| |
| |
| |
Verzen
Door Giza Ritschl.
Waarom kijkt gij mij zoo lachend aan,
Zijt gij blij om mijn droeve traan
Die ik niet verhoeden kan?
Van smart vervuld is mijn gemoed
Straks valt u een rijke tranenvloed,
Die zal mijn hart genezen.
Dan ga ik zingen over mijn verdriet,
Een lied uit smart geboren;
Dan is het mijn ziel die stil geniet,
Uw lach kan haar niet storen.
*
Om u ga ik heen, mijn afscheidslied laat ik klinken.
Lief, neem 't glas, laat ons zamen drinken.
Gij weent? Ik jubel, ik heb geen tranen meer,
Mijn smart wordt trots door een bittere liefdeleer.
| |
| |
Verlicht zijn mijn wegen door een licht van ver,
Nu laat ik mij leiden door een nieuwe ster.
Uit het duister steeg 't licht voor mij, boven mij.
Lief, vaarwel, wees blij dat ik niet schrei.
Wij beiden gaan een nieuw leven tegemoet,
Daarom groet ik u met mijn laatste groet.
Laat ons afscheid nemen in feestelijken schijn,
Laat ons denken dat wij voor elkaar gestorven zijn.
*
Hoe zeer heb ik u lief - en waarom heb ik u lief,
Waarom staart gij mij aan, waarom wilt ge niet gaan,
Gij zijt niet van mij en toch ben ik blij,
Wanneer ik u aanschouw, ach ik arme vrouw,
Dan zie ik mijn waan, - ach, hoe kan 't bestaan -
Uit mijn oog parelt een traan, ik moet hier vandaan
Om u mijn lief, mijn lief.
De nacht is stil. - Zacht schijnt de maan.
Vaarwel, mijn lief, ik ben gegaan
Ver weg van u, mijn lief, mijn lief.
*
Wolken hoog, gij werdt gedreven
Donkere wolken, ik zie u zweven
| |
| |
Waarom, waarheen zoo drijvend,
Snellend, razend, dreigend
Klinkt uw groet voor mij.
Mijn blikken vervolgen u urenlang,
Gij grijze booze vrienden.
Ach, gij maakt mij mijn harte bang:
Nu kan ik mijn weg niet vinden.
*
Ik ben wild als een kind,
Ik lach als bonte bloemen.
In een lied van mijn zijn,
Zal zich zijn ziel verblijn.
Tonen van vreugd moet hij dan drinken,
Tonen van weemoed zullen zoet klinken,
Tonen van mij ontroeren hem dan,
Tonen zeggen dat ik zonder hem niet leven kan.
*
Tranen, zoete tranen glijden
Uit mijn ziele, uit mijn harte
Parelen zij een voor een.
Tranen zij, die bevend vallen,
Tranen mijn, ja gij zijt allen
| |
| |
Mij zoo lief om mijne smarte,
Om mijn liefde in mijn harte,
Om mijn liefde in mijn ziel.
*
Gelijk van eene meeuw de wieken uitgeslagen,
Die dan vliegende glijdt over de zee
Zoo wijd en zijd zend ik mijn klagen
Mijn hartebloed bruist wild in mij,
Daarom, gaat van mijne wegen, gaat.
Want dreigend stijgt het kwaad in mij,
't Bittere kwaad van de haat.
*
Aan mijn vriend Willem Royaards.
O, wondere vogel, waar vliegt gij heen?
Waarom vliegt gij zoo alleen
Is uw jagen, blij, droef, bang
Ik zal naar u luisteren met mijn hart
Want in mij woont een groote smart,
Vertrouw mij, ik zal u niet verraden
Ook ik ben steeds vast beraden,
Verlaten van lief, verlaten van allen
| |
| |
Toe, laat voor mij uw liederen schallen
Laat ons jubelen in 't verborgene,
Laat ons vergeten het gestorvene
*
Op een dorre tak zit een duifje klagend te klagen
Van uit de verte hoor ik steeds vragend vragen
De nachtegaal zong van morgen al vroeg
maar de lieve lijster hoorde ik vandaag
Zij is zeker al vertrokken met haar zoet
doch gij kweelende merel gij zijt mijn
O - gij komt 't eerst en blijft 't langst
Gij laat mij genieten en ook gij geniet
*
In een mooie stille nacht
Verliet ik mijn liefs huis,
Zonder geween of gedruisch.
