| |
| |
| |
De Verkiezingen in Duitschland Door J.J. de Roode.
Of de verkiezingen een nederlaag zijn geweest voor de sociaal-demokratie - dat is geen vraag meer. Het partijbestuur in Duitschland zelf noemt ze een nederlaag; daarmee is die kwestie uit. Wij zijn geslagen, niet verslagen, zegt het partijbestuur, en het heeft, als klinkend argument voor die stelling, de stijging van het stemmental van 3 op 3¼ millioen. Wil men de dingen zien zooals zij zijn, dan heeft men hier den maatstaf voor de hoegrootheid der nederlaag. Zij zou alleen een teleurstelling zijn, over een te geringe toename van het stemmental, als het kiezerscorps sedert 1903 niet van ruim 12.500.000 tot bijna 13.200.000 was vooruitgegaan, met ruim 660.000 stemmen, en als niet het aantal uitgebrachte geldige stemmen was aangegroeid van bijna 9½ millioen, tot ruim 11¼ millioen. Van die 13/4 millioen toename heeft de sociaal-demokratie maar een zevende deel gekregen. In 1903 kreeg de partij 31.7 pct. der uitgebrachte stemmen, in 1907 29.4 pct. Bestond er in Duitschland evenredige vertegenwoordiging, dan zou de socialistische Rijksdagsfraktie in 1903 126 leden hebben geteld, en thans 117.
En de katholieken? De campagne was immers op touw gezet tegen centrum en sociaaldemokratie samen. Hun stemmental is van een kleine 1900.000 op een kleine 2200.000 gestegen, met 300.000. Bovendien kregen de Polen 100.000 stemmen meer. De groote katholieke partij was 104 man sterk bij de ontbinding, nu 108; de Polen kwamen van 16 op 20.
Het resultaat van den slag zou dus voor de regeering maar nauwlijks gunstig kunnen heeten, als men bij deze ver- | |
| |
kiezingen niet met bijzondere verschijnselen had te doen. Een daarvan is het enorm verlies van zetels voor de sociaaldemokratie: 79 man was de partij in den vorigen Rijksdag sterk; met slechts 43 komt zij in den nieuwen terug. Dat dit mogelijk was, terwijl zij in het land zoo weinig van haar stelling prijs behoefde te geven, vindt zijn verklaring in het feit, dat in 1903 in een groot aantal distrikten de overwinning maar juist even was behaald. In 44 van de 81 veroverde of behouden distrikten bleef de meerderheid beneden 55 pct. van het aantal uitgebrachte stemmen; in 37 beneden 54 pct., in 31 beneden 53 pct., in 23 beneden 52 pct., in 10 beneden 51 pct. Uit de stijgende golven der sociaaldemokratie was een voorlooper onverwacht ver het strand opgeschoten; de vloed kwam niet snel genoeg na, om het bestreken gebied te behouden.
Het gevolg van deze verzwakking van de sociaaldemokratie in den Rijksdag is, dat de keizer thans nog zekerder is dan vroeger van de toestemming van al wat hij aan de volksvertegenwoordiging vraagt. Van volksinvloed zal nog minder sprake zijn dan voorheen, tenzij men met volk het deel der natie bedoelt, dat van demokratische aanvechtingen geen last heeft. Meer dan ooit een bewilligingsmachine voor de eischen van leger en vloot, van grondbezitters en groot-industrieelen, zal de Rijksdag van zijn beteekenis nog meer inboeten, zal het parlementaire stelsel nog meer een schijnbestaan voeren, zal niet de volksvertegenwoordiger, maar de ambtenaar het symbool der politieke macht zijn in Duitschland: de man van de wet, in de koninklijk-keizerlijke uniform, die de bevelen van hoogerhand uitvoert blindelings, of naar de eerbiedwaardige besluiten zijner onnaspeurlijke Pickelhaubenwijsheid.
De achteruitgang van het aantal socialistische stemmen in den Rijksdag is een nadeel voor de demokratie; een nadeel dat niet wordt goed gemaakt door de stijging van het totaal der drie soorten van vrijzinnigen van 36 op 49 stemmen. Ook hierom dus heeft de sociaaldemokratie reden tot bezorgheid. Het getal der zetels dat zij inneemt, is voor haar een zaak van gewicht; voorloopig voor haar nog meer, dan voor een der andere partijen.
