De Beweging. Jaargang 2
(1906)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
De wettelijke tienurendag
| |
[pagina 240]
| |
nog, maar de inhoud is een andere. Wat daarbij aan revolutionnairen schijn verloren ging werd aan werkelijkheid gewonnen. Geen verzonnen arbeidsregeling eener vage toekomst-maatschappij lokt meer tot daden van opstand. Verkorting van den arbeidsdag, misschien geleidelijk en nu hier dan daar, grijpt direct in, in het dagelijksch leven van den werker. Dat is de omslag. Zoo werkelijk is het streven naar de geleidelijke verkorting van den arbeidstijd, dat het voortdurend in contact is met een feitelijke maatschappelijke ontwikkeling en daarop een regelmatigen en gunstigen invloed uitoefent. In de kindsheid der moderne industrie zag het er lang niet naar uit of het zoo zou loopen. De geheele arbeidersklasse met vrouwen en kinderen scheen in de fabrieken physiek en moreel te gronde te zullen gaan. Hoe minder loon de arbeider ontving hoe meer uren de fabrikant hem in touw hield, des te grooter liet zich de bloei der industrie verwachten. Geen wonder dat bij zoo'n uitzicht een geest van verzet en van revolutionnaire reactie werd opgewekt. Maar zoo zou het niet gaan. De Moloch, in wiens helheete ijzeren buik kinderleventjes geofferd werden was een god van kortzichtig menschelijk maaksel, die zelf wegroestte. Zou de kapitalistische industrie gezond zijn, dan moest zij aldoor en met groote snelheid groeien en zich uitbreiden. De productiegang werd niet alleen door rationeele arbeidsverdeeling steeds sneller, maar ook voortdurend uitgebreider. Massaproductie was een der eerste eischen der concurrentie, en massaproductie bleef een der grondslagen van de industrieele trustvorming. Maar daarvoor kon geen uitgemergelde arbeidersklasse dienen. Daarvoor was niet alleen een gezonde, krachtig in aantal toenemende bevolking noodig, maar bovendien ook scholing. Een beter betaalde ontwikkelde arbeiderskern was meer waard dan een bende lompenproletariërs, die lange dagen zwoegden op hongerloonen. Robert Owen, had dit reeds in 't begin der 19e eeuw betoogd, zelfs bewezen, en bleek meer en meer gelijk te hebben. Doch de verheffing der arbeiders hield niet op waar de industrie hen wilde hebben. Zoowel de groei dier industrie zelf, als de lotsverbetering harer arbeiders mits eenmaal begonnen, bleef steeds voortgaan. De Gentsche en Twentsche fabrikanten die zorgden dat | |
[pagina 241]
| |
hunne arbeiders voldoende konden lezen en schrijven om zich naar eene logische orde en administratie te voegen, haalden 't socialisme binnen. De arbeiders zetten zelf het werk hunner ontwikkeling voort, en...ook daarvan blijft de moderne industrie profijt trekken. Zoo is de feitelijke maatschappelijke ontwikkeling. Daarbij staat dit vast, dat de verheffing der arbeidersklasse als een geheel tot op een hooger peil van geestelijk en stoffelijk leven mogelijk is. In ons land kunnen daarbij nog zoo goed als alle industriën baat vinden en zich met een betere arbeiderskern als met jong bloed tot opbloei vernieuwen, hoe hard tegenwoordige kortzichtige leiders dier industrie bij 't vooruitzicht van sociale wetten over ondergang schreeuwen. En wat de Nederlandsche arbeiders aangaat, hunne arbeidersbeweging met winst aan kracht en inzicht bewijst dat ook in hen als individuen de wensch tot zekerheid wordt van eens vrij van armoe en vrij van te langen arbeid te zijn door gepaster en doelmatiger aanwending hunner vermogens. In zekeren zin is dit de ‘zekerheid van 't socialisme.’ Die verheffing der arbeiders als klasse vertoont zich materieel voornamelijk in de hoogte van het loon en de lengte van den arbeidstijd. Meer nog dan de loonsverhooging die altijd relatief is, zal de verkorting van den arbeidsduur, aangegeven in de onveranderlijke urenmaat, de wijzer zijn die langs de peilschaal omhoog stijgt en aantoont welke resultaten zijn bereikt. Bij een oppervlakkige, dat is al te dicht bije beschouwing der arbeidstoestanden schijnt dat omgekeerd d.w.z. het loon 't voornaamste. Zoozeer is gewoonlijk het arbeidersinkomen ten achter bij een budget van redelijke uitgaven, dat elk middel aangegrepen wordt om iets meer te verdienen. Daarom wordt dikwijls niet tegen overuren opgezien. Of het lichaam uitgeput wordt en op den duur het loon gedrukt, wordt niet langer bedacht bij het vooruitzicht van die eigen week een paar guldens meer te ontvangen. En zoo wil nog steeds een kortzichtig publiek den braven, ijverigen werkman hebben. Braaf is hij misschien wel, maar verstandig zeker niet. Denken arbeiders er even over na hoe zij hun loon op den duur omhoog kunnen brengen, dan is het duidelijk: 1o. dat zij niet elk voor zich, maar steeds gezamenlijk en liefst organisatorisch moeten handelen. | |
[pagina 242]
| |
