| |
| |
| |
De begrootingsdebatten Door
Mr. P.J. Troelstra.
I
Nu de debatten over de Staatsbegrooting zijn afgeloopen, is het mogelijk, door eene bespreking daarvan eene beschouwing over den politieken toestand te leveren.
Alvorens daartoe over te gaan, is een opmerking van parlementair-technischen aard zeker niet misplaatst. Zij betreft de werkwijze der Tweede Kamer en wil de aandacht vestigen op een euvel, dat zich voornamelijk bij de behandeling der begrooting doet gevoelen.
Elk jaar in de laatste helft van November houdt ons Parlement groote schoonmaak. Dan wordt de gansche huishouding van de koloniën en het moederland overhoop gehaald; overal wordt gestoft en geboend, opgeruimd en opgeknapt: geen hoekje blijft gespaard, alles ‘krijgt een beurt’; het is, in één woord, schoonmaak.
Voorzeker een belangrijk, ja noodzakelijk werk; maar juist daarom op slechte manier verricht. Want het is onmogelijk, in een tijd van zes weken de gansche staathuishouding aan revisie te onderwerpen. Van grondige behandeling der duizenden-een punten geen sprake. Als de begrootingsontwerpen in de afdeelingen komen, zijn ze slechts voor een deel en veelal vluchtig, door de leden gelezen. De Voorloopige Verslagen bevatten meestal tal van vragen bij weinig positieve denkbeelden en gegevens. Men zou ze vaak den titel ‘Invallende gedachten’ kunnen geven. Veel verwijzing naar tijdschriften krantenartikelen, op niet onverdienstelijke wijze vaak door de Commissie van Rapporteurs uitgewerkt en de Regeering dwingende tot uitvoerige beschouwingen. Gemis aan groote
| |
| |
lijnen, aan oorspronkelijke denkbeelden en leidende gedachten bij de kamerleden, trachten deze vaak te verhelpen, door te treden in détails, door cijfertjes na te pluizen of administratieve bijzonderheden te onderzoeken, wat veel stroo (papier) en weinig koren (wetgevend resultaat) afwerpt. Zoo bereiken deze stukken meer dan eens een schrikwekkende afmeting, waardoor het voorkomt, dat meer dan honderd lange kolommen druks aan de ministerieele bureaux ter bewerking worden aangeboden. Het gevolg is dan een Memorie van Antwoord, die het verslag in omvang overtreft, soms meer dan de helft. Natuurlijk verschijnt het telaat, om door de leden te worden bestudeerd. Als men weet, dat de Kamer bij deze jongste begrootingsdebatten alle werkdagen bijeen kwam, des Maandags te half twee, de andere dagen om tien uur en de laatste weken zitting hield tot 12 à 1 uur 's nachts, dan is commentaar overbodig. Den eenigen ‘vrijen’ dag, den Zondag, is men ‘op’ van de inspanning van het wekenlang luisteren of debatteeren, gepaard met veel verkropte ergernis, half geuite verontwaardiging of zenuwspannenden strijd - en dat alles in de atmosfeer van een Hollandsch binnenhuis met ‘hoog licht’, waarin een klamme menschenlucht hangt, die men, als de tribunes vaak meehelpen uitwazemen, dikwijls als iets weezoetelijks proeven kan.....
In deze on-ventileerbare menschenkuil stort dag aan dag een onverpoosd draaiende rotatiepers het resultaat van haar zwoegen uit: verslagen, ontwerpen, bijlagen, memories, nota's van wijziging, amendementen, adressen, kranten, brochures - dat stapelt zich op naast, vóór, boven die disputeerende, studeerende, glazig oogstarende, suffende leden, die dat alles zien komen als een sneeuwbui van papier, waaronder men zich neergeeft zonder nat te worden, die doorsneeuwt en doorsneeuwt tot Kerstmis, vaak even weinig substantieels nalatende als de werkelijke sneeuwbuien om dien tijd.
En in die eentonige papier-bui de redevoeringen, lang of kort, welverzorgd of slordig, noodig of onnoodig; over alles en nog wat.
Redevoeringen over rede en openbaring, over kabinetsformatie en regeeringsbeleid, over Berner Conventie en consulaatwezen, over woningwet en teringbestrijding, over een nieuw laboratorium en burgemeesters-stoutigheden, over vak- | |
| |
vereenigingen en drankmisbruik, over marinewerf en postbeambten, over een sluis hier en een brug daar, alles in denzelfden stijl, nu en dan onderbroken door een stoutigheid die prikkelt, een aardigheid die, hoe laag ook bij den grond, in deze suffige omgeving als een weldoende afwisseling wordt genoten, een plotselinge opflikkering van spontane ernst, hartstocht of strijd, die de chronische spanning akuut maakt, de bedorven lucht in de lijven aan 't gisten brengt en een verhoogd gevoel van onbehagelijkheid nalaat.
