De Beweging. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] Rembrandt-hoon Door Alex Gutteling Nu gij den fiersten pronker, graag versierd Met eêlsten veer, hel flonkerend metaal, Ontwijden wilt met stinkend volksgedrang; Nu gij den stilsten droomer, louter ziel, Bespotten wilt met lof, ziellooze verzen Doen galmen voor dat wonderbaar schildrij, Waarvan de zon lacht met dien laffen naam Dien ge uitspreekt, naar den sleur van die verblinden Die een lantaren zagen in haar gloed; Zal ík hem eeren en zijn eigen beeld, Zijn laatste, dreigend met geheel den trots Van dat rampzalig zalig leven, stil Heffen voor de oogen die in feestroes glanzen Van eerewijn en eigen roemzucht, ach, Zoo zelfvoldaan. Gelijk een onweerswolk Met zilvren kruinen en blauwzwarten romp Eensklaps opdoemt boven de zonnige boomen, Waar aan het water van een kalme bron Een ijdle jonkman staart naar 't eigen beeld, Tot onder hem, dieper dan 't wuivend groen, Die kolossale berg zwelt, en de glans Wijkt van het water, droppels kringen wijd, Verminken 't spiegelbeeld, - en eensklaps, geel, Schittert een schicht omlaag en boven, - bleek Siddrend verschrikt deinst in het donkre woud [pagina 134] [p. 134] De ijdele, door den hagel 't vel bestriemd; - Zoo wilde ik dat hijzelf, met al zijn smarten, Donker, doorflitst van fierheid, bovenaardsch, 't Geweldig hoofd hief voor uw zoetige zielen. - Die beeltnis schiep hij 't laatst. Zijn glanzen-liefde Die eenmaal alles hulde in sprookjespracht, Hier blinkt ze niet: zij die het rijkst gewaad Met zwier sloeg om de volste vormenweelde, Was lang reeds dood. - Zijn diepere innigheid Die 't stilste lichten deed met heilgen schijn, Hier straalt ze niet: zij die den liefsten blik Op hem deed rusten, vol van teerste zorgen; En hij, zijn kind, wiens bleeke lieflijkheid Aanminnig flonkren kon uit donkere oogen, Waren reeds dood. Was niet zijn laatste wonder Dat beeld geweest van Titus en zijn bruid: Die bloeiende anemoon, vreemd rood van kelk? Laatst ideaal! Zijn zoon stierf kort daarna. - Maar in dees beeltnis gloeit de stoerste kracht: Verwonnen wanhoop; glorieloos omgloried Staart hij in de eeuwigheid uit vreugdlooze aarde. - Huldigt gij zulk een met uw apenfratsen? Ziet ge niet hoe zijn brauw fronst om uw ijdel Gelegenheidsgestamel, ijdel galmen, Zinloos en zielloos voor den steeds miskende? Kent gij hem beter? Voert dan stil uw vrienden - Die dorsten naar de schoonheid, en geen andre - Naar zalen waar zijn kunst in schijnloos prijken Gevoeligen ontroert tot lach en tranen, En zwijgt, o zwijgt bij zoo tragische grootheid Als niet uw klank deint in geschreide hulde. - 2 Juli 1906. Vorige Volgende