De Beweging. Jaargang 3
(1907)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
De Hedendaagsche Italiaansche Beschaving en Giovanni Papini
| |
[pagina 126]
| |
te oefenen. Werkelijk is dan ook ieder van hen, door een belangrijk deel van zijn tijdgenooten, als hoofd en geestelijk leider erkend en gevolgd.
* * *
In 1870, toen na een halve eeuw van bitteren en roemvollen strijd, de Italianen Rome binnentrokken en het groote werk van hun politieke eenheid volbracht was, bleef hun een ander belangrijk levenswerk over te volbrengen, dat het vervolg, zelfs de noodzakelijke voltooing van het eerste was, het welk zonder dit laatste vergeefsch en voorbijgaand zou zijn. Zij moesten hun nationaal bewustzijn scheppen; zij moesten zich op zoodanige wijze op de hoogte stellen van den gang der italiaansche beschaving en literatuur door de eeuwen heen, niettegenstaande de politieke verdeeldheid, dat de gemeenschap van alle Italianen, gevormd om de politieke eenheid te verwezenlijken, zich niet zou oplossen, maar zou overgaan in die moreele en intellectueele eenheid, die de innerlijke kracht van een natie uitmaakt. Degene, die de Italianen het krachtigst geholpen heeft dat werk te volbrengen, waaraan de groote geografische verschillen en de langdurige politieke scheiding zulke groote moeilijkheden in den weg legden, was Giosuè Carducci, die daarom met recht den naam verdient van nationaal dichter. Zijn geheele werk, critisch zoowel als artistiek, heeft een maatschappelijke strekking en beteekenis. In zijn talrijke, schoone geschriften over de geschiedenis der italiaansche literatuur, streeft hij er naar in 't licht te stellen hoe krachtig en onafgebroken de letterkundige traditie der Italianen is, hoe in iedere eeuw de uitstekendste schrijvers, niettegenstaande het groote verschil van persoonlijken aanleg en den invloed der tijden, gemeenschappelijke eigenschappen bezaten, die hen als Italianen deden kennen, en hoe de ijverige en liefdevolle studie van die groote mannen een krachtig hulpmiddel was tot het vormen van het nationaal bewustzijn. Zijn dichterlijk werk is grootendeels een geestdriftvolle verheerlijking van het latijnsche en italiaansche karakter in de geschiedenis en in de kunst. Hij is een classicus - om deze dubbelzinnige en onnauw- | |
[pagina 127]
| |
keurige doch gemakkelijke benaming te gebruiken, - geen classicus alleen naar den vorm, maar ook naar inhoud en gedachte; hij heeft de grootheid en de poezie van het oude Rome diep gevoeld en heeft het bezongen met den trots van een romeinsch burger.Ga naar voetnoot1) Indien hij van de Middel-eeuwen de diepe, mystieke geestelijke strooming al veronachtzaamde, zoo voelde hij er toch de krachtige poëzie der partijstrijden van en gaf ze in zijn gedichten weer, terwijl de anderen er slechts de schilderachtige en oppervlakkige kant van zagen, waaruit ze een holle, gemaniëreerde romantiek schiepen. Van de Renaissance bezingt hij het herleven van kunsten en letteren, terwijl hij van zijn eeuw de heldhaftige worsteling der Italianen voor hun vrijheid verheerlijkt; en nadat die verkregen was, geeselde hij heftig de bekrompenheden en laagheden van het politieke en parlementaire leven, en wekte de Italianen op tot hoogere dingen. Giosuè Carducci had, ofschoon hij een grooten invloed op het intellectueel en zedelijk leven der Italianen in 't algemeen uitoefende, - voor zoover zijn artistiek werk betreft geen direkte, talentvolle navolgers. Inderdaad, Gabriele D'Annunzio, de eenige die onder zijn invloed begon te werken, volgde al heel spoedig zoo zeer zijn persoonlijken aanleg, dat hij zich geheel van Carducci los maakte, en wat opmerkenswaard is, D'Annunzio faalde juist in de poging, om die hooge, edele, maatschappelijke roeping te volbrengen, die misschien den grootsten roem uitmaakte van Carducci. Gabriele D'Annunzio is een groote, bewonderenswaardige tolk, hij weet in zijn talentvolle en veelvoudige ziel alle | |
[pagina 128]
| |