Wat er in deze omstandigheden terechtkomt van een ernstig bestudeeren der stukken, een grondig overwegen der onderdeelen van elke voordracht, een kalm beoordeelen der te behandelen onderwerpen - dat ligt voor de hand. Enkele personen, door maatschappelijke positie, liefhebberij of politiek belang op bepaalde onderwerpen aangewezen, weten zich in een onderwerp in te werken - de rest laat zich door hen, of door de Regeering, leiden of gaat met politieke vrienden mede, zonder dat de debatten ernstig en uitvoerig genoeg zijn geweest, om een zelfstandige beslissing mogelijk te maken. Tot stemming trouwens komt het slechts een enkele maal; de meeste redevoeringen worden onder het gepraat der overigen, slechts door een klein getal leden aangehoord; niet zelden is nauwelijks een vierde der leden aanwezig, de overigen zitten thuis of in de bibliotheek te werken of verluchten zich in de koffiekamer, waar de geur van goede sigaren een aangename afwisseling biedt van de atmosfeer der vergaderzaal.
Hoewel ik geneigd ben, een goed deel van de hier geschetste misstanden te zetten op rekening van het parlementaire stelsel zelf - buitenlandsche parlementen bieden hetzelfde, of nog erger tafereel van verveling, ontvolking, overlading van werk en van onderwerpen als het onze - is het mijn doel niet, deze principieele oorzaak daarvan thans te bespreken. Er zijn bijkomstige redenen, verband houdende met de wijze van werken in onze Kamer, die den toestand vooral in den begrootingstijd gewoon onhoudbaar maken.
De hoofdreden is de gewoonte ten onzent, om alle mogelijke onderwerpen van algemeen en speciaal regeeringsbeleid alleen bij de begrooting te behandelen.
In Augustus is een nieuwe Regeering opgetreden; in Sep- | |
| |
tember presenteerde zij zich aan de Volksvertegenwoordiging; het debat, niet slechts over haar beleid, maar zelfs over haar oorsprong en formatie, hield men in December, bij een gelegenheid, dat de agenda overvoerd was! Men had dit alles gevoegelijk kunnen doen bij het adresdebat, in October. De Troonrede bevatte het regeeringsprogam, de Millioenenrede gaf een overzicht van den finantieelen toestand - de elementen van een algemeen politiek debat waren dus aanwezig. Men had een paar weken van de begrootingsdebatten aan meer speciale onderwerpen kunnen besteden, als de algemeene politieke beschouwingen naar het adresdebat waren verplaatst. Acht men daarvoor schriftelijke voorbereiding noodzakelijk - des neen! er wordt al papier genoeg vermorst - dan kon de Regeering een schriftelijke toelichting op Troon- en Millioenenrede indienen bij de verschijning daarvan en de gansche tegenwoordige behandeling van ‘Hoofdstuk I’ naar 't laatst van October of 't begin van November worden verplaatst.
Erger kwaad dan de ‘Algemeene beschouwingen’ in December, is de gewoonte, om allerlei speciale onderwerpen bij de begrootingen ter sprake te brengen. Wij hebben ditmaal zeer belangrijke punten zien behandelen: de uitvoering, opvatting en eventueele wijziging der Woningwet - de inrichting en werking van den Gezondheidsraad - de bestrijding der tuberculose - het streven naar een volksleger - de positie en beteekenis der vakorganisatie van militaire en civiele ambtenaren - arbeidsduur en rechtstoestand van rijks-werklieden - aansluiting bij de Berner Conventie - de eischen der neutraliteit voor kleine Staten - te veel om te noemen, alle onderwerpen, die een ernstige overweging meer dan waard zijn. Al deze zaken konden beter afzonderlijk ter sprake gebracht en behandeld zijn. Zooals thans de Kamer werkt, is er één reden, waarom behandeling bij de begrooting gewenscht is. Dan toch gaat aan de mondelinge bespreking een schriftelijke gedachtenwisseling met de Regeering vooraf, die wel lang niet altijd, maar toch meer dan eens noodig is. Maar wat is er tegen, die schriftelijke voorbereiding mogelijk te maken, daar waar zij gewenscht en noodzakelijk wordt geacht?
