De Beweging. Jaargang 2
(1906)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Deel 2]Over Muziek Geïllustreerd
| |
[pagina 2]
| |
dilettantenwerk wordt, er is althans een uitkomst, en in het vaderland had hij niets gedaan. Menigeen haalt in Indië iets uit zich zelf, waarvan hij zich in Holland nooit verdacht had, en de schrijver van deze regelen bracht dansen bij schoone muziek te voorschijn, terwijl zij in Holland slechts in den nevel van een vagen droom bestaan hadden. Want in zijn verlangen is en was de heer Van Eeden niet alléén. Reeds vele jaren lang hadden ook anderen fantasiën van dans bij muziek, die niet voor dans gedicht was, en in 't bijzonder ging mijn eigene fantasie naar een zekere kleine sonatie van Beethoven; zij was niet scherp belijnd, deze verbeelding, maar het besef bestond, doch daarbij bleef het in Holland, terwijl in Indië het besef daad werd. Indië heeft nog een voordeel; een zeer groot voordeel, waar het thans het dansen van kinderen geldt. De Indische meisjes - ik heb het over kinderen van tien tot twaalf jaar - zijn meestal bevalliger van vormen, houding en beweging dan hun Hollandsche zusjes, en de gelegenheid tot dansen, in Indië zoo ruimschoots gegeven, laten zij niet ongebruikt. En nog een niet te onderschatten voordeel: zij hebben tijd. Voor kinderen, die op de lagere school zijn, is de vooravond - van vijf tot acht uur - veelal een vrij deel van het etmaal, en voor velen is een opvulling van dit vrije deel met dans, zelfs met zulk gebonden dansen als voor een illustratie met ballet noodig is, een ware uitspanning.Ga naar voetnoot1) Batavia was dus wel het land voor iemand, die met een vaag verlangen naar een dans bij Beethoven rondliep, en toen er een aanleiding toe kwam, werd een eerste proef ondernomen. Dit geschiedde op een bruiloftspartij nu ongeveer drie jaren geleden, en deze partij was weder aanleiding tot een herhaling van de proef in 't groot met de uitkomst, waarover ik nu berichten wil. | |
IDe heer Van Eeden verwijt Isadora Duncan noch schennis van de rechten der absolute muziek, noch schennis van de | |
[pagina 3]
| |
nagedachtenis der groote componisten. Haar dans moet wel zéér schoon zijn geweest, dat de gedachte aan zulk een verwijt niet eenmaal bij hem opkwam. De Bataviasche ontwerper van de dansrollen vreesde de absolute muziek niet; integendeel, het was zijn wensch muziek met dans te illustreeren, al was zij voor dans niet geschreven; wel echter was hij in duizend vreezen, dat men hem gebrek aan eerbied voor Beethoven, voor Mozart, voor Haydn zou verwijten, gebrek aan gevoel voor namen, die hij zelf van jongs af gewoon was als namen van goden haast te vereeren; mocht het wel, vroeg hij zich beangst af, mocht het wel, zoo met het werk dier heröen om te springen; was het geen schandelijk sollen met heilige goederen, als men aan deze heerlijke poëzie zijn eigen fantasie toevoegde? Wellicht werd zijn fantasie door deze vrees zelve geleid en gevormd; in allen geval, wat te voorschijn kwam, leek hem een zeer geoorloofde illustratie, een zeer eerbiedige hulde zelfs aan het genie der toondichters, waar de dans de muziek niet trachtte te overstemmen, doch de laatste in haar volle schoonheid zich gelden liet, en de dans zelve slechts op bescheiden wijze aan karakter en aandoening der muziek een bijzonder accent gaf. En hoe meer hij zijn fantasie uitwerkte, hoe minder hij gelooven kon, dat Beethoven zelf hem de illustratie zou verweten hebben, want het was onmogelijk niet verbaasd er over te zijn, hoe nauwkeurig de dansbeweging zich aan de muziek liet aanpassen, en