Op den weg keek ik omhoog
| |
| |
Daar zag ik de sterren pralen,
't Was mij of er een heele boog
Over mij ter neer kwam dalen,
Een boog van bonte kleuren,
O, 't schitterde om me heen,
Ik kon heelemaal niet treuren
Toen begon ik te gelooven
*
De maan steeg hoog, de bloemen bogen diep,
Hel verlicht de wegen, waar ik liep,
Doch in mijn hart was 't donker en kil,
Boven mij sterregeflonker en de boomen trotsch en stil,
Zij bewogen niet, doch mijn verdriet wou niet zwijgen,
Onrustig hoorde ik 't in mijn binnenste hijgen;
Mijn eigen wee sprak met mij alleen,
Rust en vrede lag om me heen.
*
Een bloeiende bloem riep mij aan,
Verschrikt bleef ik ineens staan,
Toen beefde zij in mijne handen
| |
| |
Mijn hart begon te branden
O, ik kuste haar wild en innig,
Ineens riep ze: toe, niet zoo dolzinnig,
*
Ik weet dat ik geen recht heb u te
Ik weet dat een ander uw hart wist
En toch - branden mijn liefde-
Ik weet dat er weinig gloeit in uw
Ik weet dat mijn leven door u werd
En toch leef ik mijn leven voor
Zou ik willen sterven voor u.
*
| |
| |
Buiten is alles wit van sneeuw.
Voor mijn raam zit een witte meeuw,
In het water zijn bloemen van ijs,
O zie, de maan begint zijn reis.
Heel vroeg is hij al opgestegen,
Zijn stralen vallen als een rijke zegen,
Op alle wegen, ja op elken boom,
Kijkt hij zacht en schoon.
In mijn droom zie ik hem blij,
Ja, hij daalt, hij daalt tot mij.
Hij streelt mij innig, hij kust mij teer,
Hij fluistert zacht: morgen kom ik weer.
*
Lieve zwaluw, ik heb een vraag aan u,
toe, draag nu mijn brief met u,
want op uw wegen komt hij u tegen.
Lieve zwaluw, gij begrijpt toch wien ik meen,
't is geen ander dan Hij alleen,
Hij dien ik koos voor nu en voor altoos.
Lieve zwaluw, zing eerst een lied voor hem,
dat hij luistre naar uw stem,
toe, breng hem onder uw toover,
en dan geef hem mijn boodschap over.
*
Mijn kracht heb ik verloren door een macht
Ik zie 't teeken, ik hoor 't spreken, ja spreken
| |
| |
Waarom volgt gij mij, waarom lokt gij
Toe bedaar en laat mij rusten want uw
En toch is 't zoet voor mijn gemoed
Want 't raakt mijn ziel die uit liefde viel,
Door uw toover vervreemd van alle, door
uwe lusten is zij gevallen in het niet.
Doch zij geniet in haar verdriet en neemt
Gij hebt mijn ziel en mij er bij
in een verwarring gebracht,
't Was bedrog en ik aanbid u nog,
u en uw verleidelijke macht.
*
Ik huiver, ik huiver, wanneer ik u aanschouw,
Want gij verloort uw liefde, gij verloort uw trouw.
Daarom laat mij gaan in een eenzaam leven.
Ik kan u niet beminnen, ik kan u niets meer geven.
Mijn handen beven, mijn zenuwen zijn moe,
Toe, laat ons scheiden van al dat gedoe.
|
|