De Beweging. Jaargang 3
(1907)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
DichtjesGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 150]
| |
II Aan Magda B.Met mijn bundeltje ‘Sintjans-lot’ Stèm gaf 'k mijn dicht; en vaak gestoord,
Hebt ge aangehoord en opgeschreven -
Uit dubb'len nacht aan 't licht gebracht -
Hoe 'k blikte in vreugdevol ver-achterliggend leven.
Bevat'lijk-stille, uw pennevlucht
Trof me als gerucht van vogelveêren;
En 'k dacht aan 't wiekgeklep-muziek
Waarbij, ook naar háár tuin, mijn Muze u om zag keeren.Ga naar voetnoot1)
En zag maar schaars die wilde tuin
Uw blonde kruin in goudlicht bukken,
Nieuw groen Goddank, en blijde klank
Omspeelde er thans uw jeugd: oogst hielp zij lachend! plukken
III In bangen tijd
Eerlijk getwijfeld heeft mijn jeugd;
Hoop kiemde uit voller leven;
| |
[pagina 151]
| |
Van wanhoop schrikt, voor wanhoop bukt
Geloof dat op mocht leven.
Eén teeken Gods, en hoe gepijnd -
Berustend zou ik wachten;
Geen teeken ooit!...Helpe mij God
Naar arbeids-heil te trachten!
*
En uit geen wolk, geen hemelzaal,
Schoot vonk en taal...
Antwoord, of wat ik antwoord waande,
Kwam needrig maar vertrouwlijk mooi:
Arm vogeltje, verstomd sinds maanden,
Mij stemde uw oproep uit de kooi!
Nog haapre 't lied, de zangtoon stijgt -
Waar luist'rend soms het leed voor zwijgt.
IV Vervulde wensch Aan onze afwezige
Als herfstgroet had een lieve hand
Bloembollen-keur voor elk op naam gezonden;
Naar soort van tint, meê-aangeduid,
Koost gij de glazen bekers uit,
Waarin ze op donk're plek uit water groeien konden.
En als een kind hadt ge u verheugd,
Verlangend dat úw deel zich al liet roemen!...
- Vergeten haast, met schrik herdacht,
| |
[pagina 152]
| |
Werd winterbloei aan 't licht gebracht:
Rouw - boog naar kelk en tros, drupte in de móóiste - ùw bloemen.
V In den nacht
Hoe vaak in droomen eensklaps mist' ik u...
En angstig zoekend - want in lijfsgevaren,
Hulp'loos in doodsgevaren wist ik u -
Zoekend die mij zocht, raadloos bleef ik waren;
En denkend mij úw angst, slaakte ik een kreet -
Die juichtoon werd, naast u me ontwaken deed!
In droomen voorgevoeld had ik uw dood.
Nu hij u wegnam, hoor ik vaak in droomen
Uw stem zoo klaar als ik die ooit genoot,
En zie ik u blijmoedig naderkomen;
Zalig verrast, klopt dan mijn hart zóó luid
Dat ik ontwaak....
En 't sprookje is gruwzaam uit.
VI Dorre Tuin
Al meende ik soms: ‘meer bloem dan vrucht
Schonk mij dit korte leven,’
Toch heb ik het ziels-lief gehad,
En dank is nagebleven.
| |
[pagina 153]
| |
In eigendom gaf 't leven mij
Een oog voor al zijn schatten,
Een open hart voor elke gunst,
En vaardigheid in 't vatten;
Maar nutt'loos werd dat eigendom,
Nu 't lot niet meer wil baten,
Nu het mij dwong mijn liefste goed
Als leengoed los te laten.
*
Bang trad ik toe - en vond u leêg,
Plek mijner stille zorgen...
Dor en verlaten heel de tuin...
Waar was mijn Al geborgen?
Geteisterd had het daar gestaan,
Een oogwenk soms vergeten -
Nooit zooals nu, nooit zoo gestriemd,
Had liefde 't zich verweten.
Heeft Hoogste Liefde nu mijn taak,
Mijn pleeg-taak opgenomen?
Zal 't mij ontrukte ooit weêr tot bloei,
Mijn kracht tot waarde komen?