op hoe ongedwongen wijze men in de eerste zelfs een bescheiden dramatischen inhoud kan leggen. Geen noot zonder pas, geen muziekale frase zonder figuratie en harmonische beweging, - het was alsof Beethoven zijn lieflijke sonate voor ballet gedroomd had en niets anders gewild. De eerste proeve was de illustratie van Beethoven's kleine sonate in g-moll (Op. 49. No. 1). Men had er een bruiloftspartij in gehoord en gezien. Aan weerskanten der dansvloer stonden zes danseresjes, de gasten, die elkander begroetten vóór het bruidspaar zelf nog gekomen was. Zij schreden in langzamen pas op elkaar toe, met vele buigingen; bereikten elkaar, balanceerden, maakten een tour de mains, een pirouette, en trokken zich weer terug naar den muur. Het tweede stuk | |
[pagina 4]
| |
van het andante zet dan in met zware slagen, gevolgd door zachte zwenkingen van melodie; het is het bruidspaar dat binnentreedt, door de zaal schrijdt en de gasten groet. Twee paren geleiden bruid en bruidegom naar hun zetel, en scharen zich daarop met de andere gasten in een zeshoek. Zij dansen een quadrille van zes, doch niet lang duurt hun vermaak, want zij wenden zich tot het bruidspaar en met gebaar van gestrekte armen en knielen smeeken zij het mêe te dansen. En het bruidspaar staat op, en plaatst zich midden tusschen de paren der gasten, en wacht tot de eigenlijke dansmuziek aanvangt. Deze is het rondo. Alle paren dansen op het eerste thema naar voren, dan weer terug; zij doen een tour de mains; de gasten vormen twee rijen, eerst tegen den muur, daarna wat meer naar binnen; bruid en bruigom gaan aan het hoofd der rijen staan, er volgt een wandeling met buiging van lijn; wederom wijken de gasten naar den muur, en bruid en bruigom bewegen elkaâr te gemoet naar het midden der zaal, waar zij een balanceer-figuur uitvoeren; zij draaien zich om en voeren dezelfde figuur uit tegenover de gasten, die met dezelfde figuur antwoorden. Wederom wenden bruid en bruigom zich tot elkaar op een nieuwe melodie met een nieuwen pas à deux, en wederom herhalen zij dien pas met de gasten. Daarop herstelt zich de rondo-figuur en alles wordt herhaald met kleine varianten, die de herhaling motiveeren. Eindelijk doen de gasten het bruidspaar uitgeleide, en op de laatste maten herstellen de gasten den zeshoek en maken zij een chaîne, eindigend met een handkus. Op de uitvoering van Januari was de dansvloer kleiner, en werd het koor der gasten tot acht paren herleid. Doch ook dieacht paren maakten de illusie van een menigte en dat was de hoofdzaak. Op die uitvoering werd tevens het beginsel der soberheid nog strenger volgehouden. Alle meisjes hadden het zelfde smaakvolle japonnetje, wit met eenige gele linten en een geel onderrokje. Een gedempte feërie, die in werkelijkheid meer suggereerde dan uitsprak, zóó, meen ik, kan de indruk omschreven worden. Bij de andere kleine sonate van BeethovenGa naar voetnoot1) was de illus- | |
[pagina 5]
| |
stratie een ‘kinderpartij’. Vier grootere en twee kleinere meisjes kwamen bijeen en voerden kinderspelen uit; patertje, krijgertje, verstoppertje, en zij eindigden hun vreugd met een dans op het welbekende tempo di menuetto, waarvan het eerste thema ook in het Septuor optreedt. Misschien kan men zich voorstellen hoe de illustrator verrast was, toen hij merkte, dat men op de dominant-melodie van het eerste deel een pater niet alleen dansen, doch ook met de Hollandsche woorden zingen kon, een ontdekking, waarvan de uitvoering natuurlijk geen gebruik maken mocht. Een derde klein werk van Beethoven gaf twee kindertjes, die hun grootmoeder bloemen komen brengen, en ten slotte met haar een dansje doen. Bij een Allegro van Haydn kwam een pastorale vrijage van twee personen slechts; een vrijage met hofmakerij, gekibbel en verzoening. | |
