De Beweging. Jaargang 1(1905)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 293] [p. 293] Verzen Van Karel van de Woestijne. I Herfstdeun Een zelfde droom die wies op beider aangezichten en heeft op géen van beider weze' een lach genood, en voor ons oog, gekeerd van geer'ge dage-lichten, geloken, rees het beeld van eindlijk vreed'gen dood. Geen meren meer waar 't keerend-welig avond-wazen een wisselend geneucht van eendre weelden breidt; een zelfde droom alleen die vreezen en verbazen en stiller vreugd de vreê der eeuwigheden wijdt. Een droom die, blijde en bleek van éen-genoten zoenen, beschaamd om eigen diepte in needrig heil verloom'; een droom, een will'ge droom van eindeloos verzoenen; een schoone en vreemde droom van wèlke rust? Een droom... [pagina 294] [p. 294] II Lied Ons lust, van dubblen drift verlamd, klopte aan de poort met moede vuiste; - en 't oude huis, van rouw beklamd, verwonderlijk-ontwakend, druischte... Ons wee-moed dan, ten boom gegaan die 't laatst-verdroomde heil behoedde: zie, beider naam, ter schors bevaên, was eene blijde wonde, en bloedde... o Vreemd begoochelende klem om harten waar de liefde duistert... Ons stem heeft in een meisjes-stem, verwonderd, vroegre vreugd beluisterd. En 't gore roerelooze moer waar droom na droomen hooploos zegen: o torve erinn'ring, teeder snoer van peerle aan peerle aan-een geregen... - Dan hebben wij ter hardste rots het beeld van beider min gedreven; en zie: ons wrevelige trots herkende 't keerend beeld van 't Leven. Vorige Volgende