stemmen der natuur, der kunst, der menschen te bevatten en ze weer te geven in prachtige liederen, schitterend van beelden en overvloeiend van melodie. En indien hij in het doen herleven van het oude Griekenland en het oude Rome, van de Middeleeuwen en van de Renaissance in Carducci zijn gelijke heeft, terwijl enkele andere dichters hem nabij streven, wist hij alleen en op een prachtige wijze, het veranderlijke, veelzijdige, intense, drukke moderne leven weer te geven, ook in die fasen, die zich minder schijnen te leenen tot een poëtische omwerking. Hij beeldde de meest verschillende toestanden van het moderne leven uit, de uitgezochtste en ziekelijkste verfijndheden en de meest esthetische en sentimenteele verwikkelingen van de zielen der decadenten, gepaard aan het grootsche, zware, machtige rythmus van de tegenwoordige, mechanische en industrieele beschaving, dorstend naar snelheid. Maar het is niet mijn bedoeling hier een ontleding te leveren van de verschillende, bewonderenswaardige kunstenaars-gaven van D'Annunzio, wiens werken trouwens ook buiten Italië bekend zijn; ik zal mij er toe beperken in enkele woorden zijn maatschappelijken invloed aan te wijzen. D'Annunzio heeft, juist omdat hij in de eerste plaats de tolk is der beelden, die hij in zijn ziel oproept, geen onafhankelijke geesteshouding, geen persoonlijke opvatting van de wereld gehad, maar hij heeft zonder aarzelen de filosofische gedachten van Nietzsche overgenomen, hoewel hij er de noorsche strengheid van temperde met veel zuidelijke zinnelijkheid. De filosofie van Nietzsche, ten minste in haar bekendste en verspreidste gedeelte, heeft tot hoofdgedachte de verheffing van het individu en zijn bevrijding uit de banden van de overgeleverde zedeleer, en deze gedachte voorgedragen door een betooverend woordkunstenaar als D'Annunzio, in schitterende gedichten en aanlokkende romans, trok natuurlijk talrijke jongeren aan. De gevolgen waren echter zeer treurig. Zonder nu de innerlijke waarde der wijsbegeerte van Nietzsche in twijfel te trekken, moet ik toch opmerken, dat de poging van D'Annunzio en zijn navolgers om die in toepassing te brengen een volslagen fiasco maakte. De maatschappelijke plannen van D'Annunzio waren edel en grootsch; hij wilde van de Italianen een moedige, krachtige, aristocratische natie | |
[pagina 129]
| |
maken, hij wilde de vereering van de grootheid der antieken weder opwekken, de begeerte naar vermetele ondernemingen, de bewondering voor de schoonheid, hij wilde de burgerlijke kleinheid en de laagheid geeselen en het sombere alles gelijkmakende drijven der democraten. Maar de twee belangrijkste practische pogingen, die hij aanwendde om een begin te verwezenlijken van zijn trotsche droomen: zijn verkiezing tot afgevaardigde en het plan voor den bouw van een groot nationaal theater te Albano bij Rome, eindigden op een belachelijke wijze na verschillende pijnlijke omstandigheden, waarvan het verhaal ons te ver zou voeren. Er zijn verschillende oorzaken voor dit misslagen, maar de belangrijkste en diepste lijkt mij in die zelfde levensopvatting van D'Annunzio te liggen. Om een groot werk te volbrengen is een standvastige wil noodig en een groot vermogen van zelfopoffering; men moet zijn eigen kracht, zijn geheele wezen kunnen opofferen voor het geliefde werk. En dat kon en wilde D'Annunzio niet. Zijn filosofie, met de voortdurende verheffing van zijn eigen persoonlijkheid, belette hem zijn werk meer lief te hebben dan zich zelf. Hij wilde geen enkel genot opofferen, dat zich aanbood, geen enkele gelegenheid om gevoels-ondervindingen op te doen, geen enkele mogelijkheid om nieuwe sensaties te doorleven. Zoo bleven zijn droomen, droomen. - Terwijl het grootste deel der jonge volgelingen van D'Annunzio gaarne afstand deed van zijn al te grootsche plannen en zich liever op een gemakkelijke nabootsing van de kunst en de kunstgrepen van den meester toelegde, scheidden enkelen zich vastberaden van D'Annunzio af en hoewel zij voortgingen zijn kunst te bewonderen en te verdedigen, begonnen zij er het levensideaal van te bestrijden en er de gevaarlijkheid van aan te toonen. Eén van die weinigen was Giovanni Papini, wiens klaarblijkelijke meerderheid boven de anderen zich al zeer spoedig openbaarde. De eigenschappen, die Papini het meest mishaagden in het werk van D'Annunzio waren de afwezigheid van oorspronkelijke denkbeelden, de onbepaaldheid zijner gedachten, het gebrek aan ernst en volharding in zijn voornemens; en aan het ver- | |