IISchoon in het voorgaande de dans vooral naar haar dramatischen inhoud werd beschreven, is deze laatste voor den illustrator zelven de hoofdzaak niet. Hoofdzaak is dat men het rhythmisch en melodisch karakter uitdrukt. De fabel is niet onmisbaar: inderdaad werd dan ook Mozart's Alla Turca geillustreerd zónder verhaal; enkel door bewegende groepen. Vier meisjes vormden een centrale figuur, die de rechterhand in beeld bracht; daarachter stond een gebroken rij van zes kinderen, die de linkerhand met gemarkeerden pas aangaf, en enkel in de coda naar voren kwam. De fabel, heb ik gemerkt, wekt zelfs bij enkelen misnoegen. Ik vernam de klacht van één, doch zij zal wel bij méér hebben bestaan. De fabel, zoo werd beweerd, stoort den toeschouwer in de eigene fantasie, waarop de absolute muziek hem recht geeft. Ik kan op die klacht slechts antwoorden, dat Schubert bij Goethe's Erlkönig en Schumann bij Goethe's Faust hun eigen aandoening aan den hoorder opdrongen; dat Doré zijn eigen fantasie en ontroering van Milton's Paradise Lost voor die van den lezer zelf in de plaats stelt; dat het illustreeren in velerlei vorm al lang erkend is, en dat hij, die er niet tegen | |
[pagina 6]
| |
kan de fantasie van den dansschetser te volgen, - thuis moet blijven, en dan wel zéér gevoelig heeten mag, waar bij de Bataviasche illustraties zóó zeer de dans aan de muziek was onderworpen, en de beweging zóó trouw zich aan het toondicht aansloot. Ik ontzeg aan zulke menschen hun recht niet, doch meen het recht der illustratie te mogen handhaven, zooals ik voor mij gaarne Schumann's Faustscenen hoor, zonder het een ander te misduiden, zoo hij liever in zijn studeerkamer Goethe sec geniet. Maar voor hen, die met des illustrators fantasie kunnen mêegaan, heeft de fabel een voordeel. Zij maakt een band tusschen de figuren, en brengt er eenheid in, en schenkt daardoor een vergoeding voor het vele, waarin de dans de muziek niet volgen kan. Kan Miss Duncan alle modulaties, alle harmoniën, kan zij in haar eentje contrapunt maken? Ik betwijfel het, zoolang ik het tegendeel niet onder eede verzekerd krijg. Maar op een of andere wijze zal zij menigmaal de ontroering eener modulatie, eener harmonie, zelfs van contrapunt kunnen geven, en op een of andere wijze zal zij eenheid maken: deze eenheid bereikt een koor eerder zoo de dans een fabel heeft, ook al wordt die fabel meer aangewezen dan uitgedrukt. Meer aanwijzen dan uitdrukken, omdat de muziek de hoofdzaak moet blijven, en men zich dient te onthouden van sterke dramatiek. Want hoe, als de muziek geestig en humoristisch is? Mag men dan den toeschouwer tot lachen brengen? In geen geval, want het geluid van den lach stoort het geluid der muziek. Méér dan een glimlach mag men niet opwekken: de dramatiek zij dus sober. | |
IIIDe illustratie zocht gansch niet eenig historisch karakter. Zij was vrije fantasie, grootendeels gebeeld met de elementen den illustrator bekend: de techniek van het baldansen. De meest voorkomende pas was de driepas, die de gewone polka gebruikt, een enkele maal werden zelf-uitgedachte voetzettingen ingevoerd. Aan de Lanciers ontleende men de tour de mains, de chaîne en de moulin; de figuratie was overigens | |
[pagina 7]
| |
