De Beweging. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 303] [p. 303] Vijf sonnetten Door Is. P. de Vooys. I Middachter Laan Slank-hooge beuken in vierdubb'le rij bouwen de hal, waarin als feestbanieren inwaartsche twijgen gelend loover zwieren; 't zwaar takkenwerk buigt neerwaarts wijd terzij. Hier is een plechtig feest roemrijk te vieren! Dit zwijgend voorgevoel omhuivert mij nu 'k ochtends vroeg op rijwiel laan doorglij en vrees met bel een hooge rust te ontsieren. Langs 't akkerleeg rondom glijdt zonneschijn, de tinnen van 't kasteel zijn opgeblonken, guld wordt van 't verre bosch de boomtoplijn. Als kralen kleur door 't zongestraal ontvonken in 't oost'lijk licht-dooraderd bladgordijn, heeft heel die hal een lied van herfst doorklonken. [pagina 304] [p. 304] II Steenfabriek In de uiterwaard langs blank gewassen Waal ligt steenfabriek met ovens, hof en schuren, omhuld door dampen, die de kracht verduren van guldend zonlicht. Nevelwei is vaal; maar daken gloeien rood en de ovenmuren gelijken oud kasteel, waaruit een straal van vuur en rook naar voren schiet; de Waal glanst scheepbezeild, zoodat ik door mijn turen in 't verre spel van zon en ochtenddampen waan Maart van Rossem's heer vóór tentenkampen hertooverd in 't nu vredig Betuwsch land. 'k Zag later zwoegend heet in zonnebrand kleimors'ge kerels kruien, persen, stampen, blootvoetsche vrouwen stap'len steen aan kant. III IJzergieterij Zwarte avond donkerde over al de daken van grauw fabriek met woninkjes terzij. Uit ovenschoorsteen van de gieterij door bleeken walm flikk'rende vlammen braken. In 't binnenduister kropen werklui bij den zwarten grond om gietvorm klaar te maken. [pagina 305] [p. 305] Voor de ovenmond stond al een man te waken, wijst gietpotdragers elk zijn plaats in rij. Nu breekt uit de ijz'ren wand in vlammend vlieten helgele stroom en spatten vuur omschieten 't roodglansgelaat der mannen kalm en zwart. Die dwalen 't rondom donker in: het gieten vlamt en verdooft nu hier dan ginds, verward. Gloed stolt in arbeid: ijzer sterk en hard. IV Sonsbeek Een woud van loover wuift om 't vijverblank klaat'rend bestroomd uit zilv'ren waterval. Daarachter rijst der heuv'len donk're wal met eik en pijnbosch steil op schuinen flank. Zandpaden kronk'len neer naar 't Sonsbeekdal, waar springt fontein en zwemmen zwanen rank. Der reuzenbeuken eind'loos takgesprank omhuift op heuv'lenhoogte een stille hal. Woont hier de herfst? die 't weedrig park doortoovert met zooveel kleur, dat ik verrukt er dwaal en voel mijn ziel door wonderschoon omlooverd? Beleef ik Oostersch boeiend nachtverhaal van zeer begeerde schat, op eens veroverd? 't Kwijnt alles weg nu naar de stad ik daal. [pagina 306] [p. 306] V De spoorbrug De ijle bogen van een ijz'ren brug reiken zich over van de pijlerstammen in snellen stroom, tot aan de groene dammen met spoorbaanstaven op den sterken rug. In de avond gaan daar langs mij moede en klamme doorzwoegde lijven naar hun huis terug na 't werk in de oeverstad; zie, ginds staat stug fabrieksklomp, waar door ruiten lichten vlammen. Over de velden welft zacht-roode lucht, rivier glanst weg in vlakke groene weiden met pracht van dag, die voor het donker vlucht. Vermoeide ziel wil zich daarmee verblijden, maar luistert scherp naar sleepend voetgerucht: zwijgende zorgen, die voorbij mij glijden. Vorige Volgende