Zonder de bijkomstige omstandigheid van het aanzienlijk
| |
| |
verlies van zetels door de sociaaldemokratie, bij een slechts betrekkelijk verlies van stemmen, zouden Bülow en Wilhelm niet met de Berlijnsche jongelui van de Rijksverzekeringsbank de nachtrust der burgerij hebben verstoord. Dat de regeering er op hoopte, is niet onmogelijk; de verkiezingsstatistiek van 1903 zal haar wel niet verborgen zijn gebleven. Maar Wilhelm verklaarde aan zijn aanhankelijke onderdanen, dat hij ontzaglijk had geboft, en dat was een waar woord. Hij is nu verlost van de lastige pretenties der katholieken, en bovendien van het drukkend gevoel der ondanks alles stijgende macht van de vaterlandslose Gesellen.
Er is nog een andere reden, waarom de regeering zich over de verkiezingen kan verheugen, niettegenstaande de grootste oppositiepartij in den Rijksdag er nog versterkt terugkomt. Het is de blindheid, waarmee de vrijzinnigen in den strik zijn geloopen, hen gespannen. De logika van het konflikt, ontstaan door de verwerping der aanvullingsbegrooting van Zuidwest-Afrika, liep uit op een aktie tegen de katholieken, en voor het imperialisme, den modernen vorm van kolonisatie. Voor beide leuzen is het liberalisme, heel de wereld over, uiterst ontvankelijk. Hoe de erfgenamen van Kant en Goethe aan hun anti-klerikalisme zijn gekomen, heeft geen uitleg noodig, en een rijk dat zijn plaats wil handhaven onder de groote mogendheden, is gedwongen, zich afzetgebieden te veroveren in vreemde werelddeelen, op volkeren van een lagere beschaving. Socialisten en klerikalen toonden beiden, deze laatste overweging te stellen beneden andere, voor hen van meer gewicht. De eersten staan in theorie tegenover kolonisatie niet afwijzend, maar in de praktijk steeds lijnrecht tegenover de gewelddadige onderwerping van halfbarbaarsche volken die voor het ontvangen van den zegen der nieuwste beschaving zijn uitverkoren. Zij staan op het recht van ieder volk, om over zijn eigen lot te beslissen, en terwijl zij erkennen, dat het niet aangaat, de schatten van geheele werelddeelen aan de menschheid te onthouden, hebben zij in alle europeesche parlementen steeds een scherp verzet gevoerd tegen de taktiek van inbraak met diefstal en moord, die door de christelijke natiën van onzen tijd in het groot op Hottentotten, Maleiers, Hindoe's en Papoea's wordt toegepast,
| |
| |
en die een levensvoorwaarde is voor ‘den vooruitgang’, voor de ontwikkeling van handel en nijverheid.
De socialistische taktiek in de koloniale kwestie wordt totnogtoe niet door overwegingen van ekonomischen, maar louter door humanitaire opvattingen beheerscht.
Anders is het met de katholieken. Een afzonderlijke katholieke opvatting van de groote politieke en ekonomische vraagstukken van onzen tijd bestaat niet, en kan niet bestaan. De pogingen, ze te konstrueeren, hebben geen grootere waarde dan de kommentaren der midden-eeuwsche monniken voor de bijbelverklaring. Het eenige wat de leden eener katholieke staatspartij bindt, is het belang van de wereldheerschappij der roomsche priesterschap. Het imperialisme gaat in haast ieder land met die heerschappij samen, want de missionaris en de leekenpionier zijn in het verre barbarenland op elkanders hulp aangewezen. Geschillen rijzen eerst, als de twee het niet met elkander kunnen vinden: als heerschzucht hun verhouding bederft, of al te woest fanatisme, al te hevige Tropenkoller beider bestaan in gevaar brengt. In Zuidwest-Afrika was het tot botsing gekomen tusschen de katholieke zending en de dragers van het wereldlijk gezag, die in versch-bekeerde, van broek en stroohoed voorziene negers Hottentotten bleven zien. Terwijl het centrum voor Zuidwest-Afrika anderhalf milliard had toegestaan, weigerde het thans de laatste 20 millioen te geven die nog voor de onderwerping van de Bondelzwarts noodig heetten, omdat te Berlijn het Rijksdagslid Roeren bij zijn betoogen voor den verongelijkten christenneger Wistuba tegen bureaukratendeuren het hoofd had gestooten. Hij was de achtertrap afgegooid; zijn val was een beleediging, aan het geestelijk imperialisme van Rome aangedaan, en riep om wraak.