meestal eigen vinding. Een schoone werking heeft het balanceeren-op-plaats, het heen en weer bewegen van lijven, terwijl de voeten in rust blijven, een beweging die de baldans niet kent. Buigingen, retroussé, zwenken met den rok waren eveneens veelvuldig, en veel waard als middel van uitdrukken. Soms strekten de danseresjes een arm omhoog. Misschien vraagt men of men kinderen van tien à twaalf jaar dit alles leeren kan. Het antwoord is tweeledig: het aanleeren van den loop der dans, de figuraties en passen, kortom het aanleeren van de ruwe schets gaat snel; de moeilijkheid begint met de uitwerking, met de fijne puntjes; en die moeilijkheid zal niemand onderschatten, die overweegt, dat op de uitvoering de directie nagenoeg nul is, en de kinderen dus alles van buiten moeten kennen, èn schets èn fijne puntjes. Dat men het echter ook dáárin ver kan brengen, leerde de uitvoering, waarop geen enkele fout van belang werd gemaakt, en de nauwkeurigheid in figuratie vrij wel bereikt was. Met professionals zou men een uitvoering kunnen bereiken, even precies als die van een orchest, ik twijfel er niet aan. Dat men álles aan de kinderen leeren kan, wordt hier niet beweerd. De illustrator zag zich zelfs verplicht een zijner belangrijkste ontwerpen op te geven. Dit hoorde bij Mozarts quatre-mains in D-dur. De uitbundige joligheid dier sonate bracht de meisjes tot wildheid, en na twee maanden studie moest men deze illustratie schrappen. Toch brengt de illustrator gaarne hulde aan zijn ballerinen, die in vier maanden zich van vijf stukken genoeg eigen maakten om ze bevredigend uit te voeren, en aan wier kinderlijke intuïtie hij menige verbetering van zijn fantasie dankt. Er werd vier maanden gerepeteerd, driemaal 's weeks. Tegenspoed buitengesloten - maar waar is géén tegenspoed - had men hetzelfde in drie maanden kunnen bereiken. | |
IVHoe werd deze noviteit ontvangen? De opkomst was niet belangrijk. Van de bezoekers schenen enkelen geheel gewonnen te zijn. Over den goeden smaak | |
[pagina 8]
| |
der uitvoering was maar één stem. De illustrator mag dat zelf zeggen, want deze lof behoort voor een groot deel aan de dames en heeren, die hem bij de versiering ter zijde stonden. De dansvloer was omringd door een statige weelde van palmen en beschenen door een zacht electrisch licht. Omgeving en de danseresjes in sober sierlijk wit costuumpje maakten wat ik noemde een gedempte feërie. Enkelen schenen geheel gewonnen te zijn; een ander vond de uitvoering te weinig belangrijk, weer een ander nam aanstoot aan de schennis van het absolute der muziek, en zelfs was er een, die den dans heel mooi vond, maar de muziek vervelend. Men zal er aan moeten wennen om oor en oog in harmonische samenwerking in te spannen. Velen letten vooral op de muziek, anderen vooral op den dans, en waar de dans het nieuwe was, trok déze bij de meesten de aandacht het meest. En al is Miss Duncan zoo miraculeus in haar uitdrukking van Gluck, voorhands houd ik het er voor, dat de meesten van háár bezoekers méér nog op háár dan op Gluck letten. Maar op de een of andere wijze zijn de bezoekers der Januari-voorstellingen meerendeels niet onvoldaan naar huis gegaan. Deze uitkomst vereenigend met zijn eigen uitdrukken, meent de illustrator te mogen besluiten, dat de besproken uitvoeringen de mogelijkheid van dezen nieuwen kunstvorm bewezen hebben. En zelfs al mocht die eene beoordeelaar gelijk hebben, die de rechten der absolute muziek handhavend, de illustratie niettemin als opvoedingsmiddel voor kinderen sterk aanbeval, men zal ook deze uitkomst een winst moeten achten: wat de heer Van Eeden wil, bereikt men het best, zoo men bij de kinderen het beginsel in het gemoed brengt.
Weltevreden Febr. 1906. |
|