2o. dat zij hun arbeidskracht nooit moeten uitputten en naar tijds- of stukloon op prijs moeten houden. Daartoe is verkorting van arbeidstijd absoluut noodzakelijk. Moge door toevallige omstandigheden het loon plotseling stijgen, nooit gaat op den duur met langen werktijd een hoog loon gepaard. Eerst door inperking van den arbeidsduur komt de gelegenheid voor ontwikkeling en vereenigingsleven, en deze beiden maken van den loonarbeider een goed vakvereenigingslid, die voor zijn eigen lotsverbetering met inzicht en volharding durft te strijden. Slaagt een groep arbeiders er in om eventjes los te komen uit den toestand dat berusten in den wil van den werkgever onverbrekelijke wet is, dan is 't gewoonlijk een loonkwestie, waarom de strijd gaat en waarbij de overwinning wordt behaald. Zal echter uit zoo'n enkel stijdmoment een beweging voortkomen dan moet onvermijdelijk naar een korter arbeidsdag gestreefd worden. Dat is de vuurproef voor de kracht der arbeiders en hun organisatie. Zonder dat gaat de verkregen winst gewoonlijk gauw verloren. Een strijd om korter arbeidsduur is voor een jeugdige organisatie, zooals er b.v. in dit jaar van de Geldersche steenfabriekarbeiders een ontstond, bijna niet denkbaar en zeker ongelijk zwaarder dan een kamp om loon. De reden daarvoor zit zoowel in den arbeider zelf als in den patroon. Arbeiders die jarenlang aan een 12 of 13 urigen arbeidsdag gewoon zijn, en dikwijls in tijden van werkeloosheid met de noodrust geen raad weten, voelen zoo goed als niets voor den verkorten arbeidsduur. Voor hooger loon vechten beteekent optekomen voor beter eten in 't gezin, voor verweer tegen de grofste ellende. Daarvoor zetten ze de tanden nog weleens op elkaar. Maar een uur korter werken krijgt alleen groote beteekenis voor hen die vrijen tijd noodig hebben en de waarde ervan kennen, dat is voor een verdere dan de directe toekomst. Voor wie dit niet geldt, zal de eisch om werktijdsverkorting allicht een indruk geven alsof zij te lui om te werken zijn. En zoo zal de patroon het ook willen zien. 't Loon is bijna altijd veranderlijk. Verschil daarover is iets natuurlijks, en een patroon, die toegeeft aan looneischen, kan dat desnoods omredeneeren tot een nobele daad. De arbeidsduur echter gaat gewoonlijk een heel vak aan. Minder uren werken dan | |
[pagina 243]
| |
de patroon goed vindt beteekent voor hem afstand doen van zijn ‘gezag’. Daarom zullen de arbeiders slechts tot verkorten werktijd kunnen komen wanneer zij krachtig geschoold en georganiseerd zijn. En daarom ook wordt wel voor de arbeidstijden en niet voor de loonen een dwingende regeling door de wet gevraagd. Maar niet alleen daarom, want door 't vragen - zeg: eischen - van de arbeiders is die arbeidswetgeving er nog niet. Zij kunnen juist vragen omdat er nu eenmaal eene strooming voor arbeidswetgeving bestaat, die volstrekt niet ondergeschikt is aan de arbeidersbeweging, en ongeveer even oud. Hun vragen moet beteekenen op die bestaande strooming invloed uit te oefenen. Het is gemakkelijk genoeg van deze verhouding een andere voorstelling te geven, doch waartoe zou dat dienen? Indien het nog ging als met de eerste achturenleus om slapende ontevredenheid tot revolutionnaire energie optewekken, zou het zin hebben den arbeiders te vertellen dat alleen door hun agitatie de beschermende wetsbepalingen van de bourgeoisie worden afgedwongen. Dit is echter niet alleen feitelijk onjuist, maar bovendien bij de bestaande ontwikkeling van maatschappij en arbeidersbeweging buitenmate onpractisch. Want de arbeidswetgeving is een formeele regeling, wier inhoud zoowel de arbeidersbeweging ten goede als ten kwade kan komen. Daarom is het onjuist zonder meer elke arbeidswetgeving gunstig voor de arbeiders te verklaren, en even onjuist daarvan uitsluitend nadeel te verwachten. Het komt er opaan elk stukje wettelijke regeling in zoo'n vorm te verkrijgen dat het nut het nadeel overheerscht. Maar om daarvoor elk oogenblik gereed te zijn moet het verschijnsel der arbeidswetgeving in zijn wezen en historischen groei goed gekend worden. En daarom is het zoo onpractisch om met voorbijgang van elk onderzoek en van sprekende feiten een voorstelling aan de arbeiders optedringen, die misschien hun klasseijdelheid streelt maar hun wezenlijke kracht en invloed verzwakt. De arbeidswetgeving is evenzeer als het vakvereenigingswezen een historisch verschijnsel, waarmee de moderne arbeidersbeweging wel in een onmiddellijk contact staat, maar die haar stuwkracht nooit kan ondervinden, wanneer zij er als een revolutionnaire storm overheen blaast, doch | |
[pagina 244]
| |
alleen wanneer zij in haar wezen doordringt als een vernieuwend lentesap, dat gezonden groei waarborgt. | |
2. De achturenleus en de wettelijke tienurendag.Tegenover de oude achturenleus schijnt de wettelijke tienurendag een achteruitgang of een matiging, al naar de beoordeeling van revolutionnaire fanatieken of van klein-brave hervormers komt. Toch is dat meer schijn dan wezen. Natuurlijk is acht uur arbeid heel iets anders dan tien uur, doch zoo wordt het verschil onjuist gegeven. Zelfs de S.D.A.P. die den eisch van den wettelijken tienurendag met kracht naar voren brengt, geeft in hare resolutie grond aan die onjuiste opvatting, door van dien 10 urendag te gewagen als van den geleidelijken overgang tot den negen- en achturigen arbeidsdag. Bij een scherp inzicht in het wezen der arbeidswetgeving, in 't bijzonder van de wettelijke arbeidsduur-regeling, vervalt die opvatting geheel. Wat toch wordt - ofschoon meestal geweten - toch ten slotte uit het oog verloren? De achturenleus doelde steeds op een zeer bepaald gedachte toekomstige arbeidsregeling. Acht uren arbeid was de redelijke norm, de kern van die regeling. De wet stelt echter geen normale toestand vast, doch geeft een minimum aan, waarbeneden het levenspeil der arbeiders niet mag dalen. Dit maakt een groot verschil. Het is mogelijk dat bestaande arbeidstijden in hun gemiddelde vrijwel den norm van acht, zeg negen uur, nabijkomen, doch dat aanzienlijk vele arbeiders toch nog meer dan 10 uur arbeiden. Uniformiteit is natuurlijk slechts mogelijk in een fictie, in de werkelijkheid is er steeds verscheidenheid. Daarom beteekent de normale achturendag het meer en meer naderen van acht uur arbeid als gewoonte, terwijl de wettelijke arbeidsregeling als 't ware onder die beweging langs gaande, de laagste en slechtste toestanden en daarmede ook het ‘normale’ omhoog dringt. Zoo kan, om met een enkel voorbeeld het groote verschil opeens duidelijk te maken, de wettelijke tienurendag de wezenlijke achturendag beteekenen. De z.g. continue-bedrijven, die dag en nacht doorwerken, hebben als regel slechts de keus tusschen het twee- en het drie-ploegenstelsel. In het eerste geval wordt 12, in het | |