Begaan met wat mij 't naaste was,
Moog ik berusting veinzen,
Ziels-onrust groeit mij over 't hoofd
Uit werkloos, troostloos peinzen.
*
Onkruid verstrikt me in dorren tuin;
Voor enk'le bruikbare uren
| |
[pagina 154]
| |
Ruilde ik graag kans op levensrest
Vol dagen die niet duren -
Niet duren in 't ontsteld gemoed...
Ach, zonder zielevrede
Deelt zich geen troost, geen schoonheidsglans
Aan rouw-gedacht'nis mede!
En dat ik in benauwdheid riep:
‘Zoo 'k hier nog voort moet leven,
Neem mijn geheugen ook, o God!’
Dat moog mij God vergeven.
VII De Zusters
Graf waar men de oud're legde,
Graf waar 'k de jong're bracht,
Nooit ging 'k van hier - of 'k zegde
De zusters saam goê-nacht!
Hergeeft uw rust ze elkander?...
Staag - de een vol levensdrang,
Van jongsaf stemmig de ander -
Zochten zij samengang.
Maar 't zusterlot dier beide,
Dier zusters ook van ziel,
Was weêrzien en weêr scheiden -
Tot droefst haar avond viel.
| |
[pagina 155]
| |
Die bracht ze elkaar wel nader,
Tot in dezelfde stad;
Maar bracht ze er niet te gader
Op 't donkre lijdenspad.
Aan huis en stoel gebonden,
Verzuchtend naar elkaar,
Pijnden ook zielewonden -,
Sloopte ook de scheiding haar.
Geen zusterkus hereende
Wat laatste slaap vereent,
Hier waar nu vlinderwieken
Stoeien om lijkgesteent'.
Graf waar men de oud're legde,
Graf waar 'k de jong're bracht,
Nooit ging 'k van hier - of 'k zegde
De zusters saam goê-nacht!
Hoe zou ik kunnen scheiden
Mijn eigen arme vrouw!
En die haar jeugd geleidde,
Van stille zustertrouw.
Op Nieuw Eik-en-Duinen,
| |
[pagina 156]
| |
VIII Voor mijne woning Aan die mij wacht
Wijd gaat de wereld open
Voor zon en zomerlucht;
Lok-galm wordt elke voetstap,
Zang alle stemgerucht....
- Mooi moet nu veld en vliet zijn,
Mooi de oude beukenlaan;
Mooi, met zijn vijverglimlach,
Zal 't bosch te mijm'ren staan.
Toch boven die aanschouwing,
Zoo 'k daar nog macht toe had,
Verkoor ik rustbeluist'ring
Bezijden 't levenspad:
Mijn lief! nooit keerde ik somber,
Nooit eenzaam, van uw graf;
Mij was 't, waar 't lot u wegnam,
Of God me u wedergaf. -
*
Machtloos verlangen sussend,
Zwerft luwte om 't open huis,
Vult het met lindegeuren,
En boeit me aan bladgesuis.
Mijn lief! nu deel aan 't Schoone
Mijn kerker wijding gaf,
Nu overheert me een deemoed
Als naderde ik uw graf.
| |
[pagina 157]
| |
En 'k denk mij geestenstemmen
Over God's akkerdreef,
Waar herfst en stil gebeuren
Mijn oog verborgen bleef;
Droomde of beleefde ik alles?
Weêr waan ik u nabij,
Weêr zoekt mijn hand - in 't ledig....
Eenzaam, bezin ik mij....
Rijswijk, bij Den Haag. IX Noodelooze bekommering
Scheen 't heiligschennis, buitenshuis - ook te gewagen
Van liefde's teêrste, van haar innigste bestaan,
Aan hoorders dacht zoo min mijn roemen als mijn klagen,
Maar dichter is hij niet, die hoorders tracht te ontgaan;
Een toevlucht, ongezocht, heeft soms zijn hart te danken
Aan 't door zijn woord gestemd, aan 't diep verwant gemoed;
De menigte - blijft ver; zoo ze al iets hoort, zijn 't klanken;
Onschendbaar huist in 't lied, mijn ziel! uw heiligst goed.
|
|