Met een fijnen neus voor de liberale ziel heeft Bülow tegen die frontmakerij van het centrum de vrijzinnigen in het geweer geroepen. Geestdriftig heeft het intellekt in de burgerij, hebben de jonge liberalen zich geschaard om Dernburg, den Uebermensch, Rijksdagbraveerder, optimist en man van de daad, die niet alleen stemmen wierf voor de koloniale politiek, maar ook geld voor koloniale ondernemingen: die de trots van den Duitscher streelde; die aan het nationalisme lang verloren zelfvertrouwen hergaf.
| |
| |
Waarschuwend heeft Barth, de zonderlingste leider die ooit een partij had: het steeds onverhoorde geweten der vrijzinnigen, hen voorgehouden, dat zij bezig waren hun ziel te verkoopen voor klatergoud. Dernburg had hun een nieuw ideaal gegeven: Groot Duitschland; Duitschland in Afrika, Duitschland in Azië, Duitschland in Australië. Daarvoor streden zij, en daar tegen het centrum niet veel viel uit te richten, streden zij des te dapperder tegen de sociaal-demokratie, de partij van de negatie. De ouderen, minder vatbaar voor idealisme, waagden bescheiden te vragen, of er ook loon zou worden uitgekeerd voor het verrichten dezer hand- en spandiensten. Bülow antwoordde genadig, dat adel en clerus, geldvorsten en industriebaronnen, voorloopig met hun positie tevreden waren, en dat misschien, als de partij een schitterende verkiezingscampagne maakte, een paar hooge regeeringsposten voor haar waren weggelegd. Eerst echter moest zij laten zien, wat zij kon.
Maar van een nieuwen koers, op eenig gebied, kon geen sprake zijn. Regeeringspartij mocht het liberalisme worden, niet hervormingspartij.
De heele wereld is op het oogenblik vervuld van de nederlaag der sociaal-demokratie. Zij is een feit van beteekenis, al is de nederlaag op zichzelf in de verte geen onherstelbare ramp, en al is er voor verslagenheid geen reden, waar het partijbestuur zoo koel de oorzaken vaststelt. Maar is het roekeloos prijsgeven van eigen standpunt, door de heele vrijzinnige wereld, niet een verschijnsel, dat veel langer beteekenis zal houden, dan het stuiten, voor een oogenblik maar wellicht, van den ontzagwekkenden groei der sociaaldemokratie? De toestand is in Duitschland zoo: een rijk, waar een moderne beschaving, een moderne maatschappij, een moderne staat, zich hebben gevestigd te midden van een verleden, dat hier en daar geheel tot ruïne vervallen, elders tot fundament dient van het nieuwe leven, en weer elders met het moderne vergroeit tot een monsterachtig geheel. Een agglomeratie van deels uiteengevallen staten, van zeer nauw verwante rijken, die zijn samengevoegd tot, maar niet volkomen opgelost in een groot wereldrijk. De organisatie daarvan: leger, bestuursambtenaren, wetgeving, justitie, in een woord: de staat, is terwille van de rijks-eenheid een zwaar gebouwd
| |
| |
apparaat geworden, reikt met zijn ontzagwekkende polypenarmen in volle zwaarte van Oost tot West, van Noord tot Zuid. Zijn hoofkenmerk is dat hij zijn doel zoekt in zichzelf. Niet voor de onderdanen is het leger, maar voor den keizer. Niet voor de onderdanen worden de provincies bestuurd, maar voor den keizer. Niet voor de onderdanen wordt recht gesproken, maar voor de instandhouding van de monarchie, van den staat. Feodaal, militair, is zijn bouw. De soldaat is een burger van hooger orde, van den ondergeschikte wordt geëischt, dat hij denkt naar de bevelen van den meerdere. De volksvertegenwoordiging, oorspronkelijk demokratisch gedacht, is allengs, door de beweging der bevolking, de samentrekking van menschen in de hoofdsteden en industrieplaatsen, de ontvolking van het platteland, een optisch instrument geworden, dat van de machtsen meeningsverhoudingen in het land een zonderling karikatuurbeeld geeft. Achter iederen sociaaldemokraat die in den nieuwen Rijksdag zit, staan 75790 kiezers; achter iederen liberaal 25416; achter iederen konservatief 23500, en achter iederen katholiek 20794. Berlijn I, het distrikt dat den vrijzinnige Kämpf afvaardigt, heeft nauwelijks 13000 kiezers; Berlijn IV, Liebknecht's oude distrikt, thans door Ledebour vertegenwoordigd, heeft er een 140.000, Teltow-Beeskow, dat den Vorwärts-expediteur Zubeil afvaardigt, 200.000. Een keuterboer, een ministerslakei, heeft in het land van het algemeene en gelijke kiesrecht drietot tien- en meermalen zooveel invloed op de wetgevende macht, als een industrie-arbeider.