[pagina 245]
| |
tweede 8 uur door elke ploeg gewerkt. Bij den wettelijken tienurendag zal de keus zoo goed als beslist zijn, en dus voor de arbeiders in die bedrijven de achturenleus werkelijkheid worden. Zoo sprekend is het natuurlijk niet overal. Maar dit staat vast dat de wettelijke tienurendag volstrekt geen matiging of verzwakking van den achturenleus behoeft te beteekenen. De wettelijke tienurendag is het practisch middel om den achturen norm te bereiken en te handhaven. Of het een voldoend, of het een afdoend middel zal zijn? Op 't oogenblik is 't wel het best bereikbaar, doch toch slechts - en dit worde niet vergeten - met een zeer groote inspanning. Daartoe is noodig, dat de groote algemeene beteekenis ervan volledig wordt doorzien. En dan nog zullen de arbeiders geheel vertrouwd moeten raken met de bijzondere vormen waarin die wettelijke tienurendag voor hen van zoo'n groote beteekenis kan worden. Zoolang de inbeelding blijft voortwoekeren dat de arbeidersbeweging alleen door haar bestaan de wettelijke bepalingen afdwingt, is het natuurlijk geheelenal overbodig zich met het maken van die bepalingen intelaten. Kritiek en nog eens kritiek is dan aan de orde. Maar practisch beteekent dit, dat door het overlaten van 't maken der arbeidswetgeving aan de burgerlijke politieke partijen, een zeer belangrijke kans om invloed uitteoefenen, verloren gaat. Het uitgangsbeginsel, de samenstelling en de redactie voor eenige wettelijke regeling zijn niet een enkel hulsel maar zij doordringen die regeling geheel en kunnen zoowel practische verbetering als doelmatige uitvoering ervan belemmeren, ja zelfs beletten. Zal de omslag van het agiteeren met een revolutionnaire achturenleus tot het streven naar den wettelijken tienurendag zich geheelenal voltrekken met al de opvoedende gevolgen, die daarvan verwacht mogen worden, dan dient scherp vastgesteld wat de wettelijke tienurendag beduidt. Wat is de plaats ervan in de ontwikkelingsgeschiedenis der arbeidswetgeving buitenslands? Wat haar waarde in de tegenwoordige politieke en ekonomische verhoudingen van ons eigen land? Dat te weten is noodig om de kracht der arbeidersbeweging juist daar en op het goede tijdstip aantewenden, waar een gunstige wettelijke beslissing vallen kan. Dat dergelijke kennis verre van overbodig is werd nooit duidelijker aangetoond dan bij de behandeling van 't | |
[pagina 246]
| |
Arbeidscontract. Enkele kamerleden buiten beschouwing latende, heeft de Nederlandsche arbeidersbeweging bij de voorbereiding en behandeling dier wet zoozeer zich laten overbluffen, dat haar principieel goede houding uit louter zwakte en onkunde haarzelf nu eens wel dan weer niet houdbaar toescheen. Haar kracht aangewend op een plaats waar zij van zelfsprekend te zwak was om iets uitterichten, had zichzelf verspild toen zich tal van gelegenheden voordeden, waarbij haar duidelijk uitgesproken wil en wensch resultaat had kunnen hebben. En de fout lag zoo voor de hand. Een agitatie tegen slechte arbeidswetgeving is holle wind, wanneer niet de goede wettelijke regeling klaar staat om de plaats van de aangevochtene intenemen. Daarom moet het streven naar de tienurenwet zich kunnen ontwikkelen tot het propageeren van een zeer bepaalde uitvoerig doorwerkte regeling. Is dat noodig? Is de eisch niet op zich zelf duidelijk? Behoeft maar niet bepaald te worden dat in Nederland nooit langer dan tien uur mag gewerkt worden? Zoo spookt de oude revolutieleus der 8 uren nog door de hoofden. | |
3. Arbeidsduurbeperking door de wet.Arbeidswetgeving is de geleidelijke formuleering van een arbeidsrecht - van het socialistisch recht - dat nog in wording is.Ga naar voetnoot1) Hoezeer de geleerden van Het Recht, de legitieme geboorte gaarne ontkennen en daarom dikwijls heel raar met de arbeidswetgeving omspringen, is het toch wezenlijk bezig te ontstaan. De groei ervan wordt grootendeels beheerscht door de arbeidersbeweging. Dat is het niet te ontkennen feit. Maar dat is geheel iets anders, dan de voorstelling alsof die wettelijke regeling door machtspreuken op te roepen is en uit angstbesef wordt samengesteld. Waar dat gebeurt zal de arbeidswetgeving - juist omdat ze door de arbeidersbeweging beheerscht wordt - een holle schijn en een bedriegelijk beloftenuiterlijk als karakter vertoonen. Dat beheerschen door de arbeidersbeweging beteekent dat | |
[pagina 247]
| |
