| |
| |
| |
Een crisis van impotentie
Door Mr. P.J. Troelstra.
(Slot.)
In mijn vorig artikel heb ik uit de getalsterkte, de programs en de onderlinge verhouding der vrijzinnige groepen in de nieuwe Kamer trachten aan te toonen, dat een ‘vrijzinnige’ regeering een onmogelijkheid is.
Toch is inmiddels een ministerie opgetreden, door den leider der vrijzinnige koncentratie samengesteld en alleen uit vrijzinnigen bestaande.
Wat zal de politieke signatuur van dit ministerie zijn?
Het kan niet anders dan als vrucht der Kuyperiaansche antithese worden beschouwd. En de oud-liberalen, èn de koncentratie-vrijzinnigen hebben; hoewel in theorie die antithese verwerpend, haar door hun streven naar een vrijzinnige, antiklerikale meerderheid gehuldigd. Het ontbreken van een hoofdpunt op hun program, waarom ook bepaalde elementen uit de ‘christelijke’ groepen zich konden scharen, liet de christelijke koalitie feitelijk intact, handhaafde den bestaanden grondslag der partijgroepeering. Op dien grondslag hebben de vrijzinnigen den verkiezingsstrijd gevoerd; na de overwinning echter is blijkbaar in hunne kringen de wensch opgekomen, om zoo mogelijk dien grondslag te verlaten. Men denke aan het aandringen der liberale pers op een ‘verzoenende houding’ bij de klerikalen; aan de afkeuring van den grondslag der nieuwe regeeringskombinatie door een blad als de Nieuwe Courant en aan de klacht van dat blad, dat geene groep der
| |
| |
rechterzijde bereid is gevonden, de verantwoordelijkheid voor de nieuwe regeering mede op zich te nemen. Blijkbaar stond den oud-liberalen, altans een deel van hen, de vorming van een nieuw konservatief centrum voor den geest. Dit onmiddellijk na den fellen strijd van rechts en links te vormen, moest echter een onmogelijkheid blijken. Hadden de oudliberalen dit gewild, zij hadden niet, als ‘vrijzinnigen’, tegen de klerikalen - doch als konservatieven tegen de demokraten en socialisten moeten optrekken. Thans staat nog steeds de noodlottige antithese tusschen Lohman en Röell en al behoeft men geen profeet te zijn, om de geleidelijke verwording dier antithese en op den duur, misschien reeds in het thans aangevangen parlementaire tijdperk, de wording eener konservatieve partijkombinatie als waarschijnlijk voor te stellen - dit alles zal zich dan niet krachtens, doch ondanks den opzet van den pas uitgevochten strijd, als gevolg van andere oorzaken, moeten ontwikkelen.
Dat de nieuwe regeering zelve leelijk met haar vrijzinnigheid verlegen zit, blijkt wel uit die ongewone zinsnede aan het slot der Troonrede, waarin zij mededeelt, bij de uitvoering harer aangekondigde voornemens zooveel doenlijk rekening te zullen houden met de wenschen van alle groepen van het volk, zonder onderscheid van richting.
Deze verklaring is òf totaal overbodig, òf alleen als bewijs van politieke onmacht en als beroep op steun van alle groepen van rechts en links op te vatten.
Dat een regeering bij alles wat zij doet, ‘zooveel doenlijk’ rekening houdt met de wenschen van alle groepen in het volk, spreekt wel van zelf. Nog nooit heeft een regeering gemeend of beweerd, dat zij het tegendeel wilde. Dit behoeft dus niet afzonderlijk te worden verklaard.
Daarom kan uit deze woorden niets anders worden gelezen, dan dat deze Regeering zich zal beijveren, zoo weinig ‘vrijzinnig’, zoo neutraal mogelijk te zijn, geen aanstoot te geven aan de rechterzijde en met deze te regeeren.