De wijze, waarop men, buiten de begrooting en andere wetsontwerpen, bepaalde onderwerpen aan de orde kan stel- | |
| |
len, is: interpellatie en motie. De interpellatie pleegt slechts over incidenten in de politiek plaats te vinden; de motie betreft onderwerpen als de door mij bedoelde. Onderwerpen als staatsexploitatie van spoorwegen, algemeene kosteloosheid van het lager onderwijs, pensioneering van gemeente-ambtenaren, zwendel met naamlooze vennootschappen zijn thans bij motie aanhangig gemaakt. Voor de meeste dezer onderwerpen is, ter goede behandeling, medewerking der betrokken departementen zoo niet onmisbaar, dan toch hoogst gewenscht. Voor de berekening der kosten van de maatregelen, op welker invoering men aandringt, zijn meestal slechts op de ministerieele bureaux de gegevens voorhanden; ook kan voor de technische zijde de voorlichting van deskundige ambtenaren vaak niet worden ontbeerd. Brengt men onderwerpen ter sprake bij de begrooting, dan kan men, ter voorbereiding der behandeling, den Minister de noodige gegevens doen verzamelen; deze gelegenheid ontbrak tot nog toe bij de behandeling van motiën. Hierin zou echter moeten en kunnen worden voorzien.
Is dit geschied, dan kan een groot deel van de debatten, die thans de behandeling der begrooting meer op den achtergrond schuiven dan bevorderen, over het gansche parlementaire jaar worden verdeeld. Wil de Kamer daarvoor vaste dagen aanwijzen, zoodat een geregelde afwerking dezer onderwerpen is verzekerd, dan zal dit èn deze onderwerpen zelve, èn de begrooting ten goede komen.
Zooals het thans gaat is de toestand onhoudbaar.
| |
II
Wat hebben nu de begrootingsdebatten opgeleverd ter beoordeeling van den politieken toestand?
Dat de ‘antithese’ door hare vrienden nog niet wordt losgelaten, is het duidelijkst gebleken uit de felle, vaak venijnige oppositie der anti-revolutionairen. De Heer Heemskerk heeft uitdrukkelijk beweerd, dat de Coalitie nog bestaat en blijft bestaan en deze bewering is door geen der woordvoerders van rechts weersproken. De heer van Vlijmen verlustigde zich in zijne grafrede op den gevallen aanvoerder der Coalitie
| |
| |
zelfs in het ‘onnavolgbaar schoon’ der antithese. De heer Passtoors las eenige verklaringen uit de pers voor, op een wijze die aan kwakzalvers-attesten deed denken, waarin de sociale politiek van het Coalitie-ministerie en derzelver wonderdadige werking werd geroemd. En daartegenover werd de nieuwe regeering reeds bij voorbaat wegens gemis aan sociale wetgeving in verzuim gesteld, vooral met het oog op de pensioneering van oude werklieden.
Intusschen heeft het aan voorteekenen van een overbrugging der antithese niet ontbroken. De houding der Lohman-groep kenmerkte zich door welwillende reserve en waar de heer Lohman de antithese voor het verleden in bescherming nam, verklaarde hij hare opheffing voor de toekomst mogelijk. En de heer Talma beweerde, dat de antithese gehandhaafd werd door de onverdraagzaamheid der linkerzijde; als die plaats maakte voor eerbied voor de overtuiging der rechterzijde, zou de antithese de politiek niet meer behoeven te beheerschen.
Eigenaardig was de zwakke poging van den heer Talma, om Kuyper's anti-socialistische politiek, diens concentratie aller burgerlijke groepen tegen de sociaaldemokraten, voort te zetten. Uit een zinsnede omtrent het Nieuw-malthusianisme in mijn artikel ‘Een crisis van impotentie,’ werd afgeleid, dat de sociaaldemokraten de ‘blijmoedigheid’ van ons volksleven zien in het zich overgeven aan zijne lusten, als maar de gevolgen kunstmatig worden voorkomen. In de zinsnede, waarop deze spreker zich beriep, heb ik de aktie der vorige Regeering tegen het Nieuw-malthusianisme gerangschikt onder de zaken, die de oprechtheid van ons volksleven bedreigen. Ik zag en zie in dat fulmineeren op de kunstmatige beperking van het kinderental een vertoon van braafheid, niet de braafheid zelve; een politieke manoeuvre meer dan een uiting van echte, frissche verontwaardiging. Men brengt deze zaak in verband met den abortus provocatus, waarmede zij niets heeft te maken; men loochent de reden van zedelijk verantwoordelijkheidsgevoel, die in de beperking van het kinderental ligt besloten en geeft er juist den schijn aan van het tegenovergestelde.