de arbeidswetgeving juist zooveel waarde zal hebben als er door de arbeiders zelve zorg aan gewijd is. Want uit den aard der rechtsregeling volgt, dat de inhoud van 't arbeidsrecht voor elk te regelen onderwerp een strijdpunt moet zijn. Eerst als er om gestreden is en het resultaat vastgesteld, dan pas is die inhoud wezenlijk recht geworden. Anders is het een bepaling die zich slechts den naam van recht aanmatigt. Een ‘communis opinio’ is in dezen tijd voor 't arbeidsrecht onbestaanbaar. Voor elk onderwerp der arbeidsverhoudingen is het de taak der arbeiders aan te toonen en tot erkenning te brengen, desnoods door dwang, wat daarvoor hun recht is. Dat kost moeite. En begrijpelijkerwijs. Want wordt al, door eenige revolutionnaire macht iets vernietigd wat in den weg staat en verdwijnen moet, door zoo'n macht wordt nooit iets opgebouwd. Dat kan alleen door arbeid gebeuren, door arbeid onder leiding van wijs inzicht. Zoo is het ook met de arbeidswetgeving. Zal arbeidsrecht, zal socialistisch recht ontstaan, dan moet de arbeidersbeweging aan ieder stuk ervan meewerken. Scheppen is niet noodig. Want dit staat vast, het begin van het arbeidsrecht, de stamwortel is eenmaal aanwezig. Wee wie uit verwaand oordeel dien wortel van 't rechtsbeginsel zou willen uitwerpen of door verwaarloozing verdrogen. Met geen macht, hoe groot ook, zou 't ongedaan te maken zijn. Zoo doen in elk geval de arbeiders niet, zij 't ook dat zij niet steeds inzien waarom het gaat, en daardoor wel geen schade aanrichten, maar toch ook geen groei bespoedigen. Het onderwerp der tegenwoordige arbeidswetgeving is bij uitnemendheid de arbeidstijd, en wel omdat het de arbeidersbeweging is, die juist hiervoor het recht het dringendst bepleiten moet. Want het is even eenvoudig als begrijpelijk, dat slechts die regelingen wet kunnen worden, waarvoor de arbeiders bij de bestaande politieke machtsverhouding hun recht bewijzen kunnen, of liever gezegd hun recht aannemelijk maken. Van wezenlijk dwingen - niet moreel maar feitelijk was tot nu toe nog geen sprake. Verbod van kinderarbeid kwam er betrekkelijk gemakkelijk. Het verkrijgen van hygiënische bepalingen ter verbetering der gezondheid ging ook nog. En al zijn voor regeling van werktijden de bezwaren grooter, het is toch binnen het bereik. Ongetwijfeld is van die drie | |
[pagina 248]
| |
regelingen de verkorting van arbeidsduur het belangrijkst. Daarvan zijn de grootste gevolgen voor lotsverbetering te verwachten. En deze is bovendien ongelijk veel moeilijker door vakactie te veroveren. Waar dan ook van een reeële arbeidswetgeving sprake is, dat wil zeggen, waar tot nu toe de arbeiders met vlijt, inzicht en kracht zich op de bevordering toelegden, stond de verkorting van den arbeidsduur in het midden van hun streven. Geen wonder, dat het eigenlijk alleen de Engelsche textiel-arbeiders geweest zijn,Ga naar voetnoot1) die den wettelijken tienurendag veroverden. Want er is nergens een zoo sprekend voorbeeld te vinden, van een jarenlang hardnekkig volgehouden beweging voor dat doel. Het voorbeeld is dan ook bijzonder leerrijk, ondanks het een halve eeuw ruim oud is, en ondanks die verloopen halve eeuw aan de arbeiders oneindig betere wapens heeft verschaft, dan waarover de Engelsche spinners en wevers tusschen 1833 en 1847 konden beschikken. Het is niet alleen achteraf, maar het was ook reeds in dien tijd, duidelijk dat de arbeiders streefden naar den tienurendag voor het geheele textielbedrijf, en wel omdat zij daarvan een belangrijke lotsverbetering verwachtten. Toch hebben zij nooit direct op grond van die verwachting om de wettelijke regeling gevraagd. Zij begrepen dat zij voor het Engelsche parlement hun zaak op andere wijze moesten bepleiten. Eerst beproefden zij tot het gewenschte resultaat te komen door arbeidsduurbeperking voor jongens. De instelling der z.g. ‘half-timers’ die korter werkten dan de gevraagde tien uur, deed dat mislukken. Met verkorting van den arbeidsdag voor vrouwen werd echter na eenige strubbeling en wetsontduiking het doel bereikt. Deze geschiedenis is bekend, maar over haar beteekenis wordt gewoonlijk niet verder gedacht, dan door haar zuiver opportunistisch op te vatten, d.w.z. haar te verklaren uit de eigenaardige Engelsche partijverhoudingen in dien tijd. Hiermee is echter voor toevallig gehouden wat gedeeltelijk in het wezen der zaak ligt. De Engelsche Trades-Unions maakten een omweg - achter de rokken der vrouwen - naar den tienurendag. Niet dat ze het deden, maar dat ze het | |
[pagina 249]
| |
moesten doen is merkwaardig, want uit dit laatste blijkt hoe moeilijk de wettelijke arbeidsduurverkorting tot stand komt. Daarvan hebben trouwens ook Frankrijk en op dit oogenblik Duitschland sprekende voorbeelden. Wat toch is het geval? De burgerlijke politieke partijen zijn voor een groot deel tegen formuleering van 't nieuwe arbeidsrecht in de wet, hetzij uit een individualistisch vrijheidsbeginsel, hetzij doordat zij - in reactionnair streven - het oude gildenrecht wenschen te herstellen. En toch kunnen zij ertoe gedwongen worden wettelijke regelingen over eenig bepaald punt door te laten. Hoe kan dit? Doordat onontwijkbaar voor hen gesteld wordt dat de maatregelen konsekwentie's zijn van eigen humanistische of christelijke beginselen. Geschiedt dit - en de ervaring leert dat het kan geschieden - dan moeten zij op straffe van principeverloochening bepalingen toelaten, waartegen zij zich gaarne verzet hadden indien de verdediging maar eenige kans gelaten had het ongedeerd te doen. De ervaring leert dat het kan, doordat aantetoonen is 1o dat bepaalde toestanden onhoudbaar zijn, en 2o dat ter verbetering van die toestanden zoowel 't particulier initiatief als de kerk onmachtig zijn. Maar dat aantoonen moet van wege de arbeiders of met hun hulp