Indien dus deze regeering, ondanks hare vermomming, vrijzinnig is, dan is zij vrijzinnig-tegen-wil-en-dank. Daarom heeft de eigenlijke kabinetsformateur, de heer Goeman Borgesius, zich bescheidenlijk op den achtergrond gehouden.
| |
| |
Daarom schittert aan het hoofd van deze koncentratie van Liberale Unie en Vrijzinnig-demokratischen Bond niet het tweegesternte Borgesius - Drucker. Daarom treedt dit ministerie op onder aanvoering van iemand, die waarschijnlijk een uitgeslapen financier, doch op politiek gebied een ongerepte maagd is, wiens verschijning als minister-president achter de groene tafel tot de tegenstanders van rechts en links schijnt te zeggen: ‘spaart onze onschuld!’ Daarom zijn van de meer bekende staatslieden zij gekozen, die, als de heeren Rink en Fock, meer tot de specialiteiten in de Kamer, dan tot de leidende politici behooren, wat eveneens kan gezegd worden van den heer van Raalte, terwijl de heer Veegens, eenmaal een zeer geprononceerd demokraat, eenige jaren van politieke rust achter zich heeft. Uit dit alles spreekt de zucht, om aan het Ministerie een karakter te geven, dat het in staat stelt, al naar het gevalt, met alle elementen in de Kamer te regeeren, deze beurtelings tegen elkander uitspelend, de eene groep met de andere bestrijdend, van het eene steunpunt op het andere overwippend, een voortdurende parlementaire eierdans uitvoerend, tot de heeren er aamechtig bij neervallen.
Maar niet van een Ministerie zelf hangt het af, hoe vernuftig samengesteld, met welke fijne berekeningen ook gekonstrueerd, bij welke elementen in de Kamer het zijn steunpunt zal moeten zoeken. Daarbij speelt o.a. zijn wordingsgeschiedenis een groote rol, terwijl geen werkprogram, hoe handig bedacht, het beschermen kan tegen politieke incidenten, al dan niet voortvloeiende uit feiten van den dag, die in de hand van partijen, wier belang den val van het Ministerie eischt, een welkom wapen zijn, om het te wippen.
Een regeering zonder een krachtig beginsel, niet steunende op eene door geestverwantschap of discipline homogeene meerderheid, is in elk geval niet voldoende uitgerust tot den strijd, die het wacht. Verstopt het zijn beginsel, de tegenstander zal het te voorschijn weten te halen; veinst het politieke neutraliteit, men zal het tot kleur bekennen weten te dwingen; predikt het vrede, men zal het den strijd opdringen; steunt het op rechts, het zal links van zich vervreemden en omgekeerd - in één woord: om de levenskracht van een ministerie te bepalen, dient men zich los te maken van alle berekeningen,
| |
| |
gebouwd op andere feiten, dan die met zijne wording en principieele gesteldheid in verband staan.
En dan wascht geen water van de zee het af: de stembusstrijd van dit jaar, zoowel als zijne samenstelling, stempelen dit ministerie tot een ‘vrijzinnig’, tot een anti-klerikaal kabinet. Wil het de konsekwenties trekken van dien strijd, dan dient het zijn bestaan niet afhankelijk te stellen van de goedwilligheid der partijen, die het dezen zomer met zoo groote felheid te lijf is gegaan en onder zoo hevig gejuich heeft overwonnen; doch dan moet het zijne steunpunten zoeken aan de linkerzijde der Kamer, bij die partijen, waarnaast of waarmede het bij de herstemmingen de Christelijke koalitie ten val heeft gebracht. Dan moet het dus steunen, rechts op de oud-liberalen, links op de sociaal-demokraten - met de weinig bemoedigende wetenschap, dat het, zelfs met dien steun, over niet meer dan 52 stemmen in de Kamer kan beschikken.