[pagina 130]
| |
wekken van de tegenovergestelde gaven bij zich zelf en bij de anderen wijdde hij van het begin af aan, al zijn krachten. Hij begon met een uitgebreide filosofische kennis te verwerven en, wat veel belangrijker is, een persoonlijk standpunt in te nemen in het strijdperk der gedachten; na eenige jaren van volstrekte eenzaamheid, van koortsigen geestelijken arbeid, van ernstig nadenken, voelde hij zich sterk en zeker en stichtte in 1903 op twee en twintigjarigen leeftijd het tijdschrift ‘Leonardo’. Van de eerste reeks verschenen slechts negen nummers met negen artikels, nieuw van gedachte, levendig en zelfs brutaal van uitdrukking, die Papini onderteekende met zijn geliefkoosd pseudoniem Gian Falco. De eerste reeks werd weldra afgebroken, door verschillende oorzaken, waarvan de voornaamste de te groote ongelijksoortigheid en de onvoorbereidheid van de groep jongeren was, die zich om Papini geschaard had en waarin het sympathieke, maar onstuimige en onstandvastige element der artiesten overheerschte; voor Papini echter was de uitgaaf een onschatbare ondervinding en voor veel jongeren een opwekking om zich te vereenigen, een prikkel tot het aanbinden van den strijd. Na een zomer gezwegen te hebben, hernam Papini op nieuw onder een anderen vorm en met grootere tusschenpoozen de uitgave van de ‘Leonardo’, in 't begin slechts ter zijde gestaan door Giuseppe Prezzolini, zijn eersten en dierbaarsten ‘compagno di solitudine’. Vervolgens sloten langzamerhand andere jongeren, die niet bijeengekomen waren in een oogenblik van geestdrift, maar zich aangetrokken voelden door werkelijke geestesgemeenschap, zich bij die twee aan en zoo ontwikkelde zich en ging voort zich te ontwikkelen, het leven van de ‘Leonardo’, vol afwisseling, vol bedrijvigheid, levendigheid en verrassingen, een spiegel van den moeilijken tijd der rijpwording en het schoone ontwaken tot bewustzijn van enkele onrustige jongelingszielen. Met moeite gelukt het mij de herinneringen terug te houden, die zich voor mijn geest verdringen, terwijl ik deze regels schrijf, maar de geschiedenis van de ‘Leonardo’ zou een groot boekdeel vereischen.....dat geschreven zal worden door den eersten ‘Leonardiano’ aan wien de moed en de | |
[pagina 131]
| |
kracht ontbreken zich aan nuttiger strijd te wagen in het midden van het krijgsgewoel. Ik zal mij dus bepalen tot het aanduiden der belangrijkste eigenschappen van de zoo afwisselende, veelzijdige persoonlijkheid van Giovanni Papini. Gedurende een tamelijk langen tijd namen de filosifische studieën de geheele aandacht van Papini in beslag; 't was een koortsig doorloopen van de voornaamste wijsgeerige stelsels; en in alle vonden zijn krachtige kritische geest en zijn waakzame ziel, die zich niet tevreden stellen met vage formules of handige en logische kunstjes, de zwakke punten, de klaarblijkelijke gewrongenheden, de onjuiste veralgemeeningen, de in 't oog springende eenzijdigheid. Op het angstige zoeken volgde een woedende aanval, een felle afbrekende kritiek en naarmate het gevaar grooter was geweest om gevangen te blijven in de arglistige strikken van een aanlokkelijke wijsbegeerte, met des te grooter nadruk toonde hij aan zijn makkers de gevaren aan en wees hun den weg tot redding. De vrucht van dit tijdperk is zijn eerste boek: ‘Il crepusculo dei filosofi’Ga naar voetnoot1) (De Filosofen-schemering), waarin hij in zes opstellen de zes beroemdste en gevaarlijkste moderne filosofen aanvalt: Kant, Hegel, Schopenhauer, Comte, Spencer, Nietzsche. Aan deze opstellen voegt hij een kort, maar hoogst belangrijk slot toe, dat zooals hij zelf zegt, behalve een kritiek op het verleden, een schrikwekkend programma voor de toekomst inhoudt.Ga naar voetnoot2) Het is moeilijk om zonder het belachelijk te doen schijnen in 't kort deze toch reeds te beknopte beschrijving weer te geven, dat twistgeschrijf, verkeerde begrippen, geestdrift en bovenal een groote verwachting opgewekt heeft. Ik wil alleen zeggen, dat Papini vóór alles in al de uitingen van het menschelijk leven het zoeken ziet naar middelen om te handelen (ik neem het woord handelen in een zeer uitgebreide beteekenis, zoodat het aanduidt iedere verandering waarin de mensch als vrijwillige factor optreedt), daarna geeft hij een korte schets van de belangrijkste dezer uitingen, zooals kunst, wetenschap, godsdienst, wijsbegeerte; hij wijst er de punten | |