geschieden. Dat is hun taak. Dogmatici, die in theoriën en tegenstellingen liever leven dan in de werkelijkheid noemen dat voor de arbeiders een valsche positie. Het bewijst hen hoe 't opportunisme tot beginselverloochening brengt. Voor de werkelijke leiders eener werkelijke arbeidersbeweging zal het echter duidelijk zijn dat de z.g. valsche positie, de eenig juiste rechtspositie is. Valsch zou die alleen zijn, indien er bedrog in 't spel was, doch dat is niet het geval. Weerzijds zijn gevoelens en bedoelingen volkomen bekend. In vijandelijk land is het gebruik van wapenen en middelen, die daar aanwezig zijn volkomen gebillijkt. Maar bovendien zijn de humanistische en christelijke beginselen voor de arbeiders geen valsche leuzen. Mogen de dogmatici alle ethische politiek voor ideologisch spel houden, de feitelijke arbeidersbeweging voelt de eeuwige kracht van 't ethisch oordeel haar strijd voortstuwen. Trouwens hoe zouden zij aan arbeidsrecht kunnen werken zonder te oordeelen over goed en kwaad. Zonder de innerlijke - zoowel individueele als maatschappelijke - ethiek | |
[pagina 250]
| |
zou 't recht geen recht zijn. Een tactische houding der arbeiders, die erop uit is om de burgerlijke politiek te dwingen tot het aanvaarden van maatregelen, die een door hen gewenscht resultaat zullen hebben, is dus in geen enkel opzicht valsch. En inplaats van langs de grenzen van het terrein der burgerlijke politiek te dreigen en te schreeuwen - wat misschien de daar gemaakte arbeidswetgeving nog slechter zal maken dan 't oorspronkelijke plan inhield - moet juist dat terrein betreden en zooveel mogelijk verkend worden. Dat is geen gemakkelijk werk, en het is bovendien gevaarlijk. Het grootste gevaar is dat der eigen verwarring, en het is niet denkbeeldig. Wanneer de arbeiders niet volledig met zichzelf in 't reine zijn over de beteekenis der arbeidswetgeving voor hun beweging, en zich dan reeds begeven te midden der overwegingen op 't burgerlijk politiek terrein, hebben zij alle kans zich te vergissen en aanteloopen achter hen, tegenover wie zij behoorden te staan. Dat komt niet door verloochening van- maar door gebrek aan- eigen beginsel. En juist zij die uit vrees voor opportunisme zich buiten elke practische bemoeiing met de tegenwoordige arbeidswetgeving hielden, en, door noodzaak gedreven, er opeens middenin staan, worden 't gauwst om den vinger van een der zake kundigen burgerlijken politicus gewonden. Het is de geschiedenis van het tot stand komen, maar niet minder de geschiedenis van de werking der arbeidswetgeving die dit reeds een halve eeuw geleden in Engeland en sedert dien overal elders, ook in ons land, geleerd heeft. Maar - zooals reeds gezegd, - nu staan de arbeiders oneindig veel sterker dan in 't Engeland van 1848. Zonder in detailteekening te uitvoerig te worden, dient dit in groote trekken te worden aangegeven. Allereerst heeft in de verloopen halve eeuw de kapitalistische ontwikkeling zich duidelijk voltrokken naar een verkorten werktijd. De voordeelen daarvan voor de industrie zijn na Owen door talrijke patroons aangetoond. Een der beste proefnemers op dit gebied, die daaraan een minutieuse waarneming deed gepaard gaan was de leider der Zeiss' werkplaatsen: prof. Abbe. Maar hij staat niet alleen. Naast werkgevers komen de arbeidsinspecteurs, die in hunne periodieke verslagen telkens meer bewijsmateriaal opstapelden. Zoo | |
[pagina 251]
| |
is een respectabele litteratuur over het onderwerp ontstaan, waarin tegenover de bewezen voordeelen van korten arbeidsduur...alleen betoogen en geen ervaringsfeiten zijn aangebracht. De ijver en vlijt der arbeidersleiders vindt hier een bijna onuitputbaar amunitiemagazijn. De tweede enorm groote verandering betreft de kennis van uitbreiding en werking der arbeidswetgeving. Was in 1848 de Engelsche wet een eerste poging, waarvan de uitvoering en de resultaten moesten worden afgewacht, sedert dien is op uitvoerige en uitnemende wijze, b.v. door de Webb's aangetoond van welk een bijna onverwacht gunstige en grootsche uitwerking die wet is geweest, terwijl zelfs de schroomvallige navolgingen elders nog nooit teleurstellende resultaten gaven. Integendeel. Waar de arbeiders erbij waren toen de wet gemaakt werd, en erbij bleven toen het op toepassen aankwam, is hun levensstandaard gerezen en hun ekonomische kracht versterkt. En dit alles terwijl de industrie eer baat dan nadeel van de wet had. Ten slotte is de politieke macht der arbeiders toegenomen. Deze verandering is echter bij lange na niet evenredig in grootte met de beide voorgaanden. Ware dit het geval, de arbeidswetgeving in West-Europa zou er anders uitzien dan op dit oogenblik het geval is, in 't bijzonder wat betreft de wettelijke tienurendag. Terwijl overal geleidelijke inperking van arbeidsduur plaats vond, kon het vaste land niet verder komen dan den elfurendag, waarbij b.v. Duitschland, Frankrijk en Nederland het voorbeeld van Zwitserland en Oostenrijk niet durfden volgen om die 11 uur ook voor volwassenen te doen gelden, en België zelfs voor vrouwen en kinderen achter bleef. Alleen de Engelsche textielarbeiders wisten in 1874 de 10 uur op 9½ en in 1902 ongeveer op gemiddeld 9 uur te brengen. Wel moet sedert 1 April 1904 in Frankrijk de tienurendag gelden voor alle bedrijven waarin naast vrouwen ook mannen werken, maar door uitgebreide wetsontduiking is hiervan voorloopig geen sprake. En ondanks in Duitschland reeds lang een degelijke en uiterst zaakkundige actie gevoerd wordt om den 11-urendag van 1891 te brengen op een 10-urendag, (alleen voor vrouwen) ziet het ernaar uit dat eerst de vakbeweging langs een moeilijken en vele offers eischen- | |