Bij die 52 stemmen zijn niet meer dan 7 sociaal-demokratische. Maar niet slechts van die 7 stemmen in de Kamer hangt het af, in hoeverre de regeeringspartijen rekening zullen hebben te houden met de sociaal-demokraten. De vrijzinnige partijen zouden het zonder den steun der sociaal-demokraten bij de herstemmingen in menig distrikt tegen den klerikaal hebben moeten afleggen. In onderstaand lijstje bevat de eerste kolom de namen der kiesdistrikten, waar een vrijzinnige zonder de hulp der sociaaldemokraten bij de herstemmingen zou zijn gevallen; de tweede kolom de namen der gekozen kandidaten; de derde de meerderheid, door hen boven den klerikaal verkregen en de vierde het getal stemmen, bij eerste stemming op den soc.-dem. kandidaat uitgebracht:
Amsterdam II |
Lely |
118 |
609 |
Amsterdam VII |
Blooker |
128 |
209 |
Arnhem |
Eland |
531 |
960 |
Dordrecht |
Van Gijn |
338 |
739 |
Enkhuizen |
Borgesius |
103 |
124 |
Gouda |
Van Doorn |
259 |
669 |
Den Haag I |
Limburg |
70 |
1370 |
Haarlem |
Van Styrum |
551 |
1072 |
Lochem |
Jannink |
1758 |
2108 |
Rotterdam I |
v.d. Bergh |
113 |
1520 |
| |
| |
Rotterdam II |
De Klerk |
501 |
557 |
Rotterdam IV |
Plate |
365 |
476 |
Utrecht I |
Van Karnebeek |
1136 |
1168 |
Utrecht II |
Roëll |
462 |
964 |
Zuidhorn |
Zijlma |
617 |
1124 |
Zutfen |
Lieftinck |
775 |
917 |
Hieruit blijkt, dat de zuiver vrijzinnige minderheid, die thans de 48 klerikalen overvleugelt, zonder den steun der socialistische kiezers niet 45, doch 29 zou hebben bedragen. Misschien zal men zeggen, dat onder die socialistische kiezers, bij hun keuze tusschen Kuyper en de vrijzinnigen, ook een anti-klerikaal element heeft meegesproken. Ik wil het, voor een deel dier kiezers altans, niet ontkennen; hoewel ik uitdrukkelijk erop wijs, dat een werkelijk demokratische regeering, die aan sociale eischen had voldaan, óók indien zij onder Christelijke vlag had geregeerd, de socialistische kiezers in de meeste der bovengenoemde distrikten niet tegen, doch vóór zich zou hebben gehad, zoodra de keuze liep tusschen haar en een oud- of unie-liberaal. Ook: dat de eigenlijk gezegde arbeidersbeweging, de politieke zoowel als de vakbeweging, daarom ten slotte zoo voluit met de vrijzinnigen ‘tegen Kuyper’ is opgetrokken, omdat deze door zijne dwangwetten, door zijne kneveling der vakbeweging, door zijne anti-socialistische politiek, door alle renteniers en kruiëniers in 't geweer te roepen tegen de sociaaldemokratie - haar heeft getart, moreel gedwongen, het voor haar tot een zaak van eer en een plicht van zelfbehoud heeft gemaakt, hem te doen vallen, zoodra de gelegenheid daarvoor gunstig bleek.
