de organiseerende kracht tot versterking en leiding eener beweging naar een nieuwe samenleving, waarin ook de arbeiders zullen zijn burgers met evenvolle rechten en waardigheid als elk ander. Naarmate de maatschappelijke ontwikkeling verder gaat en de arbeidersbeweging de nieuwere denkbeelden naar voren brengt, komt het wezen der sociale wetgeving scherper tot uiting. Toen omstreeks 1870 ook in ons land de maatschappelijke vernieuwing zich begon te vertoonen, en de teekenen zichtbaar werden, dat ook de arbeiders zich van eigen menschelijke waardigheid bewust werden, moest wel blijken hoezeer de | |
[pagina 222]
| |
toestanden bedroevend en onrechtvaardig waren. Misstanden moesten ze aan hen schijnen, die een normaler beeld van de maatschappelijke verhoudingen naar geldende denkbeelden en zedelijkheidsopvattingen voor oogen hadden. De burgelijke politiek maakte zich sterk die misstanden op te heffen, zich verdienstelijk voor de arbeiders te toonen, door hen met hun maatregelen te beschermen, te patroniseeren. Vooral de handelsburgerij, had deze illusie's. En gesteund door de vertegenwoordigers der landbouwbelangen kostte het geen moeite aan de industrie verplichtingen op te leggen, mits, zooals dan ook geschiedde, landbouw en zelfs de veenderij van de wettelijke bemoeiïng verschoond bleven. Zoo scheen de sociale hervorming na de beide enquêtes toekomst te hebben. De onrust onder de arbeiders, hun groeiende ontevredenheid, rumoerige vergaderingen en werkstakingen wekten een vrees die een heilzame aansporing gaf. Er moest iets gedaan worden. En er werd ook iets gedaan. Daarna bleek echter de vrees eenigszins overdreven. De arbeidersbeweging ontwikkelde zich en werd duidelijker gezien, maar in vormen die bij de burgerij weinig sympathie vonden. Daardoor begon de ijver te bekoelen. De eerste moreele politiek sloeg om in een ‘realpolitiek’ zoover het de arbeiders betrof. Want zij, de arbeiders, zij werden eerst bij keuze bijna, later in grooter aantal kiezers wier stemmen voor de politieke partijen waarde hadden. En de arbeidswetgeving eerst met takt, dat is zeer slap toegepast begon geleidelijk aan beteekenis te winnen. De industrie organiseerde haar politieke invloed. Ook de handel zag in de havens een arbeidersbeweging wassen. Duidelijk bleek bij de ongevallenwet hoezeer de verhoudingen na de enquêtes veranderd waren. De vrees door de staking van 1903 gewekt was een heel andere dan die van 25 jaar vroeger. De sociale wetgeving werd een politiek onderwerp een leus voor de kiezers. Uit het wezen van de sociale wetgeving en de ontwikkeling der maatschappelijk verhouding is het daarom begrijpelijk dat de ijver voor sociale hervorming van aard veranderde. Oorspronkelijk moreel en filantropisch bedoeld als een duidelijke en scherp begrensde taak, die toewijding en werkkracht verdiende, | |
[pagina 223]
| |
werd zij een politiek onderwerp, waarin verschillende belangen elkaar ontmoetten en hunne krachten gingen meten. De verandering van aard behoefde echter geen verandering van kracht te zijn. Maar uit den nieuwen aard was het duidelijk dat de kracht zou afhangen van de arbeiders zelve. De invloed die de arbeiders zouden uitoefenen op de regeering door de volksvertegenwoordiging moest een maatstaf worden voor den spoed waarmede sociale wetten tot stand zouden komen maar meer nog voor de materie die ze zouden regelen. En hier is nu ten slotte de scherpste oorzaak voor het verloopen der eerste beweging voor flinke sociale hervormingen. De arbeidersbeweging is lang in gebreke gebleven er zich mede te bemoeien. Na 't mislukken der eerste kiesrecht-beweging ging zij den anarchistischen kant uit en liet de burgerlijke hervormers aan hun lot over. De kerkelijk gezinde arbeiders bleven voor een groot deel op den achtergrond en schonken de kerkelijke leiders onbeperkt vertrouwen. Zij formuleerden geen wenschen of eischen maar lieten alles over aan hunne politieke vertegenwoordigers. De sociale wetgeving dreef dus als een zeilschip met moed in zee gegaan, doch zonder wind in de zeilen. Daarentegen ontstonden om de romp heen stroomingen naar ongewilde richtingen en werd de buik zoo begroeid dat er geen gang in te houden was. Dat maakte het inlossen der verkiezingsbeloften en de uitvoering der sociale programma's moeilijk. In de laatste jaren is dat echter veranderd. De neutrale vakbeweging