Er moet dus al een geweldige stroom van demokratie door het land gaan, zal de Rijksdag onder den invloed ervan geraken. Maar ook dan nog is het land niet overgeleverd aan den volkswaan van een dag. Naast en tegenover den Rijksdag staat de Bondsraad, het konvent der verbonden regeeringen, samengesteld uit de regenten der oorspronkelijke vorstendommen van het Duitsche rijk. Het koninkrijk Pruisen is er nummer een. De Rijksdag kan veel besluiten, maar in den Bondsraad kan haast evenveel weer te niet worden gedaan. Mochten de landskinderen in jeugdige onbezonnenheid eens over de schreef dansen, de landsvaders kunnen ze binnen de perken van de eerbaarheid terugbrengen. De Bondsraad is het die de wetsontwerpen maakt, de Bondsraad die de wetten invoert, - of niet invoert.
| |
| |
Alleen het begrootingsrecht geeft aan den Rijksdag macht; maar ook dat wordt menigmaal verijdeld, door het beruchte systeem der nevenregeering. Oppositie tegen vlootplannen, wordt ondervangen door voorafgaanden handel. De oppositiepartij die den doorslag geeft, verkoopt haar stemmen tegen de een of andere concessie.
Om aan dit vernederende stelsel een eind te maken, heeft de regeering een beroep gedaan op de vrijzinnigen, die totnogtoe buiten de zedelijke gemeenschap der staatserhaltende partijen waren gesloten. Als Bülow erover sprak, trilde zijn stem van verontwaardiging. En het hart der vrijzinnigen trilde mee. Ook zij, verlichte Duitschers, gevoelden het als een vernedering, dat hun regeering geregeld bij de partij van Rome moest aanbellen om voor haar plannen den zegen der zwartrokken af te pingelen. Trilde er ook naijver in hun hart, als zij vernamen, hoe Roeren aanmatigend de regeeringsbureaux binnendrong en aan de koninklijk-keizerlijke ambtenaren zijn wetten wilde stellen? Of hoop, dat het eindelijk hun beurt zou worden, om in die bureaux geëerde, ontziene persoonlijkheden te worden? Is het alleen heilige toorn geweest, die hen ontroerde, en hebben zij in het geheel niet bemerkt, dat Bülow's beroep, om hem van de roomsche nevenregeering te verlossen, een beroep was om hem de handen geheel vrij te geven?
Dr. Barth heeft zijn tijdschrift opgedoekt, en zijn pen neergelegd. Hij wanhoopt aan de toekomst van het bestaan van het liberalisme in Duitschland. Van den staat hebben twee groote maatschappelijke groepen zich meester gemaakt: de grondbezitters en de groot-industrie. Onderscheiden in wezen, en in vroeger jaren met scherp tegen elkander indruischende Ievensvoorwaarden, hebben zij bij de voortgaande ontwikkeling der maatschappij allengs meer gemeenschappelijke belangen gekregen. Oorspronkelijk heeft Bismarck hen bijeengebracht met het schrikbeeld der sociaaldemokratie; het schrikbeeld heeft vleesch en been gekregen; de driehonderd duizend socialistische stemmen zijn drie millioen geworden, en zoowel de landjonker, die het Gesinde naar de steden zag trekken, omdat zelfs het recht van koalitie aan den landarbeider is onthouden, als de textielfabrikant van Krimmit- | |
| |
schau, de scheepsbouwer van de moderne zeekasteelen, en de leider van het steenkool-syndikaat, die de vakvereeniging vervolgen met stelselmatige grimmigheid, beschouwen den staat als hun werkzaamste verdedigingsmiddel tegen de deinende massa's van het arbeidersvolk, waarin het verzet vaste vormen aanneemt; dat de breede grondslagen legt van een toekomstmaatschappij, waarin afkomst noch bezit meer aanspraak zullen hebben op macht.