Intusschen werd op grond hiervan de ondermijning der zedelijkheid door de sociaaldemokratie (die als zoodanig niets met het Nieuw-malthusianisme heeft te maken) nog eens in
| |
| |
schrille kleuren geschilderd. Bovendien werd gewezen op de ‘onmogelijke’ eischen der sociaaldemokraten ten opzichte der arbeiderspensioneering, die zij door de bezittende klasse in haar geheel en niet door arbeiders en industrie willen doen betalen. De arbeiders, zoo heette het, zullen dientengevolge de invoering eener verplichte verzekering niet als een weldaad, doch als een nieuwe belasting beschouwen en den Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid werd de steun van den heer Talma en de zijnen aangeboden, om desniettegenstaande den dommen, ondankbaren arbeiders deze onbegrepen weldaad zoo spoedig mogelijk op de schouder te leggen. In 't algemeen kwamen de verklaringen van dezen ‘demokraat’ onder de ‘Christen en’ vrij vertaald hierop neer: Mijne Heeren van de linkerzijde, en gij, paganistische Regeering, weest nu zoo verstandig en stelt, als wijlen Kuyper, de sociaaldemokraten buiten de gemeenschap; gij krijgt dan voor hen ons in de plaats, ons, óók-demokraten, met wie gij veel beter zult kunnen opschieten dan met hen.
Wat in dit optreden ontbrak, was de toezegging van steun voor invoering van het blanko-artikel. Vooral van sociaaldemokratische zijde waren de demokraten ter rechterzijde aangepord, dezen stap tot verwijdering van wat Kuyper ‘het wetgevend schandaal’ had genoemd, mede te maken. Geen ‘beginsel’ kan zich daartegen verzetten; de baan komt dan vrij voor een poging, om een regeling van het kiesrecht in den geest van Patrimonimum bij de wet te verkrijgen; aan Patrimonium's aandrang van 1900 en 1902 wordt voldaan; het - nog steeds geheime! - rapport der Commissie Heemskerk-Fabius-Talma kan openbaar gemaakt, ja in praktijk gebracht worden.
Hierover echter bewaarde de afgevaardigde van Tietjerksteradeel een hardnekkig stilzwijgen.
Overigens is gebleken, dat de Regeering voor de sociale punten van haar program, die trouwens alle liggen in de lijn van het vorige ministerie, vrij wel op den steun der rechterzijde zal kunnen rekenen. Minister Veegens blijkt wel het meest persona grata te zijn in dit kabinet; het was slechts met de sociaaldemokraten, dat hij een principieelen strijd had te voeren en deze strijd eindigde nog met de verzekering, dat
| |
| |
dezen, als er sociaal werk met hem is te verrichten, ‘er bij’ hopen te zijn. Alleen in zake arbeiderspensioneering spraken zij hun twijfel uit, of men het daarover wel eens zou worden.
Eene conclusie omtrent de toekomst der antithese te trekken uit deze debatten, zou voorbarig zijn. Ditmaal danste zij als een dwaallicht rondom het versche graf der Regeeringscoalitie; of zij verder zal spoken in de praktische politiek is niet beslist te zeggen. Als zij meer dan een spook, als zij een leidend beginsel zal zijn, dient de rechterzijde positieve eischen te stellen, die uit de antithese voortvloeien. Van het protektionisme, zuiver materialistisch als het is, kan dit niet worden gezegd. En overigens heeft de rechterzijde tegenover het regeeringsprogram geen eigen program gesteld. Zelfs niet op onderwijsgebied.
Daarom kan aan de verzekering van den heer Heemskerk, dat de rechterzijde de coalitie denkt vast te houden, moeilijk praktische beteekenis worden toegekend.
| |
III
Het komt er thans op aan de diagnose van den toestand onder de regeeringspartijen te maken en een indruk te geven van het optreden der Regeering zelve.
‘Diagnose’ - het woord is met opzet gekozen. Want dat wij hier met een ziektegeval, erger, met een chronisch ziekteproces hebben te maken, dat is weer duidelijk gebleken.
De toestand is zelfs nog bedenkelijker, nog onzuiverder, dan men reden had te vermoeden. Hoewel het in de pers wèl is gememoreerd, is het feit toch niet voldoende in het licht gesteld - het feit nl., dat van ‘regeeringspartijen’ geen sprake is. Tot voor korten tijd meende men te doen te hebben met een concentratie-regeering, voortgekomen uit de samenwerking van twee vrijzinnige groepen, die van Liberale Unie en Vrijz.-dem. Bond. Besprak men de kansen der Regeering, dan telde men haar voor vast de 35 stemmen dier twee groepen toe. Het resultaat omtrent hare levensvatbaarheid was dan toch al bedroevend genoeg.
