‘Beteekent een groot kunstwerk dit of dat, redeneert het zus of zoo? Het ontstaat niet in het rijk der rede, het is het verstand niet dat zijne vormen bepaalt. Nooit was het iets anders, dan de voorwerpelijke verwezenlijking van de innerlijkste ziel des dichters. In die innerlijkste ziel - ik kan me niet anders uitdrukken, - in de onmiddelijke aanschouwing, in die tweede wereld die 't verstand zelfs niet beschrijven kan, maar wier natuurlijke taal de muziek is, daar alleen wordt het kunstwerk geboren. En wat daar gebeurt is echter dan alle letterkundig symbolisme.
De kern van het groote Drama is dus eigenlijk niet een “handeling” verzonnen door de verbeelding, een “intrige” door den geest naar goeddunken uitgeweven: de kern is in die tweede wereld te zoeken, in den innerlijken mensch.
Dáár, onder werking en tegenwerking van al de tegenstrijdigheden van uiterlijk toeval en eigen noodlot, van al het tijdelijke en eeuwige dat rondom den dichter en in hem brandt en wentelt, kiemt een wonder gevoel, waarin alles wat zijn drama zal worden reeds besloten ligt, - en hij begrijpt zelf dat gevoel niet, maar het groeit altijd voort, het wordt voller en duidelijker, het ontwikkelt zich tot warme rijpheid. Uit dat gevoel van zijn drama zal de “handeling” zelf geboren worden, en de handelende karakters, en al de beelden en rythmeeringen van zang of gesprek. Het is als de onzichtbare dampkring waarin het drama leeft, het geheele dat zijn eenheid uitmaakt, het midden waarin elk woord zijn juisten klank geeft, elk gebaar de passende beweging. De dichter volgt geen andere wet, hij luistert naar geen andere stem: het is, wanneer hij eindelijk “zijn droomen in volle zon ziet heenstappen”, de maat van al wat hij neerschrijft.’
Dit scheppings-beginsel, hier aangewezen als het eigenlijke van den dichter, wordt straks in een opstel over Literatuurgeschiedenis ook den beoefenaar van dat vak als hoofdzaak voorgehouden.
‘Eindelijk zijn er in het groote kunstwerk hoofdeigenschappen, die nooit zullen passen in scherpe kategorieën en vakjesramen, al werden die nog zoo spitsvondig ineengezet: buiten alle techniek om, buiten allen “katalogeerbaren” inhoud, is het groote kunstwerk bezield door een gronditoon, die het