[pagina 132]
| |
van gemeenschap in aan en de begrensdheid vooral van de laatste. Hij beweert, dat wij met alle kracht er naar moeten streven de reëele wereld altijd meer aan de ideale wereld nabij te brengenGa naar voetnoot1); verder zegt hij, dat de filosofie, om werkelijk nuttig te zijn, een theorie voor ons handelen, een Pragmatica zal moeten worden. En in die Pragmatica legt hij vooral den nadruk op het belangrijke deel, dat de inwendige psychologie daaraan zal moeten nemen. - ‘De kracht, die wij moeten gebruiken,’ - zegt hij, - ‘de geest - is vaardig. Er blijft slechts over te ontdekken hoe hij in buitengewone gevallen werkt en er een werktuig van te maken, dat gewillig aan onze wenschen en aan onze verbeelding zal gehoorzamen.’Ga naar voetnoot2) Hij zelf begon dadelijk dit pogramma in praktijk te brengen; op wijsgeerig gebied hield hij zich lang met het Pragmatisme bezig, een leer van Amerikaanschen oorsprong (Peirce, William James enz.) en ontwikkelde deze tezamen met andere ‘Leonardiani’ in groote mate. Het is niet mogelijk in enkele woorden uit te leggen wat het Pragmatisme is; men kan het beschouwen als een veelzijdige verzameling van logische en psychologische methodes, vrij onafhankelijk van elkaar, die twee voorname strekkingen gemeen hebben: Ten eerste: de strekking om de problemen zonder begrip, de vage formules, de tweezijdige uitdrukkingen, de schijnbare oplossingen van de gangbare wijsbegeerten, vooral van de metafisica, te ontmaskeren; ten tweede: de strekking om de vraagstukken, welke de handelingen, de daad betreffen, als zeer belangrijk te beschouwen en voornamelijk den invloed van de gedachten, van het geloof, van het gevoel op de handelingen (Theorie van de ‘will to believe’, enz.). Ook uit dit vluchtig overzicht zal men begrijpen waarom Papini zich tot het Pragmatisme voelde aangetrokken. Het vormt inderdaad een uitstekende en noodige voorbereiding tot de door hem aangebeden Pragmatica. Op het gebied van de inwendige psychologie zette hij zich nu dadelijk aan 't werk, terwijl hij daarvoor het fijne en | |
[pagina 133]
| |
gevaarlijke instrument gebruikte der zelfbeschouwing en hiermee begon hij zijn ziel tot op den bodem te onderzoeken. Hij vergenoegde er zich niet mee om zooals D'Annunzio en zijn volgelingen gedaan hadden de analyse van indrukken, en alledaagsche gevoelens, tot in het bespottelijke voort te zetten, dit was reeds een vrij bekend en familiaar terrein geworden, hij wilde zich in de diepste afgronden wagen, in de duisterste schuilhoeken der ziel, hij wilde er de verblindendste schatten, die niemand ooit gezien had, van aan het licht brengen, hij beefde niet bij het ontdekken van haar geheimste verschrikkingen. En toen hij van die koortsachtige ontdekkingstocht in de gewone wereld terug kwam en de menschen weer zag, rustig en tevreden, bezig aan hun kleine, dagelijksche bezigheidjes, of ze zag, terwijl ze onder hunne kleine smarten leden, onrustig door hun nietige levensomstandigheden, vroolijk met een kinderachtige vreugde, zonder dat ze een oogenblik de groote en vreeselijke wereld vermoedden, die in ieder van hen leefde, toen steeg in hem een onuitsprekelijke angst op en hij vroeg zich af waarom de menschen blind en stom zijn en wat de beteekenis is van de treurige, belachelijke en terugstuitende grap, die het gewone leven uitmaakt van hen, die zich zelf nog niet ontdekt hebben. Dit is de grondtoon, die er klinkt in de zes en twintig niet te beschrijven, vreemde opstellen, die de andere werken samenstellen door Papini uitgegeven: ‘Il Tragico Quotidiano 1906’ (Het dagelijksch Tragische) en ‘Il Pilota Cieco’ (De Blinde Loods); dit laatste is sedert