Thans is zelfs deze illusie verdwenen. De heer Drucker, hoe voorzichtig overigens, was onvoorzichtig genoeg, het bij
| |
| |
het algemeen begrootingsdebat den sociaaldemokraten als een grief toe te rekenen, dat zij hadden verklaard, voor deze Regeering geene verantwoordelijkheid te aanvaarden, ja, zich er niets van aan te trekken - niets anders dan dat zij, waar dit kon zonder eenige beginselverzaking, niet onnoodig de Regeering den voet dwars zouden zetten. Maar in antwoord daarop werd hem aangetoond, dat hij voor zijne fractie geen ander standpunt had ingenomen. Dat de vrijzinnig-demokraten ‘welwillend’ staan ten opzichte dezer Regeering; dat zij elke gelegenheid, waarbij zij de Regeering zouden kunnen steunen, met vreugde zouden begroeten; dat zij hoopten, dien steun te kunnen verleenen - het was niets meer, dan wat ook de oud-liberalen hebben verklaard. Maar de verantwoordelijkheid voor deze Regeering werd door den Groningschen afgevaardigde voor zijne partij niet aanvaard; wat in zijne, als steeds weloverwogen rede ontbrak, was de solidariteits-verklaring, die de buitenwacht, wellicht ook de Regeering zelve, in haar had gedacht te zullen vinden. Hij bracht het niet verder dan tot een welwillend afwachtende houding.
En het zou geen drie weken duren, of hij en de zijnen zouden het bewijs moeten leveren, dat zij de hoop, steun te kunnen geven, voor een der belangrijkste deelen van de regeeringstaak zouden moeten opgeven. De Minister van Oorlog kwam, zag en...verloor het vertrouwen der vrijzinnigdemokraten. Namens zijne politieke vrienden verklaarde de heer Marchant, dezen bewindsman niet te kunnen steunen. Niet slechts stemde de vrijzinnig-democratische fractie als één man tegen de begrooting van Oorlog; ook verklaarde zij zich unaniem vóór een sociaal-demokratische motie, waarin werd gekonstateerd, dat het optreden van dezen Minister geen waarborg bood, dat zijn bewind zou zijn in den geest van het vrijzinnig concentratieprogram (bezuiniging, sturen in de richting van een volksleger). Ja, erger: de heer Marchant, daartoe door een aanval van rechts geprikkeld, verklaarde bij interruptie nadrukkelijk, dat zijne partij over de keuze van dezen Minister niet is gehoord.
Het optreden der vrijzinnig-demokraten bij de begrooting van Oorlog beteekent dus meer, dan dat zij zich in dezen Minister teleurgesteld gevoelen. In verband met de genoemde
| |
| |
uitingen der heeren Drucker en Marchant wijst het op een zwakke plek in de kabinetsformatie, waaromtrent het noodige licht nog niet is ontstoken. Is de vrijzinnig-demokratische partij niet gehoord over de benoeming van den Minister van Oorlog, dan is het niet aan te nemen, dat zij wel gehoord is over de samenstelling van het Kabinet in zijn geheel. Werd tot heden algemeen aangenomen, dat dit kabinet is voortgekomen uit het overleg der beide concentratie-partijen, het is thans zoo goed als zeker, dat dit overleg òf niet heeft bestaan, òf althans niet heeft geleid tot de formatie van het huidige Kabinet. De aanwezigheid daarin van de beide vrijzinnig-demokratische ministers beteekent dan niet, dat zij daarin hunne partij vertegenwoordigen. Wij hebben dan geen vrijzinnig-concentratie kabinet, rationeel en langs organisatorischen weg voortgekomen uit de verkiezingen; doch slechts een stel vrijzinnige ministers, wier verscheiden kleur het verkiezings-blanko tracht te benaderen, om zich daardoor den schijn te geven van te berusten op een politieken grondslag, die in werkelijkheid ontbreekt.
Is deze diagnose juist, dan is de leugen der blanko-politiek, door mij reeds vóór de verkiezingen in dit tijdschrift aangeduid, doorgevreten tot in de formatie, dat is: het wordingsproces en de samenstelling zelve, van dit Ministerie. Het oogenblik, om uit dit geval de noodzakelijke konklusiën te trekken, is nog niet gekomen. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat zij niet getrokken zullen worden. Wil intusschen de heer Goeman Borgesius voorkomen, dat uit deze ongezonde verhoudingen allerlei voor zijne politieke moraliteit min vleiende veronderstellingen zullen worden afgeleid, dan zal hij eindelijk eens een volledig en juist verslag moeten geven van zijne faits et gestes in Juli j.l., vooral van hetgeen tusschen de beide concentratie-partijen omtrent de kabinetsformatie is voorgevallen.