Kuyper heeft van de moderne arbeidersbeweging de rekening van de dwangwetten thuis gekregen. Kan er ‘Christelijk’ worden geregeerd, zonder voortdurende, systematische, met mystieke leuzen gewijde reaktie tegen het nieuwe leven, dat uit de ekonomische ontwikkeling en uit de organisatie der arbeidersklasse opbloeit - deze heeft geen reden, zich tegenover een dergelijke burgerlijke regeering warmer te maken dan tegenover elke andere. Maar Kuyper heeft dat niet gekund; niet slechts de spoorwegarbeiders, maar ook de marinematrozen, de rijkswerklieden, postbeambten, onderwijzers en andere ambtenaren hebben dit ondervonden. Wat daar aan eigen organi- | |
| |
satie, aan politiek besef, aan breeder, hooger leven onder deze staatsburgers opkwam, was hem verdacht, onsympathiek, moest worden geknot en gefnuikt, hoogstens ingeruild tegen een stelsel van regeeringsvoogdij, die eerstens onmogelijk den betrokkenen dàt kan verschaffen, wat eigen vrije organisatie geeft en tweedens een leger van kruipers en hielenlikkers der autoriteiten kweekt, verdeeldheid en afgunst stelt in de plaats van solidariteit, die voorname drijfkracht van de zedelijke en sociale verheffing der arbeidersklasse. Dit alles hebben de strijdende arbeiders gevoeld en daarom moesten zij, toen na de eerste stemming Kuyper's val mogelijk bleek, als één man hunne schouders zetten onder dat groote werk. Het optreden der sociaal-demokratische kiezers had dus eene sociale drijfveer: de klerikale regeering had zich voor hen niet wegens haar philosophisch uitgangspunt of hare godsdienstige leuzen, doch wegens haar anti-sociaal, reaktionair politiek optreden onmogelijk gemaakt. En zelfs de meer demokratische ‘christelijke’ kandidaten moesten bij den strijd der arbeiders tegen die regeering door hen bij meer konservatieve liberalen worden ten achter gesteld, omdat zij, aan de koalitie verknocht, als demokraten
verloren en slechts handlangers der Reaktie gebleven waren - omdat ten slotte, de strijd niet liep tusschen personen, doch tusschen partijen en partijgroepeeringen. Is hiermede het optreden der sociaaldemokraten bij de herstemmingen en hun aandeel in de wording der tegenwoordige regeering verklaard - tevens is aangegeven, wat de sociaaldemokraten van haar zullen verwachten. Allereerst: de nieuwe krachten, die zich vormen in de onderste lagen des volks, in het proletariaat, a fair chance geven. Politieke rechten aan alle burgers: algemeen kiesrecht; vrijheid van vakorganisatie en politieke aktie voor ambtenaren, beambten, civiele zoowel als militaire, voor rijks-, provinciale en gemeentewerklieden; algemeen verplicht kosteloos onderwijs voor het volkskind; wegneming aldus van politieke en geestelijke beletselen, die de uit eigen aandrang opgekomen ontwikkeling der arbeidersklasse in den weg staan. Op ekonomisch gebied een werkelijke sociale wetgeving, die den arbeider niet bindt en belast met nieuwe verplichtingen en daarmee gepaard gaande kosten (verzekerings-of spaardwang); doch een deel van den druk, dien het kapi- | |
| |
talistisch stelsel op den loonarbeider legt, van zijne schouders neemt, hem aldus de gelegenheid latende, wat hij van zijne verdienste missen kan te besteden voor zijne vakvereeniging en politieke partij, voor lectuur en kunst, voor de wassende behoeften, die een in opleving verkeerende klasse aan zijne leden stelt. Een arbeidskontrakt, dat nauwgezet de vrijheid van beweging der arbeiders ontziet: een arbeidswet, die bewust heenstuurt naar den achturendag, reeds thans den tienurendag als maximum stelt, kinderarbeid tot het veertiende jaar verbiedt, leerplicht tot dien leeftijd invoert met sociale voorziening voor onvermogenden en de vele categoriën van arbeiders, thans buitengesloten, in de arbeiders-bescherming betrekt. Verbetering en uitbouw van de wetgeving op de
volksgezondheid, waaronder bestrijding van tuberculose; verbetering der woningwet met zwaardere verplichtingen op de gemeente, óók (in groote steden) wat het verkeerswezen betreft. - Ziedaar eenige punten, die zich hierbij op den voorgrond dringen.
Dit alles is geen socialisme; doch een politiek, die in plaats van reaktie bevordering wil van den socialen groei - ‘vooruitstrevende’ politiek, als men wil.
