Z'n moeder troostte hem: hij was nog zoo jong! Ze was trotsch op hem en heimelijk hoopte ze, dat hem, daar hij de schoonste en krachtigste was der jongelingen, eens ook de heerlijkste zegen zou worden. En Indar las wel in haar oogen die naieve hoop: die deed hem soms beven van groote verwachting!
Toen hij eens met veel vrienden tezamen was op hun meer, scherts en lach weerklonk over de watervlakte, zonderde hij zich weer af van de anderen. Hij richtte zich nu, alleen in klein bootje, naar de groote zee. ‘Ik wil eind'lijk droomen’, zeì hij in woesten trots aan z'n verwonderde vrienden.
Zij voeren hem na en riepen waarschuwend: ‘In een omgeving als hier wordt geen droom! Wij allen droomden in beschaduwde, stille streken van een middag-woud, of in den nacht bij maan- en sterrelicht! Hier wordt geen droom...’
Maar Indar herhaalde: ‘Ik wil eind'lijk droomen.’
De schoonste der Driden-meisjes voer hem nog verder na in haar weelderig, lichtbruin vaartuig en noodde hem vleiend, te komen aan haar zijde.
Levenslustig was hij als de klotsende zeebaren en hij riep haar toe: ‘Als ik weerkom, spoedig! - nu ga ik droomen.’
Z'n blik was gewend naar den goudschijn in de verte, - om hem heen was het luide gebruis der baren, achter hem klonken van ver de stemgeluiden zijner vrienden.
Hij droomde! Hij zag een gouden toren hoog oprijzen uit de zee en daarop zat een donkere vogel. Die vloog terstond met krachtige wiek-slagen naar hem toe, dicht langs hem heen en uitte in nabijheid een onverstaanbaar fluisteren. Onderwijl zag Indar hoe de kleur van dien vogel was, smaragd-groen als de speel-Golf.
De vogel verdween, - een tweede zat op den torentop; ook deze vloog naar Indar toe en dicht langs hem heen voorbij. Ook deze was van kleur smaragd-groen, fluisterde onverstaanbare woorden en verdween.
Dit spel herhaalde zich eenige keeren, - toen, wrevelig geworden, dacht Indar aan het schoonste der Driden-meisjes, sprong op uit z'n loom-wachtende houding en wendde z'n vaartuig naar de speel-Golf terug. Omkijkend zag hij op den