Die afwezigheid van den formateur uit het Kabinet heeft zich bij de debatten over de formatie als een pijnlijke leemte doen gevoelen. Niet zoozeer met het oog op de verdediging van het regeerings-beleid - daarvan hebben zich de meeste ministers, in technisch opzicht althans, op voldoende wijze gekweten, de heer De Meester niet uitgezonderd -;
| |
| |
maar omdat de eenige, die omtrent de voorgeschiedenis van het Ministerie inlichting kan geven, als niet-verantwoordelijk derde buiten het geding over de formatie was geplaatst. Dat intusschen deze derde op den duur het stilzwijgen zal kunnen bewaren, is op grond van het aangevoerde niet aan te nemen.
| |
IV
Wat ik reeds omtrent het Ministerie zelf heb gezegd, eischt thans nog eenige aanvulling met het oog op het regeeringsprogram.
Het belangrijkste punt, de financien, zal ik moeten laten rusten, omdat de heer De Meester zijne belastingplannen nog niet heeft ontwikkeld. Dat de toestand erger is, dan men zelfs na de vrij pessimistische Millioenenrede moest aannemen, heeft vooral de heer Patijn aangetoond. Het financieele vraagstuk blijkt nog moeilijker en ingewikkelder te zijn, dan men dacht. De tegenstand tegen 's Ministers plan tot dekking van een tekort van een millioen ruim door opcenten op de vermogens- en bedrijfsbelasting, was vrij algemeen en geeft weinig hoop op steun voor de plannen, die van hem nog zijn te wachten. Juist op dit gebied zal, meen ik, de scheiding tusschen rechts en links de Regeering veel moeielijkheden bereiden. De rechterzijde toch heeft alle reden, om door verzet tegen de liberale belastingplannen enz., te drijven naar tariefverhooging, En de liberalen zullen, als die plannen te diep in hun zak tasten, hun eigen Regeering in den steek laten.
Het voorgevallene bij de behandeling van het opcentenvoorstel stelt de juistheid van het hier gezegde nader in het licht.
De gansche rechterzijde ging mede met het amendement door den heer Van Dedem op de Middelenwet ingediend, om dit voorstel te verwerpen.
De sociaaldemokraten, die zich reeds aanstonds vóór een dekking van het tijdelijk tekort en ook vóór een verhooging van direkte belastingen, als middel daartoe, hadden verklaard, hadden bezwaar tegen de opcenten op de bedrijfsbelasting en wenschten 20 opcenten te leggen op de vermogensbelasting.
Van vrijzinnig-demokratische zijde was het regeeringsvoorstel van den aanvang af sterk bestreden, niet het minst wegens
| |
| |
de ongeschiktheid der bedrijfsbelasting (slecht geregelde progressie, uitsluiting der landbouwbedrijven van de belasting) voor verzwaring door opcenten. Thans kwam de heer Treub deze bestrijding versterken door een betoog, dat de strekking had, de overbodigheid dezer tijdelijke dekking aan te toonen, op grond waarvan hij de Regeering verzocht, het voorstel terug te nemen.
Van liberale zijde werd overigens het voorstel, dat ook daar in de afdeelingen grooten tegenstand had ontmoet, ondersteund.
Hadden de sociaaldemokraten, na de verwerping van hun amendement, de Regeering in den steek gelaten, haar voorstel zou zijn verworpen en daarmede de Minister van Financiën, zoo niet het gansche Kabinet, zijn gevallen. Uit de rede van den heer Treub, waarmede hij, na des Ministers afwijzing van zijn verzoek, de stem der vrijzinnig-demokraten aan het regeeringsvoorstel toezei, bleek wel, dat dezen, juist om een kabinetskrisis te voorkomen, hun eigen meening aan deze overweging opofferden. Een zoo groote overwinning op zichzelf hadden de sociaaldemokraten wel niet behoeven te behalen, om met het van meet af door hen in 't algemeen aanvaarde voorstel mede te gaan; maar toch waren de principiëele bezwaren tegen de beide belastingen, die de Regeering wilde verzwaren (met name wat de druk op de lagere inkomsten uit bedrijf en vermogen betreft) in het debat over hun amendement zoodanig naar voren gebracht, dat zij, hadden zij de Regeering op grond harer houding in zake Grondwet-kommissie en militaire politiek willen doen vallen, daartoe voldoende aanleiding uit dit debat hadden kunnen putten. Dat zij desniettegenstaande dezen Minister van Financiën een fair trial hebben gegeven, moge worden opgevat als een blijk van hun wil, om dit Kabinet niet anders dan noodgedrongen de gelegenheid te onthouden, hare financiëele en sociale plannen in konkreten vorm in te dienen en nader te toonen, of de weinig optimistische verwachtingen omtrent de grondwetsherziening al dan niet gegrond zijn. De val van dit Kabinet bij deze gelegenheid zou slechts een triomf zijn geweest voor de protektionistische belasting politiek, een uitslag die vooral de sociaaldemokraten niet anders dan bij volstrekte noodzakelijkheid voor hunne rekening zouden kunnen nemen.
| |
| |
Uit het voorafgaande is inmiddels gebleken, dat de afhankelijkheid der Regeering van de sociaaldemokraten wel het sterkst is bij de financiëele kwestie.