in het N.V.V. tot nieuw leven geroepen heeft zich onmiddellijk de bevordering der arbeidswetgeving tot taak gesteld. Of de opvolgers der oude sociale hervormers, de vrijzinnig demokraten van de nieuwe frissche bries zullen profiteeren is echter een vraag. Duidelijk beoogt het N.V.V. een zuivere arbeiderspolitiek en zoekt zij in de S.D.A.P. hare vertegenwoordiging. Doch ook de katholieke arbeiders in sterke vakvereenigingen georganiseerd die reeds meerdere malen als in Twente, Eindhoven en Tilburg hunne geestelijke adviseurs meenamen in stakingen, laten wenschen van arbeiderspolitiek hooren. Op het Katholiek sociaal congres te 's-Bosch van dezen zomer, | |
[pagina 224]
| |
werd niet minder dan op het congres van N.V.V. en S.D.A.P. in 't voorjaar te Amsterdam gehouden op ingrijpende maatregelen aangedrongen. Alleen Patrimonium roerde zich nog niet, doch gezien hoe hare leden, landarbeiders, zich uitgelaten hebben over hunne levensverhoudingen, is het duidelijk dat ook van deze zijde een arbeiderspolitiek te wachten is. Er is dus een directe en zeer belangrijke verandering gaande, die in de politiek stellig merkbaar zal worden. Toch is er nog een omstandigheid, die de kansen der sociale wetgeving beheerscht. De nieuwe kracht die aan 't opkomen is vindt geen onontgonnen terrein, waarop zij haar invloed kan uitoefenen. Er bestaat een sociale wetgeving, waaraan voortgebouwd moet worden, en er bestaan vaste plannen voor dien voortbouw, die niet zoo gemakkelijk terzij geschoven worden. Dat dit niet zoo gemakkelijk gaat blijkt wel uit de verzekeringsontwerpen voor ziekte en ouderdom van deze regeering, die in hun geheele structuur sprekend op die der vorige regeering gelijken. De bezwaren die zich reeds voordeden bij het brengen der ontwerpen in het Staatsblad, de groote bezwaren die in de vormen dier ontwerpen zelve liggen worden niet alleen overwonnen door de kracht eener arbeiderspolitiek. Wat is nu de oorzaak van die bezwaren, die stellig weggenomen zal moeten worden? Dit is een belangrijk punt, vooral belangrijk voor de arbeiders. Deze eischen nu den 10-urigen arbeidsdag, beperking van kinderarbeid door verbod tot op't 14de jaar; beperkte nachtarbeid. Verder verbetering der ongevallenwet, enkele verbetering in het ziekteverzekerings-ontwerp en voor een deel staatspensioneering. Maar al die eischen zijn betrekkelijk vaag, en sluiten niet onmiddellijk aan bij de bestaande wetten en ontwerpen. Ook de huisindustrie zal weldra aan de orde komen en voor de eerst aangeheven leus van ‘afschaffing’ meer practische maatregelen in de plaats moeten komen. Hoe echter ook, door 't opnoemen van de gewenschte maatregelen zijn de bekende bezwaren niet opgeheven. Het duidelijkst blijkt dit ten opzichte der arbeidersverzekering. Daar bemoeien de arbeiders zich al | |
[pagina 225]
| |
bitter weinig met de vormen van de organisatie. Alle vormen zijn hun goed mits hunne belangen niet zijn geschaad. Daaruit spreekt de geest om het maken der sociale wetgeving grootendeels overtelaten aan de burgerlijke partijen, aan de burgerlijke politici. Dit nu is onjuist gezien. Want de groote oorzaken voor den tragen gang der sociale wetgeving, voor de onvoldoende uitvoering, de slechte organisatie, de stroeve en logge werkwijzen ligt in de bureaukratische wording der wetsontwerpen. Door de industrieelen is dit terecht ingezien. Zij die in hun groote bedrijven voortdurend organiseeren en reorganiseeren, hebben tal van fouten der sociale wetgeving, die onnoodig lastig zijn en schreeuwend kostbaar, zonder de arbeiders te baten, direct opgemerkt, en de oorzaak ervan aangewezen. Het was vooral Mr. L.H.W. Regout in de Eerste kamer gesteund door D.W. Stork die duidelijk hebben aangetoond hoe het onmogelijk is dat een paar Haagsche departementsambtenaren de ruimte van blik en de voldoende ekonomische en technische terreinkennis hebben om belangrijke sociale wetten voortebereiden. Doch ook de arbeiders hebben begrip van organisatie, en wanneer zij willen, kunnen en zullen zij dezelfde fouten zien. Trouwens wanneer zij voortgaan met een ernstige actie voor sociale wetgeving moeten zij het ondervinden. Scholing in 't Romeinsche recht, in civiel en publiek rechtelijke theoriën en in universiteitsekonomie stelt nog niet in staat het arbeidsrecht te formuleeren, dat in wording is in het practische leven van elken dag, op fabriek en werkplaats. Daarom moet de sociale wetgeving beter voorbereid worden, zullen de kansen voor belangrijke hervormingen die tevens practisch een degelijk en stevig deel van 't maatschappelijk leven zullen gaan vormen, beter worden dan zij nu staan. Hoe moet die voorbereiding geschieden? Allereerst door de arbeiders zelf. De wetgeving moet voor hen niet een van boven opgelegde maar feitelijk ongekende macht zijn. De belangstelling in de naleving der bestaande wetten moet toenemen, studie's over andere regelingen moeten de vakvereenigingen bezig houden. En zooals de industrieelen niet | |