Dat de kosten eener dergelijke politiek alleen door een demokratische herziening van ons belastingstelsel en door ingrijpende, direkte bezuiniging op militaire uitgaven zijn te bestrijden, behoeft geen nader betoog. Zelfs de zeven millioen van den heer Treub zijn hiervoor totaal onvoldoende.
Ziehier dus een program, dat de socialistische kiezers deze regeering bij haar optreden kunnen aanbieden, waarvan zij in hoofdzaak de vervulling vragen, zal die Regeering aan hunne wenschen tegemoet komen, voor zoover dit binnen het raam der burgerlijke maatschappij van een werkelijk vooruitstrevende regeering mag worden geëischt.
Zal hiervan iets tot stand komen?
De Troonrede verspreidt over deze punten slechts weinig licht. Alleen doet de financieele paragraaf, die wel op versterking der middelen aandringt, doch niet zegt, waarin die middelen bestaan, het vermoeden rijzen, dat de impotentie dezer regeering wel het sterkst zal blijken op belasting-gebied; ook is het reeds thans duidelijk, dat de ‘verplichte verzekering tegen ouderdom en invaliditeit’, een stelsel, door de arbeiders- | |
| |
beweging in ons land op boven aangevoerde gronden verworpen, door het uitblijven van den gouden regen, waarnaar de Regeering de lezers der Troonrede met verlangen doet uitzien, weer voor minstens vier jaren zal worden uitgesteld. Over de arbeidswet wordt niet gesproken en van eenige wijziging van het ontwerp-arbeidskontrakt, ter tegemoetkoming aan de bezwaren der vakbeweging, wordt niet gerept. De militaire paragraaf laat, wat het leger betreft, niet toe, bezuiniging te verwachten, daar het grootere contingent de baten van den korteren diensttijd zal verslinden en de snellere afbouw der stelling-Amsterdam doet zelfs het ergste vreezen. En wat het eerste punt van elk demokratisch program, het algemeen kiesrecht, betreft, zoo is zelfs het befaamde blanko-artikel nog meer blanko gemaakt, door de indiening daarvan afhankelijk te stellen van óók nog andere punten van grondwetsherziening, ter bestudeering waarvan eerst nog een Staatskommissie zal worden benoemd.
Intusschen is het oogenblik voor een definitief oordeel over de plannen dezer Regeering eerst gekomen, als zij bij de begrootingsdebatten volledige opening van zaken heeft gegeven. Voorloopig is reeds genoeg gebleken, om aan te nemen, dat haar zwakheid van oorsprong en samenstelling, zich in haar eerste daad, in haar program, duidelijk weerspiegelt. En als men de beide groepen, waarbij zij haar steun behoort te zoeken, met elkander vergelijkt, dan is het te verwachten, dat de ongunst harer geboorte en van het getij bij haar eerste optreden, gedurende haar verdere bestaan eerder zal verergeren, dan verbeteren.
Want de beide polen, waartusschen het Ministerie zich moet bewegen, vormen onverzoenlijke tegenstellingen. Afkeer van algemeen kiesrecht hier - de eisch, om het vóóraan op het program te plaatsen, daar; zorg voor te groote staatsbemoeiing, zucht naar beperking van strafbepalingen tegen en lasten op ondernemers ten bate hunner werklieden, hier - drang naar ingrijpende, effectieve sociale hervorming op kosten der bezittende klasse, daar; gulheid in zake militaire uitgaven, als assurantiepremie van het kapitaal tegen binnenlandsche beroeringen, hier - ‘geen man en geen cent’ daar; onwil tot demokratiseering van ons belastingstelsel hier - drang naar
| |
| |
ontlasting der kleinen en zwaardere progressieve belasting van inkomens en erfenissen, daar - ziedaar in praktische zaken belichaamd de beide uitersten van Kapitaal contra Arbeid, van konservatisme en socialisme, waartusschen, zoo vaak zij steunen moet op de groepen links, deze Regeering zal moeten zien te bemiddelen.