[pagina 252]
| |
den weg dit doel zal bereiken, eer de wet tot stand komt. Evenmin is de Zwitschersche demokratie in het terugbrengen van de 11 op de 10 uur geslaagd, hoe goed ook in dat land de kansen op dit oogenblik schijnen. Geen wonder dat bij dezen stand van zaken de internationale regeling van den tienurendag voor velen aanlokkelijk schijnt. Een diplomatieke overeenkomst tot verbod van vrouwennachtarbeid zou daartoe een middel zijn. Helaas aanvaardde de conferentie te Bern van Mei 1905 wel het hulsel doch niet de 10-urenkern, zoodat de 11-urendag erdoor versterkt schijnt te zijn. Ook op de interparlementaire conferentie van socialistische- en arbeidersleden te Londen is de internationale tienurendag naar voren gebracht, zeker niet omdat de kansen overal zoo goed staan. Ondanks - of wellicht juist door - dezen al te langzamen ontwikkelingsgang is onder arbeiders een toenemend verlangen naar de wettelijke regeling merkbaar. Het scheen voor een kleine twintig jaar of ook buiten de arbeiders om de arbeidswetgeving tot toepassing kwam. 't Liep als van zelf, onder leiding van burgerlijke hervormers. Dat nu is onjuist gebleken. De tienurendag moet nog veroverd worden. Dat kan geen groepje burgerlijke politici, dat kan geen socialistisch minister, dat kan geen internationale conferentie van knappe en welwillende personen. Alleen de arbeiders zelve kunnen het. Er is dan ook overal vernieuwde actie. De Engelsche arbeiders die sedert 1850 begonnen te dommelen op de bereikte resultaten hebben den slaap uit de oogen gewreven. In Duitschland, Frankrijk, Zwitserland, Italië, blijkt de wettelijke regeling van den arbeidsduur zich weer vooruit te dringen van een der achterste plaatsen op de lijst der urgente - maar niet te behandelen - hervormingen naar voren, waar 't onder de handen der parlementen moet vallen. Meer en meer wordt begrepen dat bij alle verschil van meening de achturenleus de leus der arbeiders bij uitnemendheid is, en neemt zij al, als in Mei dit jaar te Parijs, een revolutionnair tintje aan, algemeen wordt in de practijk de wettelijke tienurendag begrepen als het eerst aantewenden middel om de leus te verwezenlijken. Het ziet er niet naar | |
[pagina 253]
| |
uit of de ontwikkeling der arbeidersbeweging een tijd van innerlijke en uiterlijke kalmte te gemoet gaat. Omstandigheden en gemoederen zijn alom bewogen. Rukwinden van heftigheid schijnen revolutionnaire stormen te voorspellen. Doch juist te meer hebben de arbeiders tot plicht om de beweging voor den tienurenwet volledig en krachtig te ontplooien. Ook het Engeland van 1848 was vol spanning. Toch lieten de Lancashire-wevers niet na hun invloed op de wetgeving uitteoefenen. In de tienurenbeweging is niet alleen een direct doel aangewezen maar dat doel moet onvermijdelijk bereikt worden zal er van duurzame verbetering sprake zijn. En door den weg te gaan van de Engelsche arbeiders, dien ‘van den minsten weerstand,’ wordt tegelijk door scholing en oefening, zoowel beter maatschappelijk en politiek inzicht, als zelf-bedwongen kracht verkregen. | |
4. De tienurenwet in Nederland.Evenals in geheel west-Europa, zoo is ook in ons land de arbeidswetgeving tot stilstand gekomen en wel ondanks de toenemende politieke macht der arbeiders. Niet alleen toch de aangroei der sociaal-demokratische arbeiderspartij, maar ook de invloed der arbeiders op 't program der burgerlijke partijen was in de laatste 15 jaar aanzienlijk. En toch kwam er in de arbeidswetgeving letterlijk stilstand. Bijna nergens zoo zeer als in ons land stonden de arbeiders buiten het tot stand komen der arbeidswetgeving. In theorie waren zij voorstanders, doch door gebrek aan wezenlijke practische belangstelling deden ze niet anders dan partij kiezen voor of tegen eenig burgerlijk wetsplan. Toch waren die plannen er wel naar om de arbeiders tot een eigen zelfstandige actie aantesporen. Lely's ongelukkige Arbeids- en rusttijden-wet al evenzeer als Kuyper's ‘groote’ Arbeidswet waren zoo - bijna opzettelijk - verward, ondeskundig en onprincipieel, dat het zoo goed als ondoenlijk was daarvoor of daartegen stelling te nemen. En ondingen als 't waren, overleefden zij den politieken dood van hun vader niet. Onbeweend gingen zij in den doofpot. Maar ondertusschen kwam er hoe langer zoo minder gang in de arbeidswetgeving, zoodat er nu gerust stilstand geconstateerd mag worden. | |
[pagina 254]
| |
