De Beweging. Jaargang 3(1907)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 197] [p. 197] Verzen Door M.S. Roetman. Het sneeuwt Het sneeuwt: als ik den licht verbaasden blik naar buiten heb, weten de witte dingen niet of zij stijgen zullen dan wel 't dik tapijt volvormen, dat andere hingen over straten en tuin. Wat musschen kringen van boomen, bol op 't blank, in drok gepik naar aarde 't snaveltje. Of stemmen zingen diep in mijn oor is het stil vlokgetik. Het sneeuwt, in vroegen ochtend na den nacht, die onder zwarte stolp 't geheim begon: de stappen van de menschen gaan heel zacht midden den wollen zegen; zonder zon ziet hel de wereld als een vreemd paleis, waar ik aanlandde over paden grijs. [pagina 198] [p. 198] Bui in klein stadje Het regent en nu is het buit'ne grijs van stroomen water en van gracht verruwd het gladde vlak, dat straks het groene rijs der boomen kaatste, bobbelend bestuwd van rappe vlagen. In een broze luwt' ertusschen kampt wel iedre straal om prijs van steilst te vallen tot omhoog geduwd wordt plots het bladerscherm op oude wijs. Het regent en nu lage huizen staan achter lijnigen sluier, die verbleekt geweten kleur, zoodat, een sprookje, spreekt sputterend straatje. Zwiepend takken slaan glimmende vrachten, of voor mijn gezicht een wiel van groensel afloopt, donker, licht. Polder Vensters van boerenwoning boven blauw van laagsten muurstrook blinken, lichte oogen, midden van andre steenen 't oude grauw in lommerdonker, door den wind bewogen. Geverfde stammen nog de kalmte hoogen, alsof een koele kamer afsloot nauw beweven takkendak, hoorbaar doorvlogen, waar men na zwerving gaarne rusten wou. De lange laan ligt als een schaduwkoker door zonnewei, die lijk een schotel daalt van dijkrand, waar een rosse molen praalt, duistere streep in straffer groen en oker en wit en 't zoete blauw van melkerskiel, dat is een vlekje tusschen 't veegekriel. Vorige Volgende