Van vrijzinnig-demokratische zijde heeft men reeds getracht, deze beide uitersten door een gemoedelijk woord tot elkander te brengen. Tot de oud-liberalen zegt men: Gij wilt een vrijzinnige regeering? Goed, die zult ge hebben. Maar begrijp dan ook goed den toestand: we kunnen het zonder de hulp der sociaaldemokraten niet stellen. Die hulp krijgen of behouden wij slechts, als we demokratisch zijn. Een vrijzinnigheid zonder demokratie is in onzen tijd, speciaal voor Nederlandsche verhoudingen, een anachronisme. Wordt dus een beetje demokratisch, mijne heeren; we maken u dat met het blanko-artikel al zoo gemakkelijk mogelijk. Maar daar zonder gaat het niet meer.
Tot de sociaaldemokraten richten de heeren inmiddels het volgende wijze woord: Gij zijt ons bij de verkiezingen nog al meegevallen. ‘Tegen Kuyper’ hebt ge u bij de herstemmingen gericht; ge waart toen zoo verstandig, aan ons uwe stem te geven. Gaat nu door in die lijn. Denkt eraan, ge zijt zelf maar een klein klubje; ge hebt te kiezen tusschen Kuyper en ons. Als ge onze regeering nu niet steunt, dan komt Kuyper weer; bij de gedachte aan zoo iets vreeselijks behoort gij te rillen en te beven. Blijft, bidden wij u, in die heilzame stemming, opdat gij een beetje zult machtig worden van de staatsmanswijsheid, die ons zoolang sierde en ons zooveel kamerzetels, ja zelfs een paar portefeuilles bezorgde en die u zal leeren, uwe eischen te matigen. Laat u nu niet meer allereerst beheerschen door die dwaze denkbeelden over toekomststaat en klassenstrijd, waarmee ge ons en de natie slechts drukte en moeite veroorzaakt en waarvan Treub u den onzin immers reeds zwart op wit heeft aangetoond. Weest praktisch, mijne heeren, en bedenkt, dat wij, om Kuyper er onder te houden, afhangen van de oudliberalen. Dezen zitten ons leelijk in den weg voor allerlei zaken, die gij en wij gaarne zouden willen; maar dat is nu eenmaal niet anders, daarmee hebben wij rekening te houden.
| |
| |
Gij hebt vóór alles te beseffen, dat deze regeering mede door uw optreden is ontstaan, dat ge nu mede voor haar voortbestaan verantwoordelijk zijt en daaraan uw private liefhebberijen hebt ondergeschikt te maken. Als ge u daaraan braaf houdt, dan zal er ook, voor zoover dat mogelijk is, op uwe wenschen worden gelet en dan zullen we met z'n tweeënvijftigen heel rustig en gezellig, in genoeglijke tempering, deze vier jaar kunnen regeeren.
Of deze gemoedelijke raadgevingen doel zullen treffen? Zeer zeker niet. De oud-liberalen zullen met de konservatieven ter rechterzijde de Regeering den voet dwars zetten, zoodra zij den socialisten te veel in het gevlei komt, - de sociaal-demokraten toonden reeds onder het kabinet Pierson-Borgesius, dat zij een liberale regeering niet steunen om wat zij is, doch, waar zij dit verdient, om wat zij doet - en dat zij, waar zij als sociaal-demokraten de verantwoordelijkheid voor die daden niet kunnen aanvaarden, de handhaving van hun beginsel en hunner zelfstandigheid stellen boven die eener liberale regeering. De sociaal-demokraten staan principieel tegenover de kapitalistische ordening der huidige maatschappij en politiek tegenover de heerschende klasse, de bourgeoisie. Als deze ten prooi is geraakt aan een politieke onmacht, die haar eene helft dwingt, met leugens te regeeren en de andere, haar eigen beginsel te vermoffelen en bij de gratie harer meest principieele tegenstanders de regeering te aanvaarden, dan is dat niet de schuld der sociaal-demokratie, doch van een systeem, resp. eener klasse, die zij juist bestrijdt. Blijkt de nieuwe Regeering ontijdig aan haar eigen impotentie te gronde te moeten gaan, dan voltrekt zich daarbij aan haar het vonnis, door de wereldgeschiedenis steeds uitgesproken over klassen en partijen, uit wier eigen leven, uit wier eigen drang niet meer de scheppingskracht voortkwam, noodig om aan de maatschappij de nieuwe vormen en organen te geven, die door hare ontwikkeling werden vereischt. Is Kuyper gestruikeld over zijne reaktie, laat de liberale regeering zorgen, dat zij niet struikelt over het konservatisme harer eigen geestverwanten. Een sociaal-demokratische partij, die zich bij voorbaat ging abonneeren op een regeering als de tegenwoordige, zou de voortstuwende kracht, die ze juist op zwakke
| |
| |
burgerlijke regeeringen moet uitoefenen, bij voorbaat prijs geven.