De stoot die eens de enquete van 1887 gaf, heeft geheel uitgewerkt, en...is onmachtig gebleken om de belangrijkste hervorming te weeg te brengen. Wie de geschiedenis napluist, en niet de oorzaak der verzwakking kent, moet zich wel verbazen. Wat is er in 1889 gestreden om de verslechtering van 't ontwerp-Ruys tegen te houden, hardnekkig gevochten om nog iets beters erin te brengen. Hoe stonden kracht, overtuiging, kennis aan die zijde, tegenover onbeholpen conservatisme. En toch, al deden stembus na stembus de vooruitstrevenden winnen, er zijn zestien jaar heengegaan zonder dat er iets in die wet verbeterd is; zelfs werd er - ongelukkig speetwetje - wat in verslechterd. Een schuchter opdagend voorstel van Kuyper tot den 10-urendag verschool zich spoedig achter 't onweerdreigement van Twenthe. Voor wie helder ziet, is het duidelijk dat er een nieuwe stoot noodig is om onze wetgeving vooruit te brengen. En die stoot moet komen van de arbeiders, en moet niet alleen krachtig, maar ook wel overlegd zijn. Zonder hen is er géén, mèt hen een prachtige kans, om in 't belang hunner beweging flink vooruit te gaan. Doch niet alleen voor de arbeidswetgeving, maar ook voor de Nederlandsche arbeidersbeweging zelf is het hoog noodig dat zich een krachtige, degelijke en uiterst doelbewuste beweging voor den wettelijken tienurendag ontplooit. Zooals 't heet dat elk volk de regeering heeft die het verdient, zoo dient ook van de arbeidersbeweging in eenig land gezegd te worden dat zij de arbeidswetgeving heeft, die haar toekomt. In 't bijzonder geldt dit Nederland.Ga naar voetnoot1) De arbeidersbeweging kan nooit alleen een politieke beweging zijn, evenmin als uitsluitend een ekonomische stellingname te handhaven is. Hoewel er in ons land nu wat meer dan 't besef dezer waarheid aanwezig is, en ook een begin gemaakt wordt om er toepassing aan te geven, is tot op heden steeds naar volkomen het tegengestelde gehandeld. Politieke en ekonomische principes hadden steeds op verschillende, nooit op dezelfde arbeiders vat. En nog is met de goede theorie de practijk dikwijls alles | |
[pagina 255]
| |
behalve goed. Weliswaar heeft het Nederlandsche Vakverbond een einde gemaakt aan al 't anarchistisch groot gedoe om heel kleine en onwijze daden opteblazen, door daartegenover krachtige bedachtzaamheid aantebevelen, maar met die betere houding is de betere practijk er nog niet, en zeker niet op eens. Pas langzamerhand groeit dat. Al staat in de statuten van het N.V.V. dat voor arbeidswetgeving geijverd zal worden, daarom is nog niet ingehaald wat een kwart eeuw lang verzuimd werd. Want er is veel verzuimd. De arbeiders zelve kennen het middel der arbeidswetgeving slechts bij naam. Zij weten niet wat het beteekent, en ze weten niet hoe zij ermee moeten omgaan. En de arbeidersleiders missen de noodige kennis van 't ingewikkelde en moeilijke verschijnsel dat arbeidswetgeving is. Ja, ze willen dikwijls ontkennen dat het een verschijnsel is, en noemen 't een reflex. Kennis der arbeidswetgeving moesten ze niet alleen hebben om de arbeiders voortelichten, maar bovendien om voor hen te handelen. Zonder die kennis kunnen zij 't een noch het ander. Eigenlijk behoort de verhouding aldus te zijn: De arbeiders stellen hun vakeischen, de vakvereenigingen formuleeren ze, en de politieke vertegenwoordigers zoeken in de wet middelen om doortezetten die eischen, waartoe de vakactie niet of ten deele, de wet echter wel en geheel in staat is. Dit alles veronderstelt echter bij arbeiders, vakvereenigings- en politieke leiders een diep inzicht in de ekonomische en politieke kansen. In wezen is de arbeidswetgeving een ekonomische factor, wiens beteekenis niet mag en kan uitgebreid worden buiten de ekonomische aanpassingsmogelijkheid. Maar naar den vorm is het een politiek resultaat en in zekeren zin zelfs een politiek wapen.Ga naar voetnoot1) Juist doordat de Nederlandsche arbeidersbeweging pas op weg is tegelijk ekonomisch en politiek te zijn, kon het niet anders of de actie voor de arbeidswetgeving ging van de politieke partij, de S.D.A.P. uit. Het is echter vooral het N.V.V. dat die actie noodig heeft, zoowel voor de eigen organisatie, alsook ter ekonomische versterking. Zullen toch de arbeiders, die na veel misplaatst vertrouwen ten leste de leiding van het N.V.V. aanvaard hebben, | |
[pagina 256]
| |
practisch leeren wat het beteekent ook de arbeidswetgeving te gebruiken als een middel om tot lotsverbetering te komen, zoo is een beweging voor wettelijke beperking van arbeidsduur, daartoe als aangewezen. Het kiesrecht is zeker op dit oogenblik meer waard daar het de toegang is tot krachtiger optreden. Het is echter een politieke eisch voor de geheele arbeidersklasse, die wel dwingt tot machtsversterking, maar deze niet uitzichzelf teweeg brengt. Een arbeiderspensioen is stellig ook meer waard dan de tienurenwet, doch ook dit is een eisch, die door de algemeenheid eveneens tot de politiek behoort en door de vakvereenigingen slechts kan worden gesteund. Wat op wettelijk terrein het meest op den weg der vakvereenigingen ligt, is de gewaarborgde vrijheid van beweging. Doch dit, hoe veel belangrijker ook dan de tienurenwet, brengt de vakvereeniging wel tot uiterste krachtsinspanning, maar niet tot geleidelijke, opvoedende uitoefening van haar natuurlijke functies. Om dit laatste moet het op 't oogenblik vooral te doen zijn. De vakvereenigingen hebben in ons land veel te veel op stelten geloopen, en misschien wel gezien wat er buiten hun gebied omging, doch niet de wanorde voor hun voeten. Wat geleerd moet worden is orde en eenheid te brengen in eigen zaak, dat is in 't eigen vak. Daartoe moet geen enkel middel ter verbetering minachtend opzijgezet worden, òf omdat het resultaat klein òf de arbeid ervoor vereischt groot is. Valsche illusie's van grootsche wereldbewegingen en dichtbijzijnde revolutie's moeten voor goed verbannen. En dan zal gaan blijken dat er in elk vak iets te bereiken is door de wet. Dat te gaan inzien, dat dan te beproeven, dat eindelijk te bereiken is voor elke vakvereeniging een oefening die haar vertrouwen in eigen kracht en in 't algemeen in de kracht van samenwerking zal versterken, of, waar noodig, vestigen. Dat vakvereenigingen zich hierop ineens gaan toeleggen is niet te verwachten. Voorloopig is het al heel mooi, wanneer zij een voortdurende propaganda ter uitbreiding van het ledental voeren. Doch ook voor die propaganda blijkt steeds wat aanmoedigends noodig te zijn. Meestal doet daarvoor een loonbeweging dienst. Dat eerste, primitieve en gevaarlijke propagandamiddel kan nu het best vervangen en gevolgd worden door de aanbeveling van de | |
