Als ik mijn poes bezie die nu in haar mand een viertal jongen zoogt, dan verbaas ik me het meest erover dat de cirkelsector van 270o dien zij beslaat, door de kleinen zoo juist tot een volledigen cirkel voltooid wordt. Daar is het uiterlijke beeld van de volkomenheid, tegelijk - zonder twijfel - met het innerlijke gevoel ervan.
Een door Floris Verster gevoelig geteekende gemberpot, die mij bekend is, is eigenlijk ook niets anders dan zulk een ademende cirkel, en ik ben zeker dat hij daar ook zijn gevoel van volkomenheid door heeft willen uitspreken, niet anders dan mijn poes het doet.
Wat wilt ge nu: waar is het leven nu hooger? bij de poes of bij den kunstenaar?
Ik geef toe, ook de poes hoort nog tot het zoogenaamd levende. Maar gij die het leven tot longen en spieren, of tenminste tot vezels en vaten beperken wilt, - waarom zoudt ge het van kleuren en schaduwen uitsluiten?
Ik verzeker u: het bad van licht dat de zon, bedekt door een wolk, uitstort achter het schaduwgordijn dat ze met behulp van die wolk geweven heeft, - dat stortbad van licht, waarin ginds in de verte, de visschersvloot van Katwijk schommelt, en zeilt of voor haar ankers rijdt, dat druipende leven dat als een gouden gelukshaven achter onzen noordwijkschen schemer gloort, - het is toch stellig levender, hooger levend, dan gij, dan wij, met onzen half-duisteren geest in ons omvensterd studeervertrek.
En, weet gij, de glimlichtjes op de richeltjes en uitstekjes van mijn duitschen vulkachel gaan naar geen andere wet dan de stralen van dat zonnewak.
Levende vormen? De onze, die van dieren, die van planten; - ja, zoo kunt ge doorgaan, want de lijnen die de golf, die de wind, die het grasje, in het zand ritst, en bootst, sliert of uitholt - ze zijn geen andere dan de onze, - ze volgen dezelfde wetten van beweging, van leven, van schoonheid zelfs.
Och, wat is er eigenlijk in mijn kamer, van wat gij dood noemt, dat niet naar die eigenste onvergankelijke wetten van leven en schoonheid, gegroeid, gevormd, gemaakt, geworden is, - 'tzij met of zonder merkbare meêwerking, in de wrijving van den tijd, door goden- of menschenhand.