Het eenige, wat van de sociaal-demokraten op grond hunner houding bij de herstemmingen mag worden verwacht, is, dat zij niet zonder noodzaak, waar hun eigen wezen of program het niet eischt, de regeering moeilijkheden in den weg zullen leggen. Oòk, dat zij zich niet door de klerikalen zullen laten gebruiken als instrument, om de liberalen een beentje te lichten, alleen om de klerikalen weer aan het roer te helpen. Waar dit, met ongerepte handhaving van het eigen streven der sociaaldemokratie, mogelijk is, kan deze hare medewerking verleenen aan hetgeen de regeering doet of voorstelt. Zoodra deze, door haar onmacht of onwil, door toegeven aan dezelfde reaktie, die de arbeidersbeweging tegen Kuyper in 't geweer bracht, toont, voor den socialen vooruitgang van ons volk een dood of schadelijk element te zijn, zal de sociaaldemokratie geen reden, ja geen recht hebben, haar de hand boven het hoofd te houden.
Ik behoef, na het bovenstaande, niet meer te zeggen, dat ik in dit opzicht zeer sceptisch gestemd ben. Het beste, wat deze regeering ons leveren zal, zal waarschijnlijk blijken te zijn: nieuw bewijs-materiaal voor de politieke onmacht der Nederlandsche bourgeoisie, dus versterkten aandrang om ‘de nieuwe kracht’, de arbeidersklasse, te verheffen, weerbaar te maken, te organiseeren, met politieke rechten te wapenen, rijp te maken voor de taak, om eenmaal, en liefst zoo spoedig mogelijk, van de politiek uitgeleefde bezittende klasse de leiding van zaken over te nemen. Deze arbeid moet niet slechts in, doch grootendeels buiten het Parlement worden verricht.
Een andere houding dan de door mij geschetste kan de Regeering niet verwachten van een partij, die steeds en ook bij de laatste verkiezingen heeft getoond, waar zij liberalen steunt, dit niet te doen bij wijze van compromis, op grond eener afspraak of overeenkomst, doch op grond van haar eigen motieven, ter bevordering van een eigen streven, zonder afspraak of verbond, zonder handel of uitruiling, geheel vrij en zelfstandig.
Dat door deze stevige positie der sociaaldemokraten die der Regeering, waar zij van de linkerzijde moet afhangen, te
| |
| |
zwakker wordt, ligt voor de hand. Daarom is het zeer verklaarbaar, dat de Regeering reeds van meet af zal trachten, zich aan de konsekwentie harer eigen wordingsgeschiedenis zooveel mogelijk te onttrekken. Zij kan dit alleen doen, door te steunen op rechts; het zal haar niet moeilijk vallen, daar steun te vinden, zoolang zij loopt aan den leiband der oudliberalen. Het was Lohman nooit ernst met de Christelijke antithese; hij bestreed haar met woorden en gebruikte haar slechts, om zich en zijnen vrienden de demokratie van het lijf te houden. En - teekenend feit! - de ontvangst, die de Troonrede bij zijn orgaan, de Nederlander, heeft gevonden, toont duidelijk aan, dat hij ook thans weer de armen heeft geopend, om de nieuwe Regeering aan zijn hart, en daarmee het beetje demokratie, dat zij bezit, dood te drukken. De welkomstgroet van dit blad is te merkwaardig, om ze niet over te nemen:
‘De eerste Troonrede, onder verantwoordelijkheid van het nieuwe Ministerie uitgesproken, maakt in menig opzicht een goeden indruk.
