‘Ik docht al wat is dat, hij slobberde aan de goot.’
‘Hij had zeker dorst omdat 't zoo warrem is geweest,’ lispelde Jannetje, krommig pratend.
De twee blootharige dienstmeisjes fluisterden ieder voor zich heen, bleven hun oogen pijnen. Door het buitene ging het bitse bassen van een hok-hond aan, langen tijd, daarna was er om hen de stilte enkel weêr van ‘puistebijters’ en van ‘uiltjes’.
‘'t Is een kokkert,’ ontboezemde eindelijk Jannetje.
‘'t Is een zeug.’
Jannetje giegelde toen wat eigener en plotseling gaf Geesje dan een snoode tik met het heft-hout van het mes dat ze ter hand had gehouden, tegen het bruin en wit poetelige keitjesvloertje rondom de pomp. Ze verzette haar eenen voet durvig, haar paarsche jurkvouwen aanslepend.
‘Hù’ had Jannetje haar handen om haar knieën geknepen, klaar om te rijzen.
‘Ze prikken als je an ze komt.’
Geesje tilde het licht nog hooger, zoodat van onder de harde ring der kap, de vlammende pit kon stralen naar waar ze mikte. In het midden, beneden het toeë-groenige vierkant van Jannetjes keukendeur was de wreede klaarheid 'n paar oog-kraaltjes ingeschoten. Twee schrik-spikkeltjes piekten schel een spokig masketje uit. Als iets heel vers en oer-ouds, mummie-vaal en haarloos verwezenlijkte het zich voor het doffe drempelhout, middenin een ruige bal die er plantaardig lag neêrgedrukt, stoffige, droge rommel, brokkelig, beschemerd als met vuil op de randen van vogelnesten, in de roostering van het licht.
‘'t Is zuiver een varkenskop, net zoo'n neus en net zulke gaatjes, zie je wel? och, zoo'n leuk beest als het toch is,’ veinsde Geesje; ‘knik nog es, toe!’
Ze rumoerde weêr tegen de vochtige keitjes, deed er de tikken volgen, gauw na elkaâr, en lachte al klinkender, wanneer er het hoekige gezichtje daar dol over haar knikte. Schichtig als oogknippen verdook er het wijzige voorhoofdje bij iederen tik, om telkens weêr, doodsch van angst en blind voor de moordglans der lamp, van onder het stekelkraagje zijn oogstarretjes aan te sturen naar de knieën der meisjes.
‘Toe nou,’ noodde Geesje.
‘Och’, goeielijkte Jannetje.