Ook de koloniale kwestie zal ik niet aanroeren. Trouwens zij stelt zich voor deze regeering niet anders dan voor de vorige - in tegenstelling met de financieele, wier oplossing juist voor een niet protektionistische regeering zoo bizonder moeilijk is.
Het defensie-vraagstuk heb ik in dit tijdschrift afzonderlijk aan de orde gesteld en wat daaromtrent bij de begrootings-debatten is voorgevallen, zal in het vervolg van mijn artikel ‘Oorlogs-weeën’ nader worden behandeld.
Hier vestig ik slechts de aandacht op de eigenaardige parlementaire positie, waarin de Minister van Oorlog verkeert. De sociaal-demokraten en vrijzinnig-demokraten zegden hem den steun op. Zelfs van de Unie-liberalen is hij niet zeker. Een paar daarvan, waaronder de militaire specialiteit, die bij de verkiezingen, in het vrijzinnig propagandaboek, de militaire eischen dier partij heeft verdedigd, stemden vóór de motie, waarin werd gekonstateerd, dat de vervulling dier eischen geen waarborg vindt in het optreden van dezen Minister. De kritiek van den heer Thomson, juist op de beginselen van den Minister, was scherp en onverzettelijk. Al bleek hij te zwichten voor de discipline zijner partij en zeide hij, na vrij wel alles wat de Minister in de stukken had beweerd, te hebben afgebroken, dezen voorloopig voor een jaar zijn ‘steun’ toe - door niemand werd diens positie moreel meer verzwakt dan door dezen partij- en beroepsgenoot. En bij de stemming over de oorlogsbegrooting stemden twee leden der Liberale-Unie tegen: behalve de heer Jannink de secretaris der Unie, de heer Roodhuizen, die reeds thans gelegenheid te over heeft gehad, om nader te overwegen, of ‘de schoonste uitvinding onzer eeuw’ ook niet een heel leelijken kant heeft. Men zal den heer Roodhuizen den tol der waardeering voor zijn eerlijkheid bij deze stemming te minder onthouden, als men bedenkt, hoezeer hij daardoor zijn eigen positie verzwaart als propagandist zijner Partij, die haar in de volksvergaderingen zal moeten verdedigen.
Zóó is het gekomen, dat dit Ministerie voor hare defensie- | |
| |
politiek niet steunt op links, maar tegen de partijen, die haar het naast staan, steunen moet op rechts. En de rechterzijde heeft zich deze gelegenheid om de regeering in hare macht te houden, niet willen laten ontglippen. De Katholieken, volgens hun program verplicht, tegen elke onbegrensde oorlogspolitiek stelling te nemen, van een regeering te eischen, dat zij haar militaire plannen vooraf bindt aan de voorwaarde, dat hunne financieele resultaten een zeker bedrag niet overschrijden, hadden tegen deze begrooting moeten stemmen. Toch stemden zij er vóór of...verlieten tijdig de vergadering. De gansche rechterzijde had instemmend gegrinnikt, toen de woordvoerder der anti-revolutionnairen, kapitein Duymaer van Twist, het optreden van dezen Minister toetste aan de verkiezingsleuzen der vrijzinnige-concentratie en op grond daarvan tot dezelfde konklusie kwam, die in de meergenoemde Sociaaldemokratische motie was neergelegd. Terwijl die motie werd toegelicht, ontbrak het niet aan uitroepen van toestemming rechts. Maar toen zij was voorgesteld, trad de heer Heemskerk naar voren, om te verklaren, dat de rechterzijde met de daarin geformuleerde konklusie niets had te maken en dus tegen zou stemmen.
De twintig stemmen vóór de motie kwamen dus van links; de Minister zag zijn steunpunt naar rechts verlegd; het vrijzinnige concentratie-ministerie kon zich slechts handhaven als concentratie-ministerie van de meer-konservatieve elementen links met de rechterzijde; de zelflaad-pistolen van den nieuwen minister troffen de ‘antithese’ in het hart.