Er loopt een draad van verzoeningsgezindheid door, welke er op schijnt te wijzen, dat de ministers, zich losmakende van de onreinheid der verkiezingen, zooveel doenlijk de continuïteit met het vorig kabinet willen bevorderen.
Over 't algemeen is de Troonrede aan partijtendenzen gespeend. Velen zullen dit niet onnatuurlijk achten, met 't oog op de meerderheid der Eerste Kamer en de minderheid van 48 in de Tweede in verband met het gebrek aan homogeniteit onder de meerderheid der Tweede. Niettemin kan, welk dan ook het motief zij, de oppositie in deze juiste opvatting van het Kabinet te meer aanleiding vinden tot een welwillendafwachtende houding.
Op één gewichtig punt is er een uitzondering. De clausule omtrent de grondwetsherziening drukt op de rede een sterk sprekend partijstempel, een vlek die zelfs twijfel wekt aan de goede bedoelingen in de rest van den inhoud doorstralende. Daarvoor spant de Regeering in exclusieven zin haar boog over twee groepen; zoekt aanknooping in het minst frissche van het optreden dier groepen; drukt zichzelf een partijstigma in.
Natuurlijk is dit voor ons geen reden om onze houding van
| |
| |
welwillende afwachting te laten varen. Misschien, en naar te hopen valt, blijft dit spel een hors d'oeuvre, niet kenmerkend voor de overige Regeeringsdaden. Het landbelang eischt, er dan die daden niet op aan te zien. Doch behoedzaamheid is nu te meer gerechtvaardigd’.
Het zal nu grootendeels afhangen van de meer demokratische elementen ter rechterzijde, of de Regeering gedwongen zal zijn, op den duur de 8 christelijk-historische en bijna al de 25 katholieke stemmen in de Kamer als het bolwerk te beschouwen, waarachter zij zich in tijden van hevigen strijd zal moeten terugtrekken. Mochten ‘demokraten’ als Talma en Aalberse (van den laatste meldde immers de faam, dat hij dit is!) nu den tijd gekomen achten, om hunne demokratische woorden in daden om te zetten, dan zou de Regeering misschien nu en dan het konservatieve bataljon van links kunnen ontberen, om met het demokratische bataljon van rechts èn de sociaal-demokraten, tegen de konservatieven van alle gading in, demokratische of sociale hervormingen te verwezenlijken. Het is echter, gezien het verleden der rechtsche demokraten en het gemis van durf en kracht der Regeering, niet waarschijnlijk dat zulke gevallen zich zullen voordoen.
Voorloopig staat dus deze Regeering in het teeken van ‘de neutrale zône’, dat is: van het behoud. Zij voelt zich te zwak, om op haar eigen schip haar eigen vlag te hijschen. Die kapitein op dat schip moest zijn, bleef als stuurman staan aan den wal. Koers en bestemming van het schip zijn onbekend. De bemanning bestaat slechts voor een klein deel uit bevaren zeelieden. Men mompelt zelfs van onzeewaardigheid. De reeders zien het met zwaar gemoed zee kiezen; nijdige konkurrenten-voorspellen, dat het bij den eersten storm zal worden stuk geslagen.
Daar vaart het schip heen.....‘Op hoop van Zegen.’
De crisis van impotentie is niet opgelost, doch slechts een nieuwe fase ingetreden.
20 Sept. 1905. |
|