Reaktionair heeten de machten van land-, industrie- en geldadel. Zij zijn het ook, voor zoover zij de oude leuzen van het liberalisme, de gelijkheid, de vrijheid, de broederschap, honend verloochenen. Maar tegelijk zijn zij op-en-top modern, geboren uit ongekende maatschappelijke verhoudingen. Een nieuwe moraal, een nieuwe afgodendienst, nieuwe politieke gedachten zijn met hen ontstaan. De markt is hun shibboleth, het grootboek hun bijbel. De nationale eenheid bestaat voor hen als een markt, die moet worden afgesloten voor den vijand. Het verbond met een andere natie beteekent voor hen, dat deze haar markt opent voor hun producten; kolonisatie, dat met zachten of harden dwang een minder sterk volk afnemer wordt van hun waar. Het vaderland is de nationale industrie. de nationale landbouw geworden. De landgenooten hebben geen andere roeping, dan deze groot te maken; de arbeider met de hand, de minderwaardige, heeft zijn begeerten op peil te houden, en zich te voegen naar de eischen van het bedrijf. Lange arbeidstijden, lage loonen, werkloosheid van korteren of langeren duur, hij heeft zich eraan aan te passen, op straffe van de vaderlandsliefde te verraden. De godsdienst verliest haar recht van bestaan, waar zij niet aan de massa gedweëe onderworpenheid weet te prediken, met den troost van het hiernamaals. De wetenschap wordt gehoond, als haar uitkomsten voor de moderne tyrannen gevaarlijk schijnen, de kunst vervolgd, als zij zich afkeert van het tyrannendom, en bij de zwoegende massa weerklank zoekt voor haar zangen van heldenmoed en vrijheid. De keizer stelt den kunstnorm vast, wat daarvan afwijkt, gebeeld of geschreven, moet den druk van zijn ongenade dragen.
Wat aan middeneeuwsch feodalisme in Duitschland overleefde, heeft zich met dit moderne feodalisme nauw verbonden. De
| |
| |
alles omvattende ambtenaarswereld heeft zich in zijn dienst gesteld; politie, justitie kussen zijn hand. En onder zijn almachtige en drukkende heerschappij leeft de ontelbare massa der bezitloozen, rechtloozen, hopeloozen haast, als er geen sociaaldemokratie was. die aan het nieuwe roofridderdom den dood voorspelt, door de organisatie in staat en maatschappij, van de demokratie. Demokratie in het landsbestuur, maar ook: demokratie in de mijn, in de fabriek. Het oude liberalisme, het idealisme van de wereldindustrie, van den wereldhandel, in zijn vlegeljaren, vindt geen voedingsbodem meer. Vrijheid is niet bestaanbaar met bescherming van de nationale welvaart tegen den buitenlandschen uitzuiger. Gelijkheid niet met den bloei van het industrieele koningschap. Waar het ekonomische vrijheidsideaal is vergaan, kan ook het politieke maar armelijk voortleven, als een eerbiedwaardige traditie, of als bruikbare verkiezingsleus.
Een nieuw liberalisme is mogelijk, zal komen. Het zal het verzet zijn van de intellektueele arbeidskrachten, van de ekonomische tusschengroepen, die, niet direkt het lot van den handarbeider deelend, toch leven in volslagen afhankelijkheid van den modernen Moloch, en den druk van zijn tyrannie als een beleediging van hun menschentrots gevoelen. Groepen, in wie òf de hoop leeft, van miniatuur en karikatuur van den grootkapitalist, nog eenmaal tot een werkelijk industriekoning omhoog te worstelen; groepen die prat op hun geestelijk bezit, zich liever in de schijnbeschaving der grooten zonnen, dan hun aristokratie verslingeren in de vunzige en afzichtelijke arbeiderswoning.
In deze groepen zal het besef ontwaken, dat zij bij het heerschend maatschappelijk stelsel niets hebben te winnen, de zekerheid, dat zij datgene wat hun trots uitmaakt, hun ekonomisch, hun wetenschappelijk, hun zedelijk, hun artistiek bestaan, onvermijdelijk verliezen. Dit zal het nieuwe liberalisme zijn, de bondgenoot der arbeidersklasse.
Wanneer zal het komen?
Het zal niet in den nacht worden geboren, en plotseling in zijn vollen glans voor de verbaasde wereld verschijnen. Het groeit uit, en het groeit in de oude partijen. Het is ook in Duitschland reeds aanwezig. Maar het treffende in den nu
| |
| |
afgeloopen verkiezingsstrijd is, dat het heeft gezwegen, dat het zich op den achtergrond heeft laten dringen door het antiklerikalisme, en door het nationaal-koloniaal krijgsgeschreeuw van het geldmacht-idealisme.