[pagina 257]
| |
tienurenwet. Eerst moeten de arbeiders daarover ingelicht worden, om daarna warme voorstanders te zijn en eindelijk door de vakvereeniging ervoor te ijveren. En dat kan. Want in 't bijzonder voor de Nederlandsche arbeiders houdt de tienurendag groote beloften in. Talrijke groepen, die nu voor organisatie niet of zoo goed als niet vatbaar zijn, zullen voor ontwikkeling en dus ook voor 't goed begrepen eigenbelang, dat is voor vakactie geopend worden. Nog meerderen zullen beginnen iets van het leven te genieten inplaats van aldoor in armoe te zwoegen. Hiermede is geleidelijk reeds bewezen hoezeer het N.V.V. de tienurenwet noodig zal hebben bij haar poging tot versterking der landelijke organisatie. Er ligt daarin een veel grooter propaganda materiaal dan verwacht, mits het maar bestudeerd, gezift en uitgewerkt wordt. Van een te grooter beteekenis is al 't voorgaande omdat een beweging voor de tienurenwet niet alleen veel kans heeft dat doel binnen betrekkelijk korten tijd te bereiken, doch ook, daar reeds voor dien verschillende verbeteringen tot stand zullen komen. En elke verbetering zal onvermijdelijk de arbeiders meer en meer vrij en toegankelijk maken voor de arbeidersbeweging. Elke verbetering zal de vakvereeniging in ledenaantal en bewust kalme kracht versterken. En wanneer de tienurenwet bereikt zal zijn, niet als een gift - (een dikwijls holle mooi schijnende gift na een revolutionnair oplaaien) - maar veroverd in een vorm door de arbeiders zelf gekozen en aangeduid, dan zal er een geheel andere en sterkere arbeidersbeweging klaar staan om zich de vruchten van die zorgen niet te laten ontgaan. Om die redenen is de beweging voor den wettelijken tienurendag, door de S.D.A.P. ingezet, van zóó groot belang voor het N.V.V. dat het een bestaanskwestie wordt die beweging in haar organisatie's te doen doordringen. De beslissing om de S.D.A.P. inzake de tienurenwet te steunen wordt natuurlijk genomen. Doch daarmede is nog niet veel gedaan. Tot nu gaf - en als politieke partij zeer juist - de S.D.A.P. den vorm der beweging aan, doch de inhoud dient het N.V.V. te leveren. Daarvoor zal gewerkt moeten worden, Gewerkt niet zooals ieder dat kan doen in boeken en cijfers, maar gewerkt in de vakvereeniging om te weten hoe de tienuren- | |
[pagina 258]
| |
dag te regelen is voor elk vak en elke groep der georganiseerde arbeiders; gewerkt in de ekonomische werkelijkheid der arbeidswereld ook zelfs buiten de georganiseerden om. Waar het heen moet is aldus: dat de strijdende arbeider weet: ‘nu regelt de wet dit voor mij, maar ik streef er naar dat deze bepaalde aangelegenheid wettelijk op zoo of zoo'n wijze worde aangegeven’. Daarvan zijn we nog zeer ver verwijderd. De arbeiders kennen de Nederlandsche arbeidswetgeving zoo goed als niet, en hun leiders gewoonlijk zeer slecht.Ga naar voetnoot1) Het maken van vergissingen over die wet in arbeidersbladen en tijdschriften komt zeer veel voor. Zelfs heeft in de laatste jaren het peil van het - uiterst schamel - Kamerdebat over de arbeidswetgeving, zeer laag gestaan, en niet alleen aan de zijde der afgevaardigden, ook wel aan de regeeringstafel. Dat peil is er na de jaren tusschen 1870 en 1890 niet op vooruitgegaan. Geen wonder dat in de arbeiderskringen naar dit hooge voorbeeld zoo weinig zorg en aandacht aan wettelijke bepalingen werd geschonken. Verbetering is stellig mogelijk. De ongevallenwet heeft dat sprekend bewezen. Daarin wordt wel gestudeerd, daarover wordt nagedacht en mits de leiding niet ontbreekt zal zich stellig op 't gebied der arbeidersverzekering een duidelijk program der arbeiderswenschen gaan afteekenen. Zoozeer is dit het geval dat het N.V.V. schijnbaar in een actie inzake de ongevallenwet zich meer thuis gevoelt dan in de tienurenbeweging. Zonder deze eerste taak te verwaarloozen dient echter die andere voor de meer directe arbeidswetgeving met volle kracht aanvaard te | |
[pagina 259]
| |
worden. Want met de arbeidersverzekering is stellig veel in 't arbeidersbelang te bereiken, doch niets, dat zijn strijdbaarheid zoo zeer verhoogen kan als de verkorte arbeidsdag. Dat heeft de vakbeweging, dat heeft de Nederlandsche arbeidersbeweging van thans dringend noodig, en wel - dit is het voornaamste - door geleidelijke en niet door plotseling revolutionnair oplaaiende toeneming van gemeenschapszin. Zoo'n plotseling opleven van arbeiders in het vooruitzicht van een of andere directe overwinning is tot nu toe voor ons land even kenmerkend als fataal geweest. 't Is mooi, maar verderfelijk. En elken keer na een inzinking weten de leiders dat het beter is kalm aan de organisatie voort-te-bouwen, dan niet-te-temmen vloedgolven van strijd te moeten leiden. Maar 't laatste is niet minder moeilijk, dan het eerste. Nu er eenige kans is om de al te groote slingeringen te bedwingen tot rustiger opmarsch, is er geen beter opvoedend middel dat tegelijk kalmeert en versterkt, inzicht en werklust geeft, dan juist de beweging voor den wettelijken tienurendag. |
|