eenige dagen verschenen. Deze opstellen maken de wanhoop uit van de literaire critici, die niet weten waaronder ze te groepeeren: enkele bevatten een intrige, maar zijn toch geen novellen, allen hebben fantastische elementen, maar het zijn toch geen sprookjes, in bijna allen zijn oorspronkelijke denkbeelden, nieuwe gezichten op de wereld en de menschen, maar toch zijn het geen brokken filosofie; vele bladzijden zijn zuiver lyrisch, maar geen enkel opstel zou men een gedicht in proza kunnen noemen. Hij zelf weet er geen anderen naam voor dan: ‘aanmerkingen, klanken, sprookjes, met luider stem uitgesproken bekentenissen, lyrische ontboezemingen, monologen in den vorm van gesprekken’...Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 134]
| |
Evenals de inhoud is ook de stijl persoonlijk en niet te beschrijven, het is een trillende, opbruischende, ingrijpende stijl, soms vol woede door de kracht waarmee hij aan de zielen onuitsprekelijk felle bewustheidsfases van beangstigende diepte en verwarrende verwikkelingen wil suggereeren en hij is altijd warm, hartstochtelijk, rijk aan suggestieve beelden, tooverachtige beschrijvingen, onverwachte, verwarrende overgangen, koppelingen van zonderlinge en beteekenisvolle woorden. Maar al deze eigenaardigheden van zijn stijl zijn niet gewild, gezocht of kunstmatig, ze zijn integendeel oprecht, spontaan, volmaakt in harmonie met den inhoud. Ik heb hier slechts gewezen op de voornaamste punten van de veelzijdige werkzaamheid van Giovanni Papini, die buitendien ook blijkt uit talrijke lezingen, uit artikels in italiaansche en vreemde tijdschriften en in kranten. Dit alles zou voldoende zijn om het leven te vullen van den meest eischenden persoon, maar voor Papini is dit nog niet genoeg, zijn ongeneeslijk onrustige geest heeft zich niet tevreden gesteld met de avontuurlijke tochten in het schemerachtige rijk van de ziel, hij zoekt een niet te bereiken steunpunt. Hij roept dit uit in de indrukwekkende inleiding van de ‘Pilota Cieco’: ‘....ik heb ontdekt, dat ik de blinde Loods ben. Ik kan nu niet meer ontkennen, dat ik de blinde Loods ben. Ik ben het tot nu toe geweest, sedert langen tijd en ga voort - arme ongelukkige! - het te zijn. Welke daden zijn in werkelijkheid van belang voor mij? Welke droomen zijn de moeite waard gedroomd te worden? Waartoe dient het de angst voor zichzelf en voor ons leven op te wekken? Naar welke haven moet men den “nieuwen mensch” leiden, de ziel bevrijd van de wereldsche terminologie? Ach, arme loods! arme blinde loods! Ge wildet de luie zeelieden wekken, ge wildet ze dwingen in de donkere wereld rond te varen, ge wildet hun wrakke schepen leiden en aanzetten, maar ge wist zelf niet waar heen ze te leiden en wanneer ze gevraagd hadden hen aan land te brengen, zoudt ge niets dan water rondom u gehad hebben en het altijd nieuwe spiegelbeeld van een altijd onbereikbaar eiland. | |
[pagina 135]
| |
Blinde Loods - arme blinde Loods! Het is nutteloos geweest, dat ge in uw jeugd de oude en de nieuwe zeekaarten bestudeerd hebt en dat ge geleerd hebt door welke kracht het roer bestuurd wordt. Er blijven u slechts twee wegen te volgen over: of terug te keeren naar de haven die ge in ergernis verlaten hebt, terwijl ge op de oevers de stomme menigte van moeders en zusters achterliet, of de bovenzeesche landen opgeven en met geweld uw schip richten naar de wondere dalen van de diepte, waar andere wouden en andere menigten de menschen opwachten, die niet vreezen het leven opnieuw te beginnen. Misschien is de haven, die gij zocht niet van deze aarde, maar deze aarde is slechts een klein deel van de aarde. Ge kunt naar de andere gaan. Wat kost de reis? Een eenvoudig iets: het leven!’ Wat zal het einde van deze vreeslijke crisis zijn? Niemand kan het zeggen; Papini zelf zou er veel voor geven het te kunnen. Binnen enkele maanden of enkele jaren zullen we het allen weten; intusschen maakt een dergelijke onzekerheid deze vreemde ziel slechts geheimzinniger en belangrijker, deze ziel, die zich uitgesproken heeft in bevende bladzijden, die de menschen lang zullen ontroeren.
Florence 2 Juli 1907. |
|