[pagina 226]
| |
schuwden een eigen ontwerp ziekteverzekering te maken,Ga naar voetnoot1) zoo meesten ook de arders de detailarbeid niet veronachtzamen. Naarmate hunne bezoldigde bestuurders in aantal toenemen zal dat ook mogelijk worden. Doch ook van een vereeniging als die tot wettelijke bescherming der arbeiders mag gevraagd worden, dat zij de taak door Mr. Kerdijk begonnen met het populariseeren der arbeidswetten voortzet. Vooral voor haar is een ruim gebied aanwezig om kennis te verspreiden. Ten slotte mag vooral van de regeering gevraagd worden, dat zij medewerkt tot betere voorbereiding der sociale wetgeving. Wetsontwerpen in de departementsbureau's stuk na stuk te laten maken is daartoe niet voldoende. Er dient een krachtig centrum van organisatie te zijn, een Bureau van den Arbeid dat kan beschikken over goede gegevens door bedrijfstellingen en speciale onderzoekingen. Dat bureau kan dan op de hoogte zijn van de werkelijke arbeidsverhoudingen en publicatie's daarover geregeld doen verschijnen. Dan ook zal er stellig meer eenheid, meer plan komen en daardoor ook vertrouwen in de ingediende wetsontwerpen.
* * *
De strooming voor sociale wetgeving dreigt in 't zand te verloopen. Nog geldt deze beweering ondanks de meerdere ingediende wetsontwerpen. Het is niet te voorzien of een daarvan zal worden aangenomen door de Tweede Kamer voordat de voorstellen tot Grondwets-herziening in behandeling komen. Gesteld dat dit gebeurde, dan nog zit er een Eerste Kamer op de wacht, die reeds meerdere malen toonde tegen verwerping niet op te zien. En zelfs als het nog gelukte in de oogen der strenge senatoren genade te vinden, blijft toch de vraag of iets beters dan Ongevallenwet of Woningwet of Drankwet wordt bereikt. Meer dan ooit zijn voor de verdere ontwikkeling der sociale hervorming goede wetten noodig organisatorisch gedacht, geschikt voor het te bereiken doel en passend op het modern ontwikkeld maatschappelijk leven. | |
[pagina 227]
| |
Slechte wetten zijn hoe goed bedoeld ook ernstige hindernissen voor later. En dit geldt niet alleen werkgevers, maar ook en vooral de arbeiders. Behalve echter de verzekeringsontwerpen, waaraan een afzonderlijk artikel gewijd zal worden, is er nog zooveel op 't gebied der arbeidswetgeving te doen. Hoe lang wachten reeds de bakkers op hun nachtrust? De loodwitarbeiders, de schilders dienen geholpen tegen vergiftigingsgevaar. De steenhouwers mogen niet ongesteund blijven. Dan is er de vraag om regeling vau huisindustrie, tienurendag, beperking van nachtarbeid. Hoe levendig zijn de wenschen en verwachtingen. Maar ook verder. Het arbeidscontract zal een nauwgezette studie over de uitwerking eischen. De Kamers van Arbeid dienen gereorganiseerd. De havenarbeid, winkelarbeid, kantoorbediendenarbeid vraagt wettelijke regeling. Ook koetsiers en kellners vragen hulp tegen al te lange werktijden. Bij al dat werk is een voorlichting noodig die de regeering niet bezit en de arbeiders nu nog niet kunnen geven. Wanneer de kiesrechtstrijd ontbranden zal, zullen ongetwijfeld ook de wenschen voor sociale wetgeving voortdurend in bespreking komen. Doch dit zal de kansen niet vergrooten indien niet ingezien wordt dat de sociale wetgeving is een werk dat moet berusten op uitgebreide en degelijke kennis van de verhoudingen zooals die leven in de maatschappij en zich daar ontwikkelen, een werk dat meer dan formules, dat organisatie eischt, zoowel van bovenaf bij de regeering als van onderaf uit de arbeiders. De breede stroom van tegenwoordige plannen is verleidelijk door den schijn. Maar krachtig zal die pas worden als door inniger contact met het maatschappelijk leven en losser van de bureaukratie een diepergaande belangstelling ontwaakt, dan nu aanwezig is. |
|