De Beweging. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 194] [p. 194] Herfst Door Is. P. de Vooys. Gelderland Mijn oogen spiedden, maar genoten niet toen ik in 't Geldersch land mijn intocht deed; door laan en bosschen, door de velden reed; op heuvel klom, die 't alles overziet; toen ik van dijken zag, hoe Rijnaak gleed op Waal langs Betuw; binnendijks het riet van stille kolk ritselde als even schiet een schouw in sloot, die weide en akkers spleet. Al wat mijn oogen spiedden, onvermoeid, bracht ik in ziel, als boer zijn oogst in schuur; graan dat in zongloed veldvol was gegroeid. Kocht ik die oogst met zomerlust te duur? nu hei ligt bruin, haar paarse pracht verbloeid, en 'k zangloos over Veluw's heuv'len tuur? [pagina 195] [p. 195] Eikenlaan De herfst omvangt mij, nu ik uit de straat van 't stille Groenlo de eikenlaan inrijd; terzij op de akkers nevel ligt gespreid, die, tegen boom oprijzend, guld vergaat. In poort van stam en loof stil 't rijwiel glijdt op gladden weg, - een eikel knapt. Ik raad een zijweg ginds waar gele lichtstreep staat, die 't grauwe bladgefilterd licht doorsplijt. Het matgroen natte gras, de zachte kleur en de eenzaamheid zijn lief mij, en vertrouwd. Ik adem diep de vochtige eikbladgeur. Heeft zomerzon mij brandend fel benauwd, dat kalmer licht en koeler lucht, verlangd als rust door herfst, mij gansch en al omvangt? De Berken De herfstzon speelt met licht- en kleurgetoover door 't roodend braamblad in de berkenlaan. Nog voor zij vallen gulden zich de blaan en draagt de zilverstam een gouden loover. Als stormen komen, takken schudden gaan en regens storten neer, dan is 't al over, 't zilver wordt grijs en ruwe windenroover jaagt goud als dorre stofwolk voor zich aan. [pagina 196] [p. 196] Ik zag de berken 't schoonst, en bruine hei vierde als een feest, met mij alleen te gast, toen 'k langs het zandpad onder 't loover reed. Om mij lag heel haar vlakte leeg en breed met hier en daar een lage sparremast, doch langs den weg blonk berkpracht feest'lijk blij. Spinster 't Staalblauw van strakken hemel, avondbleek, waar roodverzonken zon in mengt haar gloed, joeg hoog door 't luchtgewelf een kleurenvloed, die over de aard als felle schemer streek tot recht in spinzaalramen, waar de spoed van mensch en snel machien nog schim'ger leek in 't geel schauwzwartend licht; verbaasd ik keek of geen der werkers wonderglans begroet. En zie, een meisje, omvlokt met stof het hoofd, 't blond haar lag glad gekamd met wrong naar achter, 't vlug werk der ving'ren staakte en staarde in 't licht. Werd blijder lot in hoopvol hart beloofd? Klopt daar 't machien - eentonig nog maar - zachter? 'k Zie aureool om spinsters bleek gezicht. Vorige Volgende