perkament. Wat daar in stond, weet ik niet meer, maar er hing iets geheimzinnigs in 't vertrek en ik begreep maar niet wat Jaantje toch uitspookte. Telkens kroop ze alleen achter een gordijn, en ik hoorde dan geen ritselen van perkament, maar dikwijls klonk het alsof in een kamer naast de onze iemand rondliep en lachte, maar als ik dan naar het gordijn ging, kwam Jaantje er uit, met een gezicht zoo triomfantelijk dat ze zeker kattekwaad had gedaan, maar ze wou nooit iets zeggen en ik vergat altijd haar achter het gordijn te volgen.
Op een ochtend kwam Julius Caesar weer binnen sjokken, wit en dik; hij deed zijn best er erg boos uit te zien, maar hij sprak goedaardig met veel hoesten er onder door, want hij was verschrikkelijk verkouden, en hij zei:
‘Kinderen! - ucche, ucche -! ik kom jullie zeggen - ucche ucche! - dat je erg stout bent.’
Ik stond stom en stijf als een steen. Ook Jaantje zei niets, maar was blijkbaar geheel op haar gemak.
‘Ucche, ucche,’ kuchte Julius Caesar weer, ‘ze zeggen, dat er hier naast rondgeloopen wordt en dat kan niemand anders doen dan jullie.’ Met doodsangst in het oog zag ik Jaantje aan, maar die keek even rustig naar Julius Caesar als te voren.
Caesar keerde zich om, hoestte eens goed uit, spoog op den grond, draaide zich weer tot ons en ging voort:
‘Ik geloof het niet; jullie bent brave kinderen, niet waar, en je wilt den ouden Julius geen verdriet doen. Maar denk er om, op die kamer mag niemand komen, en als je het ooit doet, dan...’
En hij lichtte zijn hand op en wou in de lucht slaan, maar alweer kwam de hoest, en alweer moest hij zich omdraaien, zoo benauwd kreeg hij het. Jaantje maakte dadelijk een neus, en Caesar zag nog even om en zei:
‘Nu, kinderen, je weet het.’
En hij sjokte weg, zeggend: ‘'t zijn toch goeje kinderen; ucche, ucche! 't zijn toch goeje kinderen!’
Net was hij de deur uit of Jaantje nam mij bij de hand en fluisterde: ‘kom mee!’
Ik begreep er niets van dan dat er iets broeide, maar ik liet me meetrekken en ze bracht me naar het gordijn, waarachter ik haar zoo dikwijls had zien wegsluipen.