Van de nieuwe burgerlijke demokratie, die sterker of zwakker in alle moderne landen aanwezig is, valt geen afgerond politiek stelsel te verwachten. Een getemperd kapitalisme zal haar ideaal zijn, een toestand, die ook al kon hij precies worden omschreven, toch geen der twee worstelende reuzenmachten, kapitaal noch arbeid, zou kunnen bevredigen. Even vaag als haar leuze, zal de beweging zelf zijn in haar wezen. Het stellen van zeer bepaalde eischen, als algemeen kiesrecht, den tienurendag e.d. is daarom niet uitgesloten. Zij zal voortdurend haar grenzen zich zien verplaatsen: overloopers naar de sociaal-demokratie, en renegaten naar konservatisme en reaktie zullen als drijfzand uit haar gelederen wegvloeien; maar de voortgaande ontwikkeling der maatschappij zal haar steeds nieuwe elementen toevoeren.
Het is de taak der sociaal-demokratie, door de onhoudbaarheid, door de minderwaardigheid in het geestelijk leven niet het minst, van het tegenwoordig heerschende stelsel, voor ieder aan te toonen, de tusschen-elementen uit de burgerlijke wereld van den ban van het kapitalistische denken en gevoelen te bevrijden, opdat zij, òf onmiddellijk de rijen van het socialisme komen versterken, òf de arbeidersbeweging de hand reiken tot het tot stand brengen van de hervormingen, die zij als noodzakelijk of rechtvaardig hebben leeren beschouwen.
En het is een levensvoorwaarde voor het oude en het nieuwe feodalisme, met alle middelen hen in het harnas te jagen tegen de politieke vertegenwoordiging der arbeidersklasse. De nu gehouden verkiezingen hebben bewezen, dat de moderne reaktionairen beter zijn geslaagd dan de sociaal-demokratie. In 1903 was het andersom. De inwendige krisis in de arbeiderspartij heeft haar niet belet, de organisatie der arbeiders, vooral door middel van de vakbeweging, krachtig te voeren. Zij heeft haar ook niet belet, uit de katholieke arbeidersmassa opnieuw aanzienlijke scharen tot zich te trekken. Maar zij heeft in de burgerlijke wereld het ongeloof ge- en bevestigd in haar hervormende kracht. Het liberalisme is teruggekeerd
| |
| |
tot zijn kapitalistisch instinkt, en heeft zich zonder een enkele voorwaarde, van politieken of ethischen aard te stellen, in de armen geworpen van een regeering, die ook door de liberalen zelf zoo vaak voor reaktionair is gescholden. De vrijzinnigen droomen nu van een herleving. Als eerst de drie partijen, waarin zij gescheiden leven, maar eens tot een organisch geheel zijn vereenigd - het program komt er minder op aan ! - dan zal ook de vrijzinnigheid zelf wel weer trotsch het hoofd oprichten in Pruisen-Duitschland. Sommigen betrekken zelfs de nationaal-liberalen in hun al-vrijzinnige omhelzing, de partij die, dat is waar, reeds een kwart-eeuw geleden het voorbeeld heeft gegeven van het overboord werpen van alle burgerdeugd, op de onderdanigheid na.
Toch is de herleving van de demokratie in Duitschland niet onmogelijk. Zij kan door de regeering, door de ondernemers, worden gewekt, wanneer de overwinningsroes de machthebbers in staat en maatschappij naar het hoofd slaat, en nieuwe aanslagen plaats hebben op de arbeidersorganisaties. Zij kan ook worden gewekt door de sociaaldemokratie, wanneer deze, voortgaande op den ouden, beproefden weg, de mogelijkheid, de nuttigheid en de noodzakelijkheid blijft bepleiten van de politieke hervormingen, wier invoering de voorwaarde is, om eenmaal ook in de maatschappij, ook in het produktiestelsel, de demokratie te vestigen.
Voor de toekomst der sociaaldemokratie kan het niet onverschillig zijn, of dat nieuwe liberalisme alleen is geboren uit reaktie tegen de uitspattingen van het kapitalisme, dan of het, opgestuwd door de arbeidersklasse, voor de nieuwe levensvormen die in haar ontluiken, verstand en waardeering heeft. |
|