Werd door dit incident de innerlijke voosheid der nieuwe regeering op nieuw in het licht gesteld, niet minder zwak bleek zij op een ander hoofdpunt van haar program: de grondwetsherziening.
De heer Rink heeft als advokaat een goeden naam - hoe zwak moet de zaak zijn, die hij zóó slecht bepleitte, als de samenstelling der Staatskommissie voor de grondwetsherziening!
Fel was daarover de aanval van rechts, van den heer Heemskerk; niet minder hevig die van links, van de sociaal-demokraten: beide partijen hadden het recht, zich over hunne uitsluiting uit die Kommissie te beklagen. De verdediging
| |
| |
van den Minister wekte hilariteit, zelfs bij zijn eigen vrienden; zijne argumenten zijn het noemen niet waard.
Maar bedenkelijker dan de samenstelling der Kommissie is haar taak, om voor de tegenstanders van algemeen kiesrecht en van de verdere demokratische ontwikkeling onzer staatsinstellingen, het blanko-artikel acceptabel te maken. Men behoeft uit de lijst der onderwerpen, ter behandeling door de Kommissie bij hare installatie met name genoemd, slechts te noemen: de vraag, of aan de Eerste Kamer het recht van amendement zal worden toegekend, om den ernst der zaak in te zien. Hoe vaak heeft niet de Fransche Senaat sociale maatregelen van de Kamer van Afgevaardigden op die wijze verminkt! Maar bovenal: welk een verplaatsing van invloed, en dat naar den plutokratischen, konservatieven kant!
Tot heden is, volgens het klassieke gezegde bij de instelling der Eerste Kamer, deze een ‘bolwerk van den Troon’. Daarvoor was haar recht, om wetten goed te keuren of af te stemmen, blijkbaar voldoende. Nu nog niet eens het algemeen kiesrecht wordt voorgesteld, doch slechts wegneming der belemmering daartegen uit de Grondwet wordt overwogen, gaat men maatregelen ontwerpen, om van haar te maken een bolwerk der bourgeoisie, die de arbeidersklasse alleen tot de politieke gelijkberechtiging wil toelaten, als zij een afzonderlijk orgaan heeft, waarin zij de wetten, uit het algemeen kiesrecht voortgekomen, kan fatsoeneeren naar haar eisch en belang. Nu moet de Eerste Kamer hebben het recht van amendement.
Ik weet niet, of dit verleggen van de macht in ons wetgevend lichaam van het Lager- naar het Hoogerhuis bij de toongevende staatsrechtgeleerden en politici der burgerklasse den noodigen steun zal vinden. Omdat een klasse, die in zichzelf geen kracht, in de algemeene nuttigheid van haar streven geen vertrouwen, in de politieke en ekonomische noodzakelijkheid van haar heerschappij geen geloof meer heeft, tot alles in staat is, moet men in dezen op het ergste zijn voorbereid.
Dat, als de stroom van het algemeen kiesrecht en de toenemende invloed der sociaaldemokratie niet meer te keeren is, de tegenstanders der demokratie, wien dat algemeen kiesrecht huns ondanks wordt opgedrongen, naar andere middelen grij- | |
| |
pen, om hun bedreigde zaak tijdelijk te redden, is verklaarbaar.
Maar dat een regeering, voortgekomen uit partijen, die de arbeiders hebben lekker gemaakt, door hun het blanko-artikel voor te stellen als eene stap naar de demokratie - dat zulk een regeering de aristokratie en het konservatisme uitnoodigt, den weg, waarop die stap zal worden gezet, zoodanig te verleggen, dat hij ten slotte leidt naar een verzwakking der demokratie - dat is een onoprechtheid, die grenst aan verraad, dat is de arbeidersklasse getart en bespot in het dierbaarste van haar tegenwoordig politiek streven.
Tenzij de Regeering, als het rapport der Kommissie dergelijke voorstellen bevat, deze naast zich neerlegt en zich zorgvuldig onthoudt van eenig bijvoegsel tot haar blanko-artikel, dat de uitwerking daarvan in demokratische richting zou vervalschen, staat haar bij de behandeling der grondwetsherziening een bittere strijd met de sociaaldemokraten te wachten, een strijd, die zeker niet alleen in de Kamer zal worden gevoerd.
Maar stelt zij op die wijze de arbeiders niet te leur, dan doet zij het de konservatieven, bij wie zij immers door de instelling, maar vooral ook bij de installatie der Staatskommissie verwachtingen heeft opgewekt, die zij dan niet zal kunnen bevredigen.
Zoo doemt reeds thans aan de kim de donkere bank op, die een storm verkondt, waarin het zwakke scheepje dezer Regeering moeite zal